Terug
Gepubliceerd op 18/03/2019

2019_CBS_02212 - Omgevingsvergunning. Melding van overdracht - OMV_2019007169. Straatsburgdok-Zuidkaai zonder nummer (zn). District Antwerpen - Kennisneming

college van burgemeester en schepenen
vr 15/03/2019 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Tom Meeuws, schepen; Ludo Van Campenhout, schepen; Fons Duchateau, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2019_CBS_02212 - Omgevingsvergunning. Melding van overdracht - OMV_2019007169. Straatsburgdok-Zuidkaai zonder nummer (zn). District Antwerpen - Kennisneming 2019_CBS_02212 - Omgevingsvergunning. Melding van overdracht - OMV_2019007169. Straatsburgdok-Zuidkaai zonder nummer (zn). District Antwerpen - Kennisneming

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 97 van het omgevingsvergunningenbesluit is het college de overheid die bevoegd is voor het project vóór de overdracht conform artikel 15 van het omgevingsvergunningsdecreet.

Aanleiding en context

Er werd een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college van burgemeester en schepenen.

 

Projectnummer:

OMV_2019007169

Gegevens van de aanvrager:

Straatsburgdok Twee nv, Kambalastraat 14 te 2030 Antwerpen

Ligging van het project:

Straatsburgdok-Zuidkaai zn, 2030 Antwerpen

Kadastrale gegevens:

Antwerpen afdeling 7 sectie G nr. 108Z

Inrichtingsnummer:

20190119-0002 (STRBGDOK II - mag. 3)

Vergunningsplichten:

exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

overname milieuvergunning AN2011/420/AV Ahlers Belgium

 

Argumentatie

Het college heeft deze melding onderzocht, rekening houdend met de ter zake geldende wettelijke bepalingen, in het bijzonder met het omgevingsvergunningsdecreet en -besluit en de latere decreten en uitvoeringsbesluiten.

De laatste vergunning voor de ingedeelde inrichting en activiteit werd op 21 oktober 2011 verleend door het college met kenmerk AN2011/420/AV.

Het college actualiseert hierna al dan niet de vergunning als gevolg van de melding van overdracht.

In het kader van deze melding werd de geldigheid van de vergunning niet onderzocht. Dit besluit is bijgevolg geen bewijs van geldigheid van de vergunning.

Juridische grond

De melding van overdracht wordt getoetst aan de bepalingen die zijn opgenomen in de hierna vermelde wetgeving:

  • het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, zoals gewijzigd bij latere decreten;
  • het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van bovenvermeld decreet betreffende de omgevingsvergunning, zoals gewijzigd bij latere besluiten.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college actualiseert het vergunningsbesluit met kenmerk AN2011/420/AV als gevolg van melding van overdracht en brengt de melder hiervan op de hoogte:

 

Dossiernummer: OMV_2019007169

Melder: Straatsburgdok Twee nv

Inrichtingsnummer: 20190119-0002 (STRBGDOK II - mag. 3)

Omschrijving: de exploitatie van een magazijn voor de op- en overslag van chemische stoffen - melding van overdracht milieuvergunning AN2011/420 Ahlers Belgium

Locatie: Straatsburgdok-Zuidkaai zn, 2030 Antwerpen

Datum ontvangst: 21 februari 2019


 

Rubriek

Omschrijving

geadviseerd en gecoördineerd voor

5.2

inrichtingen voor het verpakken van pesticiden;

 

5.3.2

opslagplaatsen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 en 48, voor pesticiden van meer dan 2 ton;

2.000 ton

6.4.2 (voorheen 17.3.6.2, 17.3.7.2)

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 50.000 liter tot en met 5.000.000 liter;

2.500.000 liter

12.2.1

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

400 kVA

12.3.2

vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

40 kW

15.1.1

al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens zijn;

4 voertuigen

17.3.4.2.a (voorheen  17.3.3.2.a)

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen: opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

50 ton

17.3.6.2.a (voorheen 17.3.3.2.a)

schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen: opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

50 ton

17.3.7.2.a (voorheen 17.3.3.2.a)

vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gevaarlijk zijn voor de gezondheid: opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

50 ton

17.3.8.2

vloeistoffen en vaste stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu: opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

100 ton

21.3

opslagplaatsen voor kleurstoffen en pigmenten met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 en 48, met een capaciteit van meer dan 10 ton;

2.000 ton

22.2

opslagplaatsen voor cosmetische stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een capaciteit van meer dan 10 ton;

2.000 ton

23.3.1.c (voorheen  23.3.2.a)

opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 41 en 48, met een capaciteit van, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied, meer dan 200 ton in een lokaal;

2.000 ton

26.2

opslagplaatsen voor lijmen en niet voor consumptie bestemde gelatine, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, van meer dan 10 ton;

2.000 ton

28.1.f.2

kunstmest, waaronder verstaan wordt elke speciaal vervaardigde een of meer mineralen bevattende stof die wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest: andere opslagplaatsen van kunstmest dan de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 en 48, met een opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

2.000 ton

31.1.1.a (voorheen  31.1.2.a)

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

500 kW

36.4.1 (voorheen  36.4)

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een capaciteit van meer dan 100 ton in openlucht;

2.000 ton

44.3

opslagplaatsen voor vetten, wassen, oliën of andere niet-eetbare vetstoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 en 48.

2.000 ton

Artikel 2

Het college beslist dat de vergunning geldt tot 21 oktober 2033, de einddatum van de lopende vergunning.

Artikel 3

Het college beslist dat de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II, verbonden aan de overgedragen Vlaremrubrieken, van toepassing zijn.

Artikel 4

Het college beslist dat de opgelegde brandweervoorwaarden, opgelegd in de milieuvergunning met kenmerk AN2011/420/AV van toepassing blijven:

Onafhankelijk van de verplichtingen aan de houder van de milieuvergunning opgelegd via de vigerende milieureglementering alsmede via het milieuvergunningsbesluit, en onverminderd de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van brand, door de houder van de milieuvergunning te treffen in uitvoering van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, dient de houder van de milieuvergunning reeds te voorzien in de hiernavermelde blusmiddelen voor eerste tussenkomst:

  • Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN 3-7 - bij voorkeur 6 kg poeder type ABC - dienen goed verdeeld aangebracht à rato van 1 toestel per 150 m² (binnenruimte). Voor brandcompartimenten kleiner dan 300 m² dienen er in elk geval minstens twee toestellen aanwezig te zijn. Er mogen nochtans gedeeltelijk mobiele bluseenheden of snelblustoestellen van een ander type aangewend worden op de plaatsen waar zij meer aangewezen zijn, voor zover de aangebrachte blusmiddelen minstens eenzelfde bluseenheid conform NBN EN 3-7 bezitten en evenwaardig zijn aan de bovenvermelde.
  • Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN 3-7 - bij voorkeur 6 kg poeder type ABC - dienen aangebracht bij elk punt of lokaal met verhoogd risico, zoals ondermeer pompen, compressoren, lasposten, belangrijke elektriciteitsborden, enzovoort. In de inrichting dienen minstens twee toestellen aanwezig te zijn.
  • Een snelblustoestel van 5 kg CO2 - ½ bluseenheid conform NBN EN 3-7 - dient aangebracht nabij de toegang tot de hoogspanningscabine.
  • Muurhaspels met axiale voeding (conform NBN EN 671-1) + muurhydrant (volgens de norm NBN 571 en voorzien van vaste koppelstukken doormeter 45 mm volgens Koninklijk Besluit van 30 januari 1975) met gemeenschappelijke watertoevoer met een binnendiameter van tenminste 70 mm dienen op oordeelkundig gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bespoten worden. Hun aantal wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24 liter per minuut. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt. De geplaatste muurhaspels dienen voorzien van een vergrendeling derwijze dat men het afsluitmondstuk niet kan verwijderen zonder het openen van een handbediende afsluiter op de watertoevoer. De waterlevering moet te allen tijde, ook tijdens vorstperiode, gewaarborgd zijn.
  • Rondom de inrichting dienen, op onderlinge afstanden van circa 80 meter, bovengrondse hydranten, van het type BH 100, volgens de norm NBN S 21.019 geplaatst te worden, welke mogen aangesloten worden, met een aansluiting van het directe type op een leiding van minimaal 6" hetzij op het net van de openbare waterleiding, hetzij in eigen beheer gevoed, waarbij tenminste gedurende 2 uren voldoende waterdebiet onder de vereiste druk kan geleverd worden. De uitgeefkanten van 70 mm Ø dienen bijkomend met gepaste afsluitkranen te worden uitgerust. De aansluiting op het voedingsnet dient zodanig te zijn dat het maximum debiet onmiddellijk beschikbaar is bij gebruik van de hydranten.
  • In de inrichting dient een aan het risico aangepast automatisch blussysteem voorzien te worden. Deze installaties dienen volgens de gangbare normen of voorschriften te zijn (Belgische of uit een naburig land). De nodige bewijsstukken in dit verband (schema's, uitgebreide berekeningsmethode, enzovoort) moeten daartoe later kunnen voorgelegd worden. Na installatie zal door een bevoegd persoon of instelling een attest afgeleverd worden waaruit blijkt dat aan de gangbare normen of voorschriften is voldaan.

Artikel 5

Het college beslist dat volgende slotbepalingen van toepassing zijn:

  1. voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 6 van het omgevingsvergunningsdecreet;
  2. elke overdracht die betrekking heeft op een vergunningsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit moet vooraf worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 97 van het omgevingsvergunningenbesluit;
  3. een hernieuwing van een omgevingsvergunning die of van een gedeelte ervan dat voor bepaalde duur is verleend, moet worden aangevraagd overeenkomstig artikel 70 van het omgevingsvergunningendecreet uiterlijk tussen de 24 en 12 maanden vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.

Artikel 6

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.