Terug
Gepubliceerd op 18/09/2020

2020_CBS_07274 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020034861. Oosterweelverbinding - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 04/09/2020 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Fons Duchateau, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Koen Kennis, schepen; Tom Meeuws, schepen; Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2020_CBS_07274 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020034861. Oosterweelverbinding - Goedkeuring 2020_CBS_07274 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020034861. Oosterweelverbinding - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

1.   de aanvraag ingediend is door het betrokken college;

2.   de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Aanleiding en context

Er werd bij de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De gewestelijke omgevingsvergunningscommissie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen;

- het dossier aan de gemeenteraad voor te leggen voor beslissing over de zaak van de wegen.

 

Projectnummer:

OMV_2020034861

Gegevens van de aanvrager:

NV PR Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel met als adres Sint-Pietersvliet 7 te 2000 Antwerpen

Gegevens van de exploitant:

NV PR Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel met als adres Sint-Pietersvliet 7 te 2000 Antwerpen

Ligging van het project:

Veelvuldige locaties gelegen op het grondgebied Antwerpen en Beveren (www.oosterweelplannen.be)

Kadastrale gegevens:

Veelvuldige percelen gelegen op het grondgebied Antwerpen en Beveren (www.oosterweelplannen.be)

Inrichtingsnummer:

20200416-0023 (NID) 20200416-0022 (KZR1), 20200416-0020 (STLO) en 20200416-0021 (OWK)

Vergunningsplichten:

Stedenbouwkundige handelingen, Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, Vegetatiewijzigingen

Voorwerp van de aanvraag:

bouwen en exploitatie van de Oosterweelverbinding

 

Omschrijving stedenbouwkundige handelingen

 

Relevante voorgeschiedenis

 

-     Op 15 december 2000 keurde de Vlaamse regering het Masterplan voor Antwerpen goed. Dit Masterplan streeft 3 doelstellingen na, met name de bereikbaarheid van stad en haven garanderen, de leefbaarheid verbeteren en de verkeersveiligheid verhogen.

-     Op 8 augustus 2003 werd de nv BAM, naamloze vennootschap naar publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, opgericht.

-     Op 4 juni 2003 nam het college kennis van het kennisgevingsdossier van het planmilieueffectenrapport Masterplan Antwerpen (jaarnummer 5704). Op 25 juni 2003 bracht het college advies uit op dit kennisgevingsdossier (jaarnummer 6631).

-     Op 16 september 2005 stelde de Vlaamse regering het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) "Oosterweelverbinding", voorlopig vast. Dit ontwerp-GRUP is een belangrijke stap in de uitvoering van het Masterplan Antwerpen. Het omvat het sluiten van de ring Rl aan de noordzijde van de stad Antwerpen ter hoogte van Oosterweel. De verbinding situeert zich vanaf Schijnpoort (viaduct Merksem) met aansluitingscomplex aan de Groenendaallaan, over het noorden van het Eilandje. Via een tunnelverbinding onder de Schelde (ter hoogte van Oosterweel) sluit ze aan op de Knoop Noord en Zuid op Linkeroever (voor verkeersuitwisseling met El7, E34 en Rl). Om de realisatie van de Oosterweelverbinding mogelijk te maken, dienen de bestemmingen volgens het geldende gewestplan gewijzigd te worden. Dit gebeurt door de opmaak van een gewestelijk RUP.

-     Op 16 juni 2006 heeft de Vlaamse regering het GRUP ‘Oosterweelverbinding’ definitief vastgesteld.

-     Op 23 oktober 2009 werd door het college van burgemeester en schepenen een ongunstig advies uitgebracht voor het aanleggen van de Oosterweelverbinding. (dossiernummer 20092512; jaarnummer collegezitting 15210)

-     Op 30 maart 2010 besliste de Vlaamse regering over de principiële goedkeuring van het Masterplan 2020;

-     Op 20 maart 2015 heeft de Vlaamse regering het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ definitief vastgesteld. De gewijzigde versie van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oosterweelverbinding werd op 16 april 2015 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het werd officieel van kracht op 30 april 2015;

-     Op 29 april 2016 bracht het college van burgemeester en schepenen een advies uit op de project-MER voor de infrastructuurwerken Linkeroever. Op 7 juli 2016 werd de project-MER goedgekeurd door de dienst Milieueffectrapportagebeheer van het Departement Leefmilieu Natuur & Energie;

-     Op 13 januari 2017 werd door het college van burgemeester en schepenen een voorwaardelijk gunstig advies uitgebracht voor het uitvoeren van infrastructuurwerken op Linkeroever (deelproject van Oosterweelverbinding) (dossiernummer 20162260; jaarnummer collegezitting 2017_CBS_00371)

-     Op 15 december 2017 werd door de hogere overheid een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor het uitvoeren van infrastructuurwerken op Linkeroever (deelproject van Oosterweelverbinding) (dossiernummer 20162260)

-     Op 22 februari 2019 werd door de Vlaamse overheid een  omgevingsvergunning afgeleverd voor plaatsen van tijdelijke werfinrichtingen en het tijdelijk beperkt inkokeren van 3 beken in het kader van de uitvoering van infrastructuurwerken Linkeroever - Zwijndrecht (Oosterweelverbinding, dossiernummer 20162260) (dossiernummer OMV_2018100299);

-     Op 10 januari 2020 werd door de Vlaamse overheid een omgevingsvergunning afgeleverd voor de uitvoering van infrastructuurwerken te Antwerpen-Linkeroever en Zwijndrecht. Deze werken hadden betrekking op het uitbreiden van een tijdelijk zuiveringsstation en aanleggen van een effluentenleiding. (dossiernummer OMV_2019077748)

 

Vergunde/huidige toestand

 

-     wegeninfrastructuur rond Antwerpen;

-     erfgoed: bescherming (ID: 10744) van Straatsburgdok als bouwkundig erfgoed.

 

Gewenste toestand

 

-     rondgemaakte Antwerpse Ring (Oosterweelverbinding);

-     nieuwe tunnel onder de Schelde (Scheldetunnel);

-     vernieuwde snelwegen en heraangelegde knooppunten;

-     verzonken Oosterweelknooppunt die de Scheldetunnel met de kanaaltunnels verbindt;

-     kanaaltunnels die het Oosterweelknooppunt verbinden met de Ring;

-     heraangelegde R1:

  • overkapt van het Albertkanaal tot de Luchtbal (Bergen op Zoomlaan aan Kerk van Jezus Christus van de heiligen der laatste dagen);
  • verdiept binnen een bermenlandschap van kerk tot Burgemeester Jozef Masurebrug;

-     fietsbrug over het Albertkanaal;

-     stedelijk plein aan het Sportpaleis boven overkapte Antwerpse Ring;

-     heringerichte IJzerlaan;

-     groen- recreatiezones;

-     fietspaden en wandelwegen langsheen autowegen en door groenzones.

 

Inhoud van de aanvraag

 

De voorliggende aanvraag omvat de verdere uitbouw van de Oosterweelverbinding, omvattende:

 

-     het bouwen van de ‘Scheldetunnel’ onder de Schelde en de aansluiting van deze tunnel op knoop ‘Sint-Anna Linkeroever (STLO):

  • de aanleg van de Scheldetunnel  inclusief dienstbouwwerken en bijhorende polderconstructies en de verbinding van de tunnel met de knoop Sint-Anna Linkeroever;
  • de aanleg van een broekbos rond de tunnelmond op Linkeroever;
  • de verplaatsing en verhoging van de Scheldedijk op Linkeroever inclusief ontwikkeling buitendijks estuarien gebied;
  • de verbinding van Sint-Annabos met Rot/Middenvijver door de opbraak van de Charles De Costerlaan tussen de knoop Sint-Anna Linkeroever en het kruispunt met Halewijnlaan / A. Vermeylenlaan;
  • de realisatie van een functionele fietsverbinding tussen kruispunt Charles de Costerlaan x Halewijnlaan / A.Vermeylenlaan en het reeds vergunde fietspad over de R1 (de zogenaamde Bermbrug in kader van het project Infrastructuurwerken Linkeroever);
  • de plaatselijke heraanleg van de Scheldelaan met aansluiting op het Aansluitingscomplex ‘Oosterweelknoop’;

-     de aanleg van de Oosterweelknoop (OWK):

  • de aanleg van het aansluitingscomplex / uitwisselingscomplex ‘Oosterweelknoop’ inclusief dienstbouwwerk en de bijhorende polderconstructies;
  • de verplaatsing en/of aanpassingen van de Oosterweelsteenweg, Scheldelaan en lokale wegen;
  • de aanleg van een rietmoeras aan de Sint-Jan-de-Doperkerk en een rietmoeras tussen de Oosterweelknoop, de Schelde en de vijvers van het Noordkasteel;
  • de aanleg van een publiek toegankelijke groene ruimte op het tunneldak;
  • de aanleg van een stedelijke ruimte tussen de S.A.M.G.A-gebouwen, de Hogere Zeevaartschool en de Royerssluis;
  • de aanleg van comfortabele en veilige fietspaden tussen de Scheldetunnel, Scheldelaan, Oosterweelsteenweg omgeving Noordkasteelbruggen, Royerssluis en jaagpad;

-     de aanleg van de kanaalzonetunnel en de heraanleg van de R1 (KZR1):

  • de aanleg van de kanaalzonetunnels inclusief dienstbouwwerken en bijhorende polderconstructies: een tunnel tussen de Oosterweelknoop en de R1 ter hoogte van het aansluitingscomplex ‘Groenendaallaan’ en een tunnel tussen de Oosterweelknoop en de R1 ter hoogte van de noordelijke kop van het Lobroekdok;
  • de afbraak van het viaduct van Merksem en de heraanleg van de R1 verdiept ten opzichte van de omgeving tussen de aansluiting op de E34 / E313 en de Burgemeester Jozef Masurebrug (Merksem) met tunnels ter hoogte van het Sportpaleis, de kruising met het Albertkanaal en het aansluitingscomplex ‘Groenendaallaan’ inclusief bijhorende polderconstructies en dienstbouwwerken;
  • de verplaatsing en uitbreiding van het aansluitingscomplex ‘Schijnpoort’ inclusief de aanleg van een bijhorende verbindingsweg;
  • de herinrichting van de Schijnpoortweg tussen de kruispunten Schijnpoortweg - Noordersingel/Slachthuislaan en Schijnpoortweg - Bisschoppenhoflaan inclusief het kruispunt Schijnpoortweg - Bisschoppenhoflaan;
  • de heraanleg van het aansluitingscomplex ‘Groenendaallaan’ inclusief plaatselijke heraanleg van de Groenendaallaan;
  • de aanleg van een tijdelijke R1;
  • de aanleg van de kap Hof ter Lo;
  • de aanleg van een stedelijke publieke ruimte aan het Sportpaleis (R. Gregoirplein en kap Sportpaleis);
  • de aanleg van het Lobroekpark met bijhorende dienstbouwwerken;
  • de aanleg van het bermenlandschap R1 oost;
  • de aanleg van het bermenlandschap R1 noord;
  • de uitbreiding van het netwerk van fietspaden en wandelpaden;

-     het uitvoeren van andere cultuurtechnische werken, zoals afwaterings- of bemalingswerken, drainagewerken, grondverbeteringswerken;

-     het vellen van hoogstammige bomen alleenstaand, in groep- of lijnverband;

-     het uitvoeren van reliëf- en vegetatiewijzigingen;

-     het inrichten en gebruiken van werfzones voor tijdelijke stapeling van grond en/of werfmateriaal.

 

Toelichting van de stad Antwerpen

 

Het college van burgemeester en schepenen beschouwt het indienen van de omgevingsvergunningsaanvraag voor de Oosterweelverbinding als een belangrijke stap vooruit voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van de Antwerpse regio. De Oosterweelverbinding maakt de Antwerpse Ring rond en realiseert de eerste fase van overkappingen. Op die manier wordt er gewerkt aan een betere mobiliteit voor Vlaanderen en Antwerpen, en maken we van de stad weer één geheel met meer groen en schonere lucht.

 

Sinds de ondertekening van het Toekomstverbond in maart 2017, waarbij de overheid en de actiegroepen het geweer van schouder veranderden en de rechtbank wisselden voor de werkbank, zijn grote stappen vooruit gezet. De afgelopen jaren hebben de stad, de haven, de burgerbewegingen, Lantis en andere Vlaamse partners samen met intendant Alexander D’Hooghe intensief samen gewerkt aan de plannen voor de Oosterweelverbinding. De stad mocht daarbij getuige zijn van de grote verbeteringen die er werden doorgevoerd aan het ontwerp, zowel aan het snelwegontwerp en de uitwisselingscomplexen als aan de realisatie van eerste overkappingen en de doorkijk naar de volledige overkapping.

 

Het indienen van deze omgevingsvergunningsaanvraag voor twee doelstellingen van het Toekomstverbond luidt daarmee een volgende fase in, met name die van realisatie en uitvoering van het sluiten van de Antwerpse ring en het bouwen van de eerste overkappingen en het aanleggen van de bijhorende ringparken. De stad Antwerpen is dan ook dankbaar voor de grote investeringen die Vlaanderen doet in deze nieuwe infrastructuur en de bijhorende landschappelijke inrichting om de leefbaarheid te vergroten.

 

De andere doelstellingen van het Toekomstverbond (een noordelijke ring rond Antwerpen voor zwaar en doorgaand verkeer, investeringen in een ambitieuze modal split en een verdere samenwerking in een vervoersregio, met het routeplan 2030 als leidraad) zijn daarbij samensporend en intussen ook opgestart. Een aantal onderdelen vinden hun vertaling in voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, andere onderdelen moeten de komende maanden en jaren verder worden uitgewerkt. Het stadsbestuur zal dit blijven opvolgen en op de agenda plaatsen van de stedelijke meerjarenplanning, alsook op Vlaams niveau. Het minder-hinderpakket voor de lange werfperiode voor de bouw van de Oosterweelverbinding kan hier als katalysator werken.

 

De voorbije jaren is onder leiding van de intendant hard gewerkt aan een gedragen Oosterweelverbinding (onderbouw) met daaraan gekoppeld een eerste fase van 18 leefbaarheidsprojecten. Daarnaast werd begin 2019, via een parallel ontwerptraject (de zogenaamde scrumsessies) onder leiding van de intendant, een gedragen oplossing uitgewerkt voor drie zones, namelijk de omgeving van de aansluitingscomplexen (ASC) Oosterweelknoop, Groenendaallaan en Schijnpoort. In dit ontwerp met maximale overkappingen, gaan leefbaarheid en bereikbaarheid hand in hand. Dit gedragen ontwerp werd voor ASC Oosterweelknoop en Groenendaallaan verwerkt in deze omgevingsvergunningsaanvraag. Het parallel ontwerptraject voor ASC Schijnpoort is lopende. Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit dit traject kunnen via eventuele latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld. In dit advies moet voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag worden bekeken.

 

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) zijn daarnaast een nog te doorlopen proces en de uitvoering ervan zal onderwerp zijn van mogelijke volgende vergunningsaanvragen. Dit advies beoordeelt enkel voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. Opmerkingen op het totaalproject worden wel in overweging genomen op basis van de hoofdlijnen van het project.

 

Daarom focust de stad Antwerpen in haar advies aan de vergunningverlenende overheid voornamelijk op het raakvlak tussen deze nieuwe infrastructuur (snelwegontwerp in opdracht van Vlaanderen als wegbeheerder) en de stad (het onderliggende wegennet, veelal met de stad als wegbeheerder). Uitgangspunt is een actieve, bereikbare en leefbare stad waarbij het verkeer op een veilige manier wordt afgewikkeld en de infrastructuur ruimtelijk zodanig wordt ingepast dat een leefbare kwalitatieve ringzone ontstaat.

 

Kader

 

De voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag Oosterweelverbinding kadert in de ruimere visie van het Masterplan 2020 Antwerpen dat een globale aanpak van de Antwerpse mobiliteitsproblematiek beoogt. De doelstellingen van het Masterplan zijn het garanderen van de bereikbaarheid van stad en haven, het verhogen van de verkeersveiligheid en het herstellen van de leefbaarheid.

 

Om dit te verwezenlijken besliste de Vlaamse Regering op 24 september 2010 om de Ring rond Antwerpen (R1) te sluiten met twee tunnels, één zinktunnel onder de Schelde en één cut & cover tunnel tussen de Oosterweelknoop en de bestaande Ring. De realisatie van de Oosterweelverbinding (afgekort OWV) wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Oosterweelverbinding’ (2006) en ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ (2015). Voorliggend project sluit aan op het reeds vergunde project “Infrastructuurwerken Linkeroever”.

 

Op 15 maart 2017 werd het Toekomstverbond gesloten, het akkoord tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen rond de gezamenlijke doelstelling om de mobiliteit en de leefbaarheid in de Antwerpse regio te verbeteren. Na het sluiten van het Toekomstverbond werd er met alle stakeholders verder ontworpen aan de voorkeursvariant (ring voor de stad + overkapping) voor de Oosterweelverbinding. In het kader van deze opdracht werd door de intendant een ambitienota opgemaakt en werden ontwerpteams aangesteld die voor het hun toegewezen deelgebied een aantal concrete leefbaarheidsprojecten voor de zones rond de R1 uitwerkten. In juni 2018 maakte de Vlaamse Regering een selectie uit de 31 voorstellen. De 18 in juni 2018 geselecteerde leefbaarheidsprojecten werden gegroepeerd tot 8 projectclusters (waarvan 7 Ringparken en de Scheldebrug) en 4 studies.

 

Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) zijn onlosmakelijk verbonden met het project Oosterweelverbinding. Deze projectclusters bevatten een aantal eerste overkappingen en bestaan uit het infrastructuurontwerp of de onderbouw en het landschapsontwerp of de bovenbouw. Voor het gedeelte onderbouw is Lantis ontwerper en aanbestedende partij. Voor het gedeelte bovenbouw is de stad Antwerpen de aanbestedende overheid. Het gedeelte onderbouw maakt deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. Wat betreft de bovenbouw is in deze omgevingsvergunningsaanvraag ook reeds door Lantis een eerste voorstel voor invulling opgenomen.

 

Voor de projectclusters 1 tot en met 4 vond dit voorjaar een minicompetitie tussen de vooraf geselecteerde studieteams uit Ontwerpen over de ring. In de zomer van 2020 worden de opdrachten, voor deze vier Ringparken, om het conceptontwerp uit de vorige fase verder uit te werken tot een gedetailleerd landschapsontwerp, gegund. Vanaf september zullen de studieteams starten met de opmaak van een voorontwerp voor de Ringparken. In hun opdracht zit een gedeelte ‘ontwerpend onderhandelen’ waarin de studieteams suggesties aan Lantis kunnen doen voor elementen van de onderbouw die een impact zouden kunnen hebben op de ruimtelijke kwaliteit van de bovenbouw. Indien dit wijzigingen aan het huidige ontwerp noodzaakt, zal hiervoor een nieuwe aanvraag tot omgevingsvergunning worden ingediend.

 

Op 13 maart 2020 bevestigde de Vlaamse Regering, in het kader van de Oosterweelverbinding, het engagement om de plannen voor de onderbouw (Oosterweelverbinding) en de plannen voor de bovenbouw (leefbaarheidsprojecten) op elkaar af te stemmen. Ze bevestigde tevens haar engagement in het Toekomstverbond voor bereikbaarheid en leefbaarheid.

 

Projectclusters 5, 6 en 7 (Ringpark Groene Vesten, Ringpark Zuid en de Scheldebrug) zijn gelegen buiten het projectgebied van de Oosterweelverbinding en bijgevolg niet inbegrepen in huidige aanvraag tot omgevingsvergunning. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot deze clusters zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject.

 

Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat in hoofdzaak de ontworpen toestand en de grotere ingrepen die enkel nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project. Mogelijke latere omgevingsvergunningsaanvragen hieromtrent zullen de toepasselijke procedure volgen. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat de werfinrichting nog niet is gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot de vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject.

 

Het project

 

De Oosterweelverbinding vervolledigt de Antwerpse Ring (R1) door middel van tunnels. Het project omvat een nieuwe Scheldetunnel die de aansluiting maakt met de Infrastructuurwerken Linkeroever, een nieuw op- en afrittencomplex (aansluitingscomplex) op Rechteroever ter hoogte van het voormalige dorp Oosterweel (de Oosterweelknoop) en twee tunnelverbindingen tussen dit nieuwe aansluitingscomplex en de R1. Deze tunnels sluiten aan op de R1 ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan en van de noordelijke kop van het Lobroekdok. Het project omvat tevens de vernieuwing van de R1 tussen de aansluiting met E34/E313 en de Burgemeester Jozef Masurebrug in Merksem. Het viaduct van Merksem wordt afgebroken en de autosnelweg zal er verdiept worden aangelegd. Ter hoogte van Hof Ter Lo, Schijnpoort, de noordelijke kop van het Lobroekdok en de omgeving Groenendaallaan wordt de Ring overkapt. De kruising met het Albertkanaal is eveneens voorzien als een tunnel.

 

Deze werken vormen een verbetering ten opzichte van de bestaande toestand op vlak van mobiliteit en leefbaarheid:

 

-     betere bereikbaarheid van de stad en omgeving door de toevoeging van een derde Scheldekruising op het niveau van de snelweg; 

-     verbeterde doorstroming en verkeersveiligheid door de herinrichting van de aansluiting met de E313; 

-     de koppeling van het lokale wegennet aan het hoofdwegennet wordt geoptimaliseerd door de herinrichting van de verschillende aansluitingscomplexen; 

-     bestaande fietsinfrastructuur wordt verbeterd en het netwerk van langzaam verkeerspaden wordt fors uitgebreid met onder meer een fietspad in de nieuwe tunnel onder de Schelde en een verlenging van het Ringfietspad van Schijnpoort tot de Burgemeester Jozef Masurebrug; 

-     geluidsoverlast wordt beperkt door de aanleg van afschermende maatregelen (zoals bermen en schermen) en het vervangen van het viaduct van Merksem door een verdiepte aanleg van de snelweg; 

-     realisatie van nieuwe publiek toegankelijke groene ruimten met ruimte voor natuur en recreatie.

 

De project-MER

 

Het project-MER Oosterweel onderzoekt de milieu-impact van verschillende varianten van de Oosterweelverbinding. Dit project-MER is een verplichte procedurele stap voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de Oosterweelverbinding.

 

Het milieueffectenrapport (project-MER) voor de Oosterweelwerken op Rechteroever is door het team MER van het departement Omgeving op 18 december 2019 goedgekeurd, voorafgaand aan het indienen van onderhavige omgevingsvergunningsaanvraag. Het project-MER werd dus tijdens de opmaakprocedure ook onderworpen aan inspraak. Daarbij konden derden hun opmerkingen uiten over het basisalternatief en alle uitvoeringsalternatieven. Een combinatie van verschillende alternatieven hebben uiteindelijk geleid tot een “geoptimaliseerd voorkeursontwerp”, waarvoor een effectenbeoordeling werd opgemaakt .

 

Er rust op de vergunningverlenende overheid de verplichting om in de vergunningsbeslissing te motiveren hoe er rekening wordt gehouden met het project-MER en de opmerkingen/commentaren die over het project-MER werden uitgebracht (artikel 4.1.7, lid 1 decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna: DABM)), met in begrip van de keuzes voor een bepaald alternatief of een voorgenomen actie, de aanvaardbaarheid van de mogelijke gevolgen voor mens en milieu en de in het project-MER voorgestelde maatregelen (artikel 4.1.7, lid 2 DABM).

 

Stedelijk advies omgevingsvergunningsaanvraag

 

Deze plannen zijn tot stand gekomen in een ontwerpproces met regelmatig werkoverleg en stedelijke adviezen van de gemeentelijke begeleidingscommissie en projectstuurgroep, de welstandcommissie en adviezen van de verschillende stadsdiensten op het project-MER.

 

Om tot een kwalitatief en onderbouwd advies te komen, werden verschillende administraties binnen de stad Antwerpen gevraagd om hun bijdrage te leveren. Dit advies is een geïntegreerd advies van de stedelijke diensten stadsontwikkeling (mobiliteit, omgeving, publieke ruimte, energie & milieu en onroerend erfgoed), stadsbeheer (groen en begraafplaatsen, stadsreiniging en containerparken) , maatschappelijke veiligheid (sociale veiligheid), verkeerspolitie en autonoom gemeentebedrijf VESPA.

 

Voor de procedure wordt verwezen naar het decreet betreffende de omgevingsvergunning en de bijhorende uitvoeringsbesluiten. In dat kader wordt door de gemeentelijke omgevingsambtenaar een omgevingsverslag opgemaakt en voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen, waarna het advies wordt overgemaakt aan het departement Omgeving van de Vlaamse overheid.

 

Gelet op artikel 24 Omgevingsvergunningsdecreet is het advies van het college van burgemeester en schepenen vereist als de deputatie of de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is voor kennisname van en de beslissing over een vergunningsaanvraag, tenzij: (i) de aanvraag ingediend is door het betrokken college; (ii) de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

 

Volgens artikel 34 Omgevingsvergunningsbesluit bevat het advies van het adviserend schepencollege minstens de volgende gegevens:

 

1° de stedenbouwkundige voorschriften die van toepassing zijn op de percelen waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft;

2° de beschrijving van de bestemming die aan de omgeving in een straal van 500 meter rond het project is gegeven conform de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen;

3° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening;

4° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichting of activiteit op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu;

5° in voorkomend geval, de voorwaarden die het college nuttig acht;

 in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

 

Het college van burgemeester en schepenen tracht met huidig advies binnen de haar verleende bevoegdheden naar beste vermogen aan voormelde inhoudelijke adviesvereisten te voldoen, rekening houdende met artikel 4.3.1 VCRO. Gelet op de complexiteit en de beperkte adviestermijn is huidig advies evenwel niet-exhaustief en kan het het college van burgemeester en schepenen van stad Antwerpen of stad Antwerpen geenszins binden in de ene of de andere zin. Noch de onvolledigheid, noch de juistheid of onwettigheid van huidig advies kan tot een aansprakelijkheid lijden in hoofde van het college van burgemeester en schepenen van stad Antwerpen of stad Antwerpen.

 

Huidig advies ontslaat de vergunningverlenende overheid niet van haar taken als vergunningverlenende overheid wat betreft o.a. de beoordeling en nazicht (in rechte en in feite) van de aanvraag, adviezen en bezwaren en motivering ter zake.

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Inhoud van de aanvraag

 

De vergunningsaanvraag omvat de ingedeelde activiteiten die verbonden zijn aan de exploitatiefase van de Oosterweelverbinding (tunnels, dienstgebouwen, bemalingen, lozingen) en het geheel of gedeeltelijk dempen van oppervlaktewaters. De aanvraag omvat niet de ingedeelde activiteiten verbonden aan de aanlegfase en de werven.

 

Aangevraagde rubrieken

 

 Zone*

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

 KZR1

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

59,62 m³/uur

 STLO

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

2,82 m³/uur

 OWK

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

23,96 m³/uur

 STLO

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

7.000 liter

 KZR1

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

27.000 liter

 KZR1

12.1.1.2°a)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 800 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied;

6.000 kVA

 STLO

12.1.1.2°b)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 200 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt;

2.000 kVA

 KZR1

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

8x 1.000 kVA + 1x 400 kVA

(totaal: 8.400 kVA)

 KZR1

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

6x 3.150 kVA + 4x 2.500 kVA + 4x 2.000 kVA

(totaal: 36.900 kVA)

 STLO

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

6x 2.500 kVA + 1x 2.000 kVA

(totaal: 17.000 kVA)

 OWK

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

10.000 kVA

 OWK

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

610.000 VAh

 STLO

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

620.000 VAh

 KZR1

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

2.175.000 VAh

 STLO

15.1.1°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van 3 tot en met 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

21 voertuigen

 OWK

15.1.1°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van 3 tot en met 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

7 voertuigen

 KZR1

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

32 voertuigen

 OWK

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

45 kW

 STLO

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

105 kW

 KZR1

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

205 kW

 KZR1

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

5.600 liter

 STLO

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

2.400 liter

 OWK

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

1.500 liter

 STLO

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

5,88 ton

 KZR1

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

22,68 ton

 KZR1

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

10,41 ton

 STLO

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

3,16 ton

 OWK

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

3,57 ton

 STLO

31.1.2°b)

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt;

1.800 kW

 KZR1

31.1.3°

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

 

5.670 kW

 KZR1

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

614.660 m³/ jaar

 STLO

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

23.360 m³/jaar

 OWK

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

90.155 m³/jaar

 OWK

60.1°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van 1.000 tot en met 10.000 m³;

5.000 m³

 STLO

60.2°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van meer dan 10.000 m³;

11.000 m³

 KZR1

60.2°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van meer dan 10.000 m³;

161.000 m³

 NID

63.2°

opslag en ontwatering van bagger- of ruimingsspecie die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007: opslag en ontwatering.

2.300.000 m³

*Zones: Kanaalzone en R1 (KZR1), Oosterweelknoop (OWK), Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever (STLO), Noordelijk Insteekdok (NID).

 

Omschrijving vegetatiewijzigingen

 

Inhoud vegetatiewijziging

 

vegetatiewijzing

-     Scheldetunnel en aansluiting Linker- en Rechteroever:

  • inname ‘verboden te wijzigen vegetaties’:

-     ontwikkelen waardevol grasland (hu en ha);

-     ontheffing voor inname graslanden in groen bestemmingsgebied en ‘verboden te wijzigen’ vegetatie;

  • inname (tijdelijk) slikken, schor- en rietvegetaties in de Schelde;
  • vergunningsplichtige vegetatiewijziging: vervangen Scheldedijk ter hoogte van het Sint-Annabos;
  • wijziging kleine landschapselementen:

-     verleggen en verbinden van de Rotbeek/Donckersbeek en de Tophatgracht;

-     graven gracht tot aan de actuele Rotbeek/Donckersbeek;

-     dempen van de huidige Tophatgracht en een deel van de Palingbeek;

-     opheffen bestaande afwateringsleidingen en hun lozingspunten van het hemelwater in de Tophatgracht aan de Charles Decosterlaan;

-     vellen van bomen van de Charles de Costerlaan binnen de werfzone en deels kappen van de bomen in het oostelijk deel van het Sint-Annabos (platanendreef);

-     realiseren tijdelijke fuikwand voor de aanleg van de Scheldetunnel;

  • vegetatiewijziging ontbossing binnen kwetsbaar gebied:

-     kappen van ongeveer 31,8 ha van de ca. 33 ha bos (Sint-Annabos);

-     beperkt ontbossen binnen het natuurgebied het Rot voor de aanleg van de verbindingsgracht tussen het broekbos en de Rotbeek/Donkersbeek;

-     Oosterweelknoop:

  • inname ‘verboden te wijzigen vegetaties’:

-     permanente inname rietmoeras (0,36 ha) en open water (0,7 ha), compensatie binnen de vergunningsgrens;

-     bewaren van bestaand 1,2 ha rietland en 0,8 ha open water door inname ‘te ontwikkelen’ rietland (0,1 ha);

-     afvloeien water van Oosterweelknoop wordt opgesplitst in 2 delen:

-     inpompen van lekdebieten (ca. 300 m³/d) in noordelijk rietland van de Oosterweelkerk;

-     afleiden hemelwater naar ‘nieuwe moeraszone’ in het westen van de Boerinnensluis;

  • geen vergunningsplichtige vegetatiewijziging;
  • wijziging kleine landschapselementen;

-     inname noordelijk deel van de redoute;

-     kappen noordelijke bomenrij (Noorse esdoorn);

-          Kanaalzone en R1:

  • inname ‘verboden te wijzigen vegetaties’;
  • verdwijnen rietvegetatie (mr) begroeide waterpartijen langs de R1 noord, worden gecompenseerd binnen de vergunningsgrens;
  • vergunningsplichtige vegetatiewijziging: verdwijnen soortenrijk grasland (hp+) binnen de verkeerswisselaar Groenendaallaan, wordt gecompenseerd binnen de vergunningsgrens;
  • wijzigingen kleine landschapselementen:

-     verplaatsen diepe en brede langsdrachten langs de R1 noord;

-     verplaatsen talud (aangeduid als dijk (kd));

-     behoud van zoveel mogelijk bestaande opgaande beplanting bij de aanleg omleidingswegen;

 

inname en vegetatiewijziging in Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)

-     Scheldetunnel en aansluiting Linker- en Rechteroever:

  • opsplitsen VEN-gebied Blokkersdijk in oostelijk (1,03 ha) en een westelijk (15,85 ha) deel;
  • verlengen, verleggen en dempen van de waterlopen: watergang doorheen het broekbos, Rotbeek/Donckersbeek, Middenvijver, Tophatgracht en Palingbeek; 
  • inname VEN-gebied Slikken en Schorren langsheen de Schelde door de schouw (ca. 95 m²), het dienstbouwwerk (267 m²) en de aanhorende waterdoorlatende verharde parking (1.073 m²), fietspaden (respectievelijk 2.400 m² en 1.839 m²);

-     Oosterweelknoop, Kanaalzone en R1: geen inname VEN;

 

inname en vegetatiewijzigingen in Speciale Beschermingszone (SBZ)

-     Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever:

  • geen inname SBZ-V deelgebied De Blokkersdijk;
  • wel mogelijke hinder;
  • tijdelijke verstoring bij het uitgraven de zinksleuven;
  • tijdelijke Scheldedijk in functie van het uitgraven van de zinksleuven;
  • herstel van de tijdelijke inname van habitat (slik en schor) door middel van getrapte dijkprofiel;

-     Scheldetunnel en aansluiting Rechteroever:

  • aanleggen keerwand;
  • geen inname estuarien habitat;
  • inname SBZ-H door aanhorende parking (664 m²), aansluitingsweg (890 m²) fietspaden (860 m² en 840 m²);

-     Oosterweelknoop, Kanaalzone en R1: geen inname VEN;

 

afwijkingen binnen het Ecologisch Infrastructuurnetwerk (EIN)

-     Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever: ter hoogte van de Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever is geen EIN aanwezig;

-     Oosterweelknoop: inname 2 zones (6,25 ha) door infrastructuur;

-     Kanaalzone en R1: ter hoogte van de Kanaalzone en R1 is geen EIN aanwezig;

 

ontbossing

-     Linkeroever (32,97 ha): delen van het Sint-Annabos (west- en noordzijde);

-     omgeving Oosterweelknoop (5,95 ha):

  • delen van het Noordkasteel (west- en noordzijde); 
  • delen van het bos rond de Sint-Jan-de-Doperkerk (oost- en zuidzijde);

-     omgeving R1 Oost en Noord (20,04 ha):

  • ter hoogte van Straatsburgdok Noordkaai (oostzijde); 
  • verschillende zones ten oosten van de R1 nabij afrit 1-Merksem; 
  • verschillende zones ten oosten en ten westen van de R1 ten zuiden van de Masurebrug; 
  • verschillende zones ten oosten en ten westen van de R1 nabij afrit 2-Deurne; 
  • verschillende zones ten oosten en ten westen van de R1 ten noorden en zuiden van de Turnhoutsebaan.

Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

brandweer/ risicobeheer/ preventie

10 juni 2020

3 september 2020

Voorwaardelijk gunstig

FOD Binnenlandse Zaken - ASTRID veiligheidscommissie

17 juni 2020

16 juni 2020

Voorwaardelijk gunstig

lokale politie/ centrale preventie (LP/CP)

10 juni 2020

Geen advies ontvangen bij opmaak van dit verslag

Geen advies ontvangen waardoor het geacht wordt gunstig te zijn

lokale politie/ verkeerspolitie (LP/VK/SE)

10 juni 2020

18 juni 2020

Geen bezwaar, aandachtspunten toegevoegd


Natuurpunt Antwerpen Noord (Haven)

18 juni 2020

Geen advies ontvangen bij opmaak van dit verslag

Geen advies ontvangen waardoor het geacht wordt gunstig te zijn

Onroerend Erfgoed

17 juni 2020

2 juli 2020

Gunstig

 






















Wegenwerken

Artikel 31 van het Omgevingsvergunningendecreet stelt dat indien de vergunningsaanvraag de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg omvat, de gemeenteraad een beslissing over de zaak van de wegen neemt, alvorens de bevoegde overheid een beslissing neemt over de vergunningsaanvraag.

 

De gemeenteraad moet nog een beslissing nemen over de zaak van de wegen.

 

Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen, goedgekeurd op 19 juni 2009.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen, goedgekeurd op 30 april 2013. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, gebied voor spoorinfrastructuur, gebied voor waterweginfrastructuur en gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis, goedgekeurd op 21 mei 2010. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zone: gebied voor stedelijke activiteiten.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Oosterweelverbinding-Wijziging, goedgekeurd op 20 maart 2015. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: gebied voor dagrecreatie, natuurgebied, bufferzone, parkgebied, bosgebied, industriegebied, gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen, gebied voor wegeninfrastructuur en gebied voor waterweginfrastructuur.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan PRUP Provenciaal Groendomein Rivierenhof, goedgekeurd op 25 juni 2009. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zone: parkgebied: sport.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan RUP Esmoreitpark, goedgekeurd op 31 mei 2012. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zone: artikel 1: zone voor groen - park met recreatief medegebruik (gr).

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan RUP Droogdokkeneiland, goedgekeurd op 28 november 2013. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zone: zone voor gemengde functies-art. 1-groen & centrumfuncties.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan RUP Slachthuissite, goedgekeurd op 25 februari 2019. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: artikel 8. zone voor wonen (wo4) - kade midden, artikel 4. zone voor centrumfuncties (ce4), artikel 14. zone voor groen (gr4) - kade noord, artikel 10. zone voor publiek domein (pu) en artikel 9. zone voor gemengde functies (ge).

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een woongebied. De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. (Artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een woonuitbreidingsgebied. De woonuitbreidingsgebieden zijn uitsluitend bestemd voor groepswoningbouw zolang de bevoegde overheid over de ordening van het gebied niet heeft beslist, en zolang, volgens het geval, ofwel die overheid geen besluit tot vastlegging van de uitgaven voor de voorzieningen heeft genomen, ofwel omtrent deze voorzieningen geen met waarborgen omklede verbintenis is aangegaan door de promotor.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor gemeenschapsuitrusting en openbare nutsvoorziening. Onder gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen dient te worden begrepen voorzieningen die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang en die ten dienste van de gemeenschap worden gesteld. De idee van dienstverlening (verzorgende sector) aan de gemeenschap is derhalve rechtstreeks aanwezig. Artikel 4.4.8.van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening schrijft voor dat in gebieden die op de gewestplannen zijn aangewezen als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, handelingen van algemeen belang en de daarmee verbonden activiteiten te allen tijde kunnen worden toegelaten, ongeacht het publiek of privaatrechtelijk statuut van de aanvrager of het al dan niet aanwezig zijn van enig winstoogmerk. Als gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen kunnen eveneens worden beschouwd een school, een voor het publiek toegankelijke toegangsweg tot een vergund gebouwencomplex in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en neveninrichtingen naast een autosnelweg. Alhoewel in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen in principe geen gebouwen met een woonfunctie zijn toegelaten, heeft de Raad van State bovendien niettemin geoordeeld dat service-flats voor bejaarden kunnen worden vergund in dergelijk gebied. Ook een nomadenkamp werd door de Raad van State beschouwd als een gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorziening. (Artikel 17 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor dagrecreatie. De gebieden voor dagrecreatie bevatten enkel de recreatieve en toeristische accommodatie, bij uitsluiting van alle verblijfsaccommodatie. (Artikel 16 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een parkgebied. De parkgebieden moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig ingericht te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen. (Artikel 14 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een bufferzone. De bufferzones dienen in hun staat bewaard te worden of als groene ruimte ingericht te worden, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden. (Artikel 14 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het goed is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het goed ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een natuurgebied. De natuurgebieden omvatten de bossen, wouden, venen, heiden, moerassen, duinen, rotsen, aanslibbingen, stranden en andere dergelijke gebieden. In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat. Dit zijn de gebieden die in hun staat bewaard moeten worden wegens hun wetenschappelijke of pedagogische waarde. In deze gebieden zijn enkel de handelingen en werken toegestaan, die nodig zijn voor de actieve of passieve bescherming van het gebied.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in bijzonder natuurgebied (waterzuivering, afvoerleidingen).

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een industriegebied. Deze zijn bestemd voor de vestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten een bufferzone. Voor zover zulks in verband met de veiligheid en de goede werking van het bedrijf noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting van het bewakingspersoneel omvatten. Tevens worden in deze gebieden complementaire dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de andere industriële bedrijven toegelaten, namelijk: bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven, collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen bestemd voor nationale of internationale verkoop. (Artikel 7 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Deze gebieden zijn mede bestemd voor kleine opslagplaatsen van goederen, gebruikte voertuigen en schroot, met uitzondering van afvalproducten van schadelijke aard. (Artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in het gebied waterweg. Binnen het havengebied werden sommige infrastructuurwerken aangeduid op het gewestplan en andere niet. Het is vrijwel onmogelijk al deze voorzieningen binnen een dergelijk dynamisch gebied op voorhand te plannen. De aanduidingen als industriegebied voor het havengebied moet dan ook toelaten dat steeds alle waterbouwkundige, infrastructuur- en uitrustingswerken mogelijk zijn. Het was echter juridisch onmogelijk dat voor het havengebied een bijzonder planologisch voorschrift werd ingevoerd, qua bodembestemming.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor stedelijke ontwikkeling. Dit gebied is bestemd voor industriële, ambachtelijke en agrarische activiteiten, kantoren, kleinhandel, dienstverlening, recreatie, wonen, verkeer en vervoer, openbaar nut en gemeenschapsvoorzieningen, en dit voor zover deze functies verenigbaar zijn met hun onmiddellijke multifunctionele stedelijke omgeving. De stedenbouwkundige aanleg van het gebied, de bijhorende voorschriften betreffende terreinbezetting, vloeroppervlakte, hoogte, aard en inplanting van de gebouwen met bijhorende voorzieningen, en de verkeersorganisatie in relatie met de omringende gebieden, worden vastgesteld in een bijzonder plan van aanleg vooraleer het gebied kan ontwikkeld worden. Ook het wijzigen van de functie van bestaande gebouwen kan pas na goedkeuring van een bijzonder plan van aanleg.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een groengebied. De groengebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. In de groengebieden geldt een principieel bouwverbod. In principe worden enkel de werken toegelaten die gericht zijn op of verenigbaar zijn met het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor kleine- niet hinderlijke bedrijven en kantoren.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het bijzonder plan van aanleg BPA nr. 16 Stedelijk slachthuis en omgeving, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 26 juni 2001.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het bijzonder plan van aanleg BPA nr. 43 Noordersingel, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 3 augustus 1998. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: groenzone, bedrijvigheidszone, brugpoortzone en openbaar domein.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het bijzonder plan van aanleg BPA Deurne Dorp, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 26 juni 2007. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: zone voor private tuinen-art. 12, zone voor openluchtrecreatie-art. 16, zone voor parkgebied-art. 15, zone voor voetwegen-art. 4.2 en zone voor wegenis-art. 4.1.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het bijzonder plan van aanleg BPA nr. 50 Het Weelke (structuurplan), goedgekeurd bij ministerieel besluit van 14 februari 1983. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: binnenplaatsen en tuinen, bouwvrije voortuinstroken, ontworpen voetpad, dagrecreatie, wandelweg en openbare weg.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het bijzonder plan van aanleg BPA Kwade Velden, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 8 januari 2007. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: zone voor buffer-art. 7.3, zone voor parkgebied-art. 7.2, zone voor openbare wegenis-art. 4.1 en zone voor waterloop en meandering-art. 8.2.

 

()De aanvraag ligt niet in een verkaveling.

 

Toetsing stedenbouwkundige voorschriften

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

 

De aanvraag wordt getoetst aan de stedenbouwkundige voorschriften van de geldende gewestplannen, bijzondere plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen. Daar waar er geen onverenigbaarheden met deze voorschriften zijn genoemd, is ze in overeenstemming met deze plannen.

 

Gewestelijk RUP Oosterweelverbinding

 

Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ‘Oosterweelverbinding’ en het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ‘Oosterweelverbinding – wijziging’, definitief vastgesteld door de Vlaamse Regering op 20 maart 2015 en van kracht sinds 30 april 2015, zullen samen de juridische basis vormen voor de realisatie van het project Oosterweelverbinding.

 

0.   Algemeen

 

-     De plannen van de nieuwe toestand geven de situatie weer zoals gewenst. Binnen de werkstrook hebben alle zones ofwel een nieuwe invulling gekregen, ofwel een roze invulling gekregen. Enkel voor deze delen aangeduid in het roze wordt vermeld dat ze hersteld worden naar de bestaande situatie. Als voorwaarde wordt geformuleerd om de werfzones die buiten de ‘nieuwe toestand’ vallen en niet roze zijn ingekleurd (binnen de vergunningsgrens), te herstellen naar de bestaande toestand.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.2. Toegelaten werken, handelingen en wijzigingen


In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de visuele afscherming, geluidsafscherming, landschappelijke inpassing en ingrepen in functie van de verbetering van de gezondheid. Daarnaast zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten met het oog op realisatie van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer en voor dienstverkeer en nooddiensten.

 

Men voorziet de aanleg van fietspaden in deze zone (rode paden/wegen). Het afdwingen van het gebruik van deze fietspaden door niet-gemotoriseerd verkeer (behoudens voor interventie- en dienstvoertuigen) gebeurt via de wegcode.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.3. Specifieke bepalingen aangaande de weginrichting
 

Wegverlichting in kwetsbare zones moet beperkt worden tot het strikt noodzakelijke in functie van veiligheid en om lichtverstrooiing en ecologische impact in de aangrenzende open ruimtegebieden te vermijden. De verlichting moet beperkte aantrekking van nachtvlinders hebben en een neerwaarts gebundelde lichtstraal. Wit licht moet vermeden worden.

 

Fietspaden dienen veilig te zijn. Dit houdt in dat ze voldoende verlicht moeten zijn en dat er voldoende zicht moet zijn op de omgeving net naast het fietspad. De vraag voor veilige verlichting mag ook niet in conflict komen met de richtlijnen en maatregelen uit de goedgekeurde Project-MER ter bescherming van de natuurwaarden. Als voorwaarde wordt geformuleerd dat de fietsroutes die liggen aan een (kwetsbaar) openruimtegebied worden voorzien van gedempte verlichting (tot 20%) wanneer er geen fietsers passeren.

 

1.   Zone Linkeroever – Scheldetunnel (deelzone 1-5)

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.13. Ontsnipperende maatregelen en natuurbehoud 
 

Ten minste gelijktijdig aan de realisatie van de Oosterweelverbinding of ten laatste tijdens het eerste plantseizoen volgend hierop moeten onderstaande ontsnipperende maatregelen en faunapassages gerealiseerd worden:

 

  • realisatie verbinding Middenvijver – Sint-Annabos door opbraak Charles De Costerlaan; dit houdt afschaffing van de verkeersfunctie voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van dienst- en onderhoudsverkeer en nooddiensten in en opbraak van de verharding sanering en natuurtechnische heraanleg Palingbeek;
  • aanplant van struweel op bermen als hop-over ter hoogte van de aansluiting van de Oosterweelverbinding (Linkeroever) op de E34.

 

Deze werken maken deel uit van de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag en zullen in uitvoering van de vergunning worden gerealiseerd (cfr. Inleiding).

 

-     Artikel 4. Groengebied


Binnen dit groengebied zijn parkbeheer- en -ontwikkeling, landschapsbeheer en -ontwikkeling, natuurbeheer en -ontwikkeling, bosbeheer en -ontwikkeling, waterbeheer, zachte laagdynamische recreatie en socio-cultureel medegebruik nevengeschikte functies.

 

Een fractie van de tunnel ligt in artikel 4. ‘Groengebied’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding’ en is hier niet mee in overeenstemming.

 

Deze afwijking is het gevolg van de verbreding van het fietspad in de tunnel: van 4 meter naar 6 meter breedte, op vraag van de partners van het Toekomstverbond.
De overschrijding heeft een lengte van 53 meter over een breedte van maximum 1,50 meter (ca.34m²). Er werd geopteerd voor een uitbreiding in oostelijke richting, ver weg van het natuurgebied Blokkersdijk.
Principieel wordt akkoord gegaan met deze uitwerking, gezien de wens het natuurgebied Blokkersdijk optimaal te beschermen.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 3° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De afwijking is beperkt in breedte en oppervlakte ten opzichte van de volledige oppervlakte van de tunnel en ten opzichte van de volledige oppervlakte van de bestemmingszone artikel 4. ‘Groengebied’ volgens het GRUP. De afwijking houdt immers tegelijkertijd in dat aan de westzijde van de tunnel eenzelfde oppervlakte in artikel 2. ‘Ondergrondse infrastructuur’ en artikel 4. ‘Groengebied’ niet wordt ingenomen door infrastructuur.
  • De afwijking situeert zich aan de zijde van het Sint-Annabos waar zich een veel ruimere werkstrook bevindt en herinrichting van een nieuw estuarien milieu wordt aangevraagd. De bovengrond zal dus hoe dan ook vergraven en heraangelegd worden. De afwijking bevindt zich voldoende diep onder het maaiveld zodat het nieuwe estuarien milieu ook effectief kan worden gerealiseerd. Door de tunnel zo oostelijk mogelijk te situeren blijft het natuurgebied Blokkersdijk (aan de westzijde) maximaal gevrijwaard, ook tijdens de werffase.
  • Het betreft een zuiver ondergrondse afwijking. Op maaiveldniveau wordt een nieuw estuariën milieu aangelegd in overeenstemming artikel 4 van het GRUP ‘Oosterweelverbinding’. De afwijking (exploitatie) leidt op zich niet tot effecten op de biodiversiteit (geen ecotoopwijziging, geen verstoring door wijziging waterkwaliteit, geluid, licht, luchtkwaliteit of visueel, noch barrièrewerking). Er is enkel bodemverstoring buiten de zone voor wegenis, maar deze bodemwijziging zou er sowieso zijn en wordt positief beoordeeld voor de biodiversiteit (creatie estuariën milieu).
  • De ligging interfereert niet met ondergrondse kabels of leidingen, of andere ondergrondse infrastructuur.
  • Afhankelijk van het beschouwde punt bevindt het afwijkende constructiedeel zich 11,35 tot 14,25 meter onder het peil waarop het buitendijks gebied zal komen te liggen na voltooiing van de werken. Dit leidt tot een voldoende dik grondpakket in functie van de realisatie van de groenaanleg overeenkomstig de bestemming en de aanvraag. Er is dus geen impact op het bedoelde ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, zoals vastgesteld in de grondkleur van artikel 4. ‘Groengebied’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding’.

 

-     Artikel 5. Werfzone – Artikel 5.3. Werfzone Scheldetunnel


Bij werken in de werfzone van de Scheldetunnel moet opwerveling van slib en in slib opgeslagen nutriënten vermeden worden door gebruik van best beschikbare technieken, en door het enkel terugstorten van materiaalfracties die geen risico inhouden op opwerveling.

Bij de aanleg van de Scheldetunnel moeten maatregelen getroffen worden om significante verstoring van fauna te vermijden en moet te allen tijde een corridor voor aquatische fauna behouden blijven. Volgende maatregelen worden minstens genomen:

 

  • het preventief wegjagen met ultrasoon geluid van visfauna in de Schelde;
  • ingrepen, zoals heien, langzaam beginnen zodat de dieren onbeschadigd weg kunnen komen.

 

De herstelwerken aan het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium als gevolg van de tijdelijke verstoring gedurende de aanleg van de tunnel dienen binnen het jaar volgend op de beëindiging van de werken aan de tunnel uitgevoerd te worden. Het herstel dient te gebeuren door de heraanleg van het schor (Weel van Farnese). De aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van de tunnel bevat de nodige informatie over de toepassing van deze inrichtingsbepalingen.

De schorren bij de afgezonken tunnel dienen afgewerkt te worden met een bodemlaag met passend sedimenttype, hoogte en hellingsgraad die snel kolonisatie bevordert.

 

De nodige milderende maatregelen zoals voorzien in de goedgekeurde Project-MER (“Extra_tabel MM en aanbevelingen MER”) worden genomen om hieraan te voldoen.

 

2.   Zone Noordkasteel (deelzone 6-10)

 

Deelzone 8 Oosterweelknoop

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.3. Specifieke bepalingen aangaande de weginrichting – Artikel 0.3.2. Geluids-, lucht- en visuele buffering en afscherming van de Oosterweelverbinding


De realisatie van de grondbestemming dient ten aanzien van het omliggend woongebied afdoende afscherming van de wegeninfrastructuur te realiseren. Significante negatieve effecten met betrekking tot de luchtkwaliteit en geluid moeten daarbij vermeden worden.
Ten opzichte van de site Noordkasteel moet geluids- en visuele buffering worden gerealiseerd bij de aanleg van de Oosterweelverbinding.

De ontworpen geluidsbuffering moet voorzien in een reductie van de bijkomende verstoring.

 

De nodige milderende maatregelen zoals voorzien in de goedgekeurde Project-MER (“Extra_tabel MM en aanbevelingen MER”) worden genomen om hieraan te voldoen.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.12. Landschappelijke en ecologische ingrepen


Bestaande ecologische corridors en stapstenen in de vorm van bomenrijen, houtkanten, rietgrachten en waterlopen moeten maximaal behouden blijven.
Bermen moeten aangelegd en beheerd worden op een wijze die gericht is op het creëren, herstellen, ontwikkelen of handhaven van de levensvoorwaarden voor de inheemse flora, fauna en hun levensgemeenschappen in hun onderlinge samenhang.
De realisatie van de Oosterweelverbinding moet gepaard gaan met de aanleg van nieuwe geleidende beplantingen op bermen en natuurlijke structuren teneinde versnippering en barrièrewerking te vermijden.
Bij de realisatie van de Oosterweelverbinding moeten maatregelen genomen worden om aanrijding van wilde dieren te beperken.
De realisatie van de Oosterweelverbinding moet gepaard gaan met:

 

  • aanplant van bomen en struwelen als geleiding en hop-over waar mogelijk ter hoogte van het aansluitingscomplex Oosterweelknoop;

 

De nodige milderende maatregelen zoals voorzien in de goedgekeurde Project-MER (“Extra_tabel MM en aanbevelingen MER”) worden genomen om hieraan te voldoen.

 

-     Artikel 3. Natuurgebied – Artikel 3.1. Bestemming 

 

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden.

 

De weginfrastructuur van het aansluitingscomplex Oosterweel (Oosterweelknoop – hoofdweg) valt voor een beperkte oppervlakte binnen artikel 3. ‘Natuurgebied’ (resulterend onder de gebiedscategorie ‘reservaat en natuur’) van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. Het gaat om de zuidoostelijke hoek van de als natuurgebied bestemde zone ter hoogte van de Sint-Jan-de-Doperkerk. De herbestemming van de zone als natuurgebied is een milderende maatregel voor de inname van biologisch waardevolle tot zeer waardevolle ecotopen en pleistergebied voor avifauna ter hoogte van het Noordkasteel die werd opgenomen in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’.

 

Principieel wordt akkoord gegaan met deze uitwerking. Door de herconfiguratie van het aansluitingscomplex  kan de omgeving van het Noordkasteel maximaal gevrijwaard worden. Een noodzakelijk gevolg van een compactere knoop is dat de bestemmingszone ‘natuurgebied’ ten zuiden van de Sint-Jan-de Doperkerk wordt opgenomen in de wegenis.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 3° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een wijziging van een gepland op- en afrittencomplex, vastgesteld in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Deze noordelijke bestemmingszone (waar de afwijking zich bevindt) betreft feitelijk een braakliggend opgespoten terrein met een ruigte. Deze zone is bestemd als werfzone en ook voorzien om gebruikt te worden als werkstrook. De afwijking heeft op zich dus geen bijkomende impact op de bestaande natuurwaarden in het gebied, aangezien deze hoe dan ook door het gebruik als werkstrook zullen verdwijnen.
  • Door de keuze voor het compacter ontwerp en herpositionering van het aansluitingscomplex (de zogenaamde ‘paperclip’), wordt aan de zuidzijde van de Oosterweelknoop aanzienlijk mindere oppervlakte aan biologisch waardevol gebied ingenomen dan de zone artikel 1. ‘Gebied voor weginfrastructuur’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ toelaat. Concreet blijft er meer van de vijver, van de betreedbare groene ruimte en van de caponnière van het voormalig fort Noordkasteel over. Het betreft daar ook feitelijk een waardevollere vegetatie dan de bestaande en (na het gebruik als werfzone) nog te ontwikkelen vegetatie aan de noordzijde van het aansluitingscomplex. Hierdoor is de noodzakelijke oppervlakte voor mildering aan de noordzijde logischerwijze minder groot. Dit wordt bevestigd in het project-MER waarin wordt gesteld dat de vrijwaring van de waardevolle rietzone ten zuiden van de Oosterweelknoop (ten gevolge van de verschuiving van de infrastructuur in noordelijke richting) evenwaardig is, aangezien de uiteindelijke ruimtebalans voor riet klopt en dit het behoud betekend van de zuidelijke bestaande waardevolle rietzone ten opzichte van de in het GRUP vooropgestelde oppervlakte nog te ontwikkelen rietvegetatie ten noorden van de knoop. Bovendien is de te ontwikkelen zone voor rietvegetatie ten noorden van de knoop ingesloten door infrastructuur, waardoor fragmentering en versnippering leiden tot een lagere ecologische waarde. Behoud van meer rietvegetatie aan de zuidzijde is dus waardevoller, zelfs bij gelijke ruimtebalans.
  • De inname van het noordelijk gelegen bestemmingszone ‘natuurgebied’ door infrastructuur bedraagt ca. 13 à 14% van de totale in het GRUP voorziene oppervlakte van dit deel van deze bestemmingszone. Het betreft dus een beperkt deel.
  • De effectief als rietmoeras aangelegde zone ten noorden van de Oosterweelknoop wordt bovendien 18 à 19% groter dan de oppervlakte natuurgebied dat in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ ten noorden van de Oosterweelknoop is vastgesteld. Het noord-zuidgerichte deel van de zone artikel 1 – tussen de Oosterweelknoop en de Noordkasteelbruggen – wordt immers niet ingenomen door wegenis, maar (deels) aangelegd als rietveld. Dit overeenkomstig artikel 1 van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ dat bepaalt dat gronden, die niet voor de inrichting of het functioneren van de wegeninfrastructuur gebruikt worden, op een kwaliteitsvolle manier moeten geïntegreerd worden in de omgeving. De bijkomend te ontwikkelen oppervlakte natuur zal minstens zo groot zijn als de oppervlakte ingenomen door de afwijking.
  • Kortom er zullen aanzienlijke bijkomende oppervlaktes aan natuur behouden blijven en ontwikkeld worden omheen de Oosterweelknoop (zowel zuidelijk als noordelijk) binnen artikel 1. ‘Zone voor weginfrastructuur’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. Deze ‘winstgebieden’ zijn een veelvoud van het gedeelte van artikel 3. ‘Natuurgebied’ dat in afwijking van de voorschriften wordt ingenomen door wegenis. De aanleg van deze oppervlakte aan natuur binnen artikel 1. ‘Zone voor infrastructuur’ van het GRUP Oosterweelverbinding – wijziging, kadert in artikel 0.6 van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’, dat bepaalt dat de voorschriften van de naastliggende bestemming worden toegepast voor het gedeelte van het gebied voor wegeninfrastructuur dat niet werd benut.
  • De wegenis blijft op ruime afstand van de als monument beschermde Sint-Jan-de-Doperkerk (min. 75m). Ook blijft het oorspronkelijke maaiveld rond de kerk behouden. Hierdoor heeft de afwijking geen impact op de erfgoedwaarden.
  • Het projectontwerp voorziet dat de omgeving van de kerk beter toegankelijk wordt gemaakt dan in de huidige toestand door de incorporatie in een publiek groengebied overheen de overkapping, aansluitend op de omgeving van het Noordkasteel, met een toegang vanuit dit publiek groengebied naar het oorspronkelijke maaiveld omheen de kerk. Dit betreft de vertaling van een belangrijk uitgangspunt van het Toekomstverbond, nl. het behoud/versterken van de ruimtelijke link tussen de site van de Sint-Jan-de-Doperkerk en het Noordkasteel.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden. Er wordt een gelijkaardige oppervlakte aan natuur behouden en ontwikkeld, met een grotere oppervlakte ten zuiden van de knoop (niet versnipperd of gefragmenteerd zoals aan de noordzijde), waardoor de draagkracht van het gebied wordt versterkt en niet wordt overschreden. De aangevraagde stedenbouwkundige handelingen liggen voor het overgrote deel in geëigende bestemmingszones en zijn (voor dat gedeelte), evenals de ingedeelde activiteiten, in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur

 

Ter realisatie van de ondergrondse weginfrastructuur worden in dit gedeelte groutankers geplaatst. Deze bevinden zich in deze zone quasi volledig (voor de gehele lengte) binnen artikel 0. ‘Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur’ van het GRUP. Dit artikel staat de realisatie van ondergrondse aanhorigheden ten behoeve van de technische uitvoerbaarheid van de wegeninfrastructuur en geluids- en luchtbuffering toe.
Op twee plaatsen bevinden de uiteinden van enkele ankers zich echter buiten artikel 0, met name ter hoogte van de terreinen van TPA en ter hoogte van de Sint-Jan-de-Doperkerk. Op beide plekken vormt dit een afwijking op de voorschriften.

 

De ankers bevinden zich op aanzienlijke diepte en worden vanuit de tunnel/sleuf in de grond geboord. Het maaiveld wordt dus niet verstoord, noch tijdens de aanlegfase, noch na realisatie van het project. De enige mogelijke impact van de groutankers is dus redelijkerwijze een ruimtelijk beperkte impact op het huidige gebruik en de realisatiemogelijkheid van (bovenliggende) bestemmingen.

 

Daar waar de groutankers in afwijking zijn van het bestemmingsvoorschrift, wordt toepassing gemaakt van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO omdat de groutankers kwalificeren als een handeling conform artikel 3 §1, 4° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘handelingen van algemeen belang’. In elk geval kwalificeren deze handelingen als handeling conform artikel 3 §2, 3° c) van hetzelfde besluit, waarvan hierna wordt aangetoond dat de groutankers een beperkte impact hebben. De Oosterweelverbinding betreft een geplande verkeersweg, gelet op GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De groutankers bevinden zich ondergronds, op aanzienlijke diepte. Ze worden vanuit de tunnel of sleuf geboord, waardoor er geen verstoring van het maaiveld optreedt door het aanbrengen van de groutankers.
  • Ter hoogte van het ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt het bovenliggende rietveld gerealiseerd als onderdeel van het Oosterweelproject. De aanwezigheid van de ankers heeft dus geen impact op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
  • Ter hoogte van de TPA-terreinen zitten de groutankers op aanzienlijk diepte. Het gedeelte van de ankers die buiten artikel 0 vallen bevinden zich op 16m diepte of meer. Er kan in alle redelijkheid geoordeeld worden dat de ankers geen impact hebben op de realisatiemogelijkheden van bovenliggende bestemmingen (gebouwen, verhardingen).

 

Conclusie: Het overgrote deel van de ankers zijn in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften. De afwijkende uiteinden van enkele ankers hebben een ruimtelijk beperkte impact, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering. Het ruimtelijk bereik van de afwijking is zeer beperkt en door de afwijking worden de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschreden.

 

-     Artikel 5. Werfzone

 

Een deel van de werfzone aan Amerikadok-Zuidkaai (werfzone S.A.M.G.A.) valt buiten artikel 5. ‘Werfzone’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’, en valt binnen artikel R1 van het GRUP ‘Afbakening zeehavengebied Antwerpen’. Dit gebied is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

 

De werfzone behelst strikt genomen géén zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur. De werfzone is weliswaar voorzien voor tijdelijke opslag- en overslagactiviteiten vanuit de zeehaveninfrastructuur, maar louter voor de werfsituatie van het Oosterweelproject.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft hier immers een werfzone en tijdelijke (grond)stockage in functie van een geplande openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De handelingen vinden plaats ter hoogte van een leegstaand op- en overslagcomplex (S.A.M.G.A.) dat niet tijdens de werken in gebruik zal zijn (het gebouwencomplex is in beheer van Lantis).
  • Het zonevreemde deel van de tijdelijke werkstrook is beperkt in omvang (482m²). Dit deel van de werkstrook zorgt voor bijkomende ruimte voor het aanmeren van schepen voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel voor de bouw van het Oosterweelproject. Een afdoende aanmeercapaciteit is nodig om de mobiliteitsimpact van werfverkeer op een ruimer schaalniveau te beperken (via waterwegen i.p.v. wegen).
  • De kade vervult op deze plaats geen rol voor andere bestaande havenbedrijven.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is beperkt en tijdelijk van aard. De afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden.

 

3.   Zone Groenendaal (deelzone 11, 16-17)

 

Deelzone 11

 

-     Het dienstbouwwerk Noorderlaan ligt in ‘Gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ volgens het gewestplan, deels met overdruk artikel 2 van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’, deels met overdruk ‘Bijzonder reservatiegebied’ volgens het gewestplan

 

Het gedeelte dat binnen de overdruk artikel 2 van het GRUP ligt (215m²), is conform de stedenbouwkundige voorschriften. Volgens dit artikel geldt een verbod om gebouwen en constructies op te richten andere dan deze noodzakelijk voor de ongelijkvloerse wegeninfrastructuur. Het dienstbouwwerk geldt als een constructie noodzakelijk voor de ongelijkvloerse wegeninfrastructuur.

 

Het gedeelte dat niet binnen artikel 2 van het GRUP ligt (768m²), maar enkel in ‘Gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ volgens het gewestplan, ligt zonevreemd. Het is wel in overeenstemming met de overdruk van het ‘Bijzonder reservatiegebied’ volgens het gewestplan, aangezien het een nieuwbouw betreft die niet hoger is dan belendende gebouwen.

 

Dit bouwwerk dient om de veiligheid en werking van de ondergrondse kruising Albertkanaal en de Kanaalzonetunnels van Oosterweel te ondersteunen. Het dienstbouwwerk zit grotendeels ondergronds, in de structuur van de onderliggende tunnel. Enkel het gelijkvloerse deel blijft zichtbaar en wordt tot een minimum beperkt qua volume. Er is gekozen om de vormgeving van de bovengrondse constructies een industriële uitstraling te geven. Het dienstbouwwerk en bijhorende verhardingen liggen tussen bestaande wegenis en het talud van de Noorderlaanbruggen.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO omdat dienstbouwwerk Noorderlaan kwalificeert als een handeling conform artikel 3 §1, 4° van het besluit van de Vlaamse regering omtrent ‘handelingen van algemeen belang’, met name als een aanhorigheid bij een lijninfrastructuur.

Gezien het een handeling betreft die wordt opgenomen onder artikel 3 §1 van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’ impliceert dit per definitie dat de afwijking een ruimtelijk beperkte impact heeft. De beperkte ruimtelijke impact, hier als toets aan de goede ruimtelijke ordening, wordt bijkomend als volgt gemotiveerd:

 

  • Dit dienstbouwwerk kan niet volledig voorzien worden bovenop de tunnelconstructie, aangezien dan de openbare wegenis en kade-infrastructuur op maaiveldniveau permanent onderbroken zou worden.
  • Het dienstbouwwerk wordt ingeplant op restgronden tussen het talud van de Noorderlaan en de openbare wegenis. Het betreft gronden die omwille van de beperkte oppervlakte en configuratie nauwelijks tot niet geschikt zijn voor bedrijfsontwikkelingen.
  • Het dienstbouwwerk heeft qua vormgeving en materiaalgebruik een industriële uitstraling die past binnen de context van een bedrijventerrein.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden. De aangevraagde stedenbouwkundige handelingen liggen voor een deel in geëigende bestemmingszones en zijn (voor dat gedeelte), evenals de ingedeelde activiteiten, in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Ter hoogte van Straatsburgdok-Zuidkaai / Merantistraat (westelijk van de Straatsburgbrug) ligt de werkstrook in ‘Gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ volgens het gewestplan. Delen vallen buiten artikel 5. ‘Werfzone’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding - wijziging’. Het betreft delen van openbaar domein onder de Straatsburgbrug en tussen de kade en de Merantistraat, ten oosten en westen aansluitend op de in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ bestemde werfzone. De in dit GRUP bestemde werfzone ten zuiden van de Merantistraat wordt niet opgenomen in de werkstrook. Daar is ondertussen een tramlus gerealiseerd, zodat deze ruimte niet kan gebruikt worden zonder het tramverkeer te verstoren. 

 

Ter hoogte van Straatsburgdok-Zuidkaai (oostelijk van de Straatsburgbrug tot Noorderlaanbrug) ligt de afgebakende werkstrook in ‘Gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ volgens het gewestplan. Delen ervan hebben een overdruk artikel 2. ‘Ongelijkvloerse wegeninfrastructuur’ van GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ en andere delen hebben de overdruk ‘Bijzonder reservatiegebied’ volgens het gewestplan. Deze werkstroken liggen op openbaar domein (kade/wegen) of restgronden tussen de kades en wegenis en onder de Noorderlaanbrug.

 

Aan Straatsburgdok-Noordkaai vallen de delen van de werkstrook buiten artikel 5. ‘Werfzone’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ in ‘Gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s’ volgens het gewestplan en kleine delen in ‘Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven volgens het GRUP ‘Afbakening zeehavengebied Antwerpen’ of ‘Woongebied’ volgens het gewestplan. Ook hier liggen de delen buiten artikel 5. ‘Werfzone’ op openbaar domein en betreft het veelal restgronden tussen de kades en wegenis en onder bruggen. Ook delen van de openbare weg zelf vallen in de werkstrook (Straatsburgdok Noordkaai aan de westelijke en oostelijke zijde van het dok).

 

Ten oosten van de Noorderlaanbrug wordt het deel van de werfzone dat niet gelegen is binnen artikel 1., 2. of 5. voorzien op de Straatsburgdok Noordkaai, op het jaagpad en de kaaien van het Albertkanaal. Dit betreft ‘Woongebied’ of ‘Buffergebied’. De zone sluit aan bij werfzone die wordt voorzien op de bestaande stelplaats van De Lijn aan de Tsjalkstraat die wel binnen artikel 5 van het GRUP valt.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreffen hier immers werfzones en tijdelijke (grond)stockage in functie van de werken aan een geplande openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De handelingen voor het overgrote deel plaats vinden op openbaar domein en op restgronden die op vandaag niet in gebruik zijn.
  • Dit deel van de werkstrook zorgt voor bijkomende ruimte en voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel voor de bouw van het Oosterweelproject via de waterweg. Een afdoende aanmeercapaciteit is nodig om de mobiliteitsimpact van werfverkeer op een ruimer schaalniveau te beperken (via waterwegen in plaats van wegen). Bovendien kunnen op deze manier grotere aaneengesloten werfzones worden gecreëerd zodat menging van werfverkeer en regulier verkeer in deze omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen.
  • De openbare wegen die in de werkstrook vallen zullen hoe dan ook (tijdelijk) onderbroken worden omdat ze in de zone van de eigenlijke werken vallen (aanleg Kanaalzonetunnel ter hoogte van het Straatsburgdok Zuidkaai) of omdat ze aan kade-infrastructuur liggen die nodig is voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel voor de bouw van het Oosterweelproject (westelijk en oostelijk deel van Straatbrugdok Noordkaai). Dit heeft evenwel geen impact op de ontsluiting van aanpalende functies, omdat deze via andere straten (omleidingsroutes) en ruimte op eigen terrein ontsloten kunnen blijven.
  • De kades vervullen op deze plaatsen op vandaag geen rol voor bestaande aanpalende bedrijven.
  • De werfzone ten oosten van de Noorderlaanbrug bevindt zich in woon- en buffergebieden die een actuele invulling kennen als jaagpad of kaai en dus niet met kwetsbare functies. De ernaast liggende gebieden binnen dezelfde bestemmingszones zijn eveneens niet ingevuld met kwetsbare functies, maar met infrastructuur of een stelplaats van De Lijn. De delen binnen deze bestemmingszones die wel effectief als buffergebied of woongebied in gebruik zijn, zijn een stuk verderop gelegen. Hun gebruik als dusdanig wordt niet in het gedrag gebracht door deze tijdelijke invulling als werfzone.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is tijdelijk en beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Ten noorden van het Albertkanaal en ten westen van de Bredabaan wordt een werfzone voorzien, deels buiten artikel 1 en 5 van het GRUP. Dit betreft een zone in afwijking op de stedenbouwkundige voorschriften, er op gelet dat dit volgens het gewestplan ‘Bufferzone’ is of tot de ‘Gebieden voor ambachtelijke bedrijven en voor kleine en middelgrote ondernemingen’ behoort. De zone in afwijking heeft een oppervlakte van ca. 3.037m², met een lengte van ca. 150m en een maximum breedte van ca. 33m (evenwel zijn meerdere delen aanzienlijk smaller).

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreffen werfzones en tijdelijke (grond)stockage met het oog op de wijziging van een openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De werfzone is optimaal gepositioneerd in functie van vervoer van materieel en materiaal via het kanaal zodat minder werfgerelateerd verkeer via de weg moet verlopen, wat voor de (ruimere) omgeving positief is.
  • De voorziene functie en bestemming van deze zone – namelijk het voorzien van buffering tussen de Vaartkaai en de KMO-zone (ingevuld met een waterzuiveringsstation) – is niet benodigd tijdens de werken. De Vaartkaai zal immers plaatselijk afgesloten zijn voor de werken, er is dus geen feitelijk gebruik en buffering ten opzichte van de aanpalende RWZI is dan niet nodig. De bufferstrook heeft m.a.w. tijdens de aanlegwerken van het Oosterweelproject geen bufferende functie te vervullen.
  • De aanpalende RWZI noch aanpalend kanaal zijn hindergevoelig voor een werfzone.
  • De KMO-zone is ingevuld met een RWZI. Het kleine gedeelte van de bestemmingszone dat ingenomen wordt door de werfzone is niet in gebruik door het RWZI. De (tijdelijke) inname hindert de goede werking van het RWZI niet.
  • De werfzone valt samen met de eigenlijke zone van de aanleg- en bouwwerkzaamheden van het project en houdt geen bijkomende (eerder minder) ruimtelijke impact in ten opzichte van die feitelijke werkzaamheden.
  • De werfzone is hoe dan ook een tijdelijke functie en wordt ook als handeling van bepaalde duur aangevraagd.
  • De aanvraag als werkstrook houdt op zich geen aanvraag of melding van ingedeelde activiteiten in. Voor ingedeelde activiteiten zullen, indien van toepassing, afzonderlijke omgevingsvergunning(en) worden aangevraagd door de aannemer(s) die instaat voor de uitvoeringswerken van het Oosterweelproject. De eventuele hinderlijkheid van die activiteiten kan dan op zich en op basis van concrete gegevens met betrekking tot de ingedeelde activiteiten beoordeeld worden en desgevallend aan gepaste voorwaarden worden onderworpen.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is tijdelijk en beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering. Het betreft geen ruimtelijk kwetsbaar gebied.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur

 

Ter realisatie van de ondergrondse weginfrastructuur worden in dit gedeelte groutankers geplaatst. Deze bevinden zich in deze zone deels binnen artikel 0. ‘Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur’ van het GRUP. Dit artikel staat de realisatie van ondergrondse aanhorigheden ten behoeve van de technische uitvoerbaarheid van de wegeninfrastructuur toe.

 

Op meerdere plaatsen bevinden de uiteinden van enkele ankers of de ankers als geheel zich echter buiten artikel 0 van het GRUP. Met name ter hoogte van Straatsbrugdok-Zuidkaai en de Siberiastraat. Op deze plekken vormt dit een afwijking op de voorschriften.

 

De ankers bevinden zich op aanzienlijke diepte en worden vanuit de tunnel/sleuf in de grond geboord. Het maaiveld wordt dus niet verstoord, noch tijdens de aanlegfase, noch na realisatie van het project. De enige mogelijke impact van de groutankers is dus redelijkerwijze een ruimtelijk beperkte impact op het huidige gebruik en de realisatiemogelijkheid van (bovenliggende) bestemmingen.

 

Daar waar de groutankers in afwijking zijn van het bestemmingsvoorschrift, wordt toepassing gemaakt van artikel 4.4.7 §2 VCRO omdat de groutankers kwalificeren als een handeling conform artikel 3 §1, 4° van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’. In elk geval kwalificeren deze handelingen als handeling conform artikel 3 §2, 3° c) van hetzelfde besluit, waarvan hierna wordt aangetoond dat de groutankers een beperkte impact hebben. De Oosterweelverbinding betreft een geplande verkeersweg, gelet op GRUP ‘Oosterweelverbinding - wijziging’. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De groutankers bevinden zich ondergronds, op aanzienlijke diepte. Ze worden vanuit de tunnel of sleuf geboord, waardoor er geen verstoring van het maaiveld optreedt.
  • De ankers bevinden zich volledig onder openbaar domein (kade en weg) ter hoogte van de Merantistraat en de Siberiastraat (G4).
  • Ter hoogte van de private percelen (G5, G6, Straatsbrugdok-Zuidkaai) zitten de groutankers reeds op aanzienlijke diepte, zowel ter hoogte van de grens met artikel 0 (meer dan 4 m) en nog dieper ter hoogte van de bestaande gebouw (meer dan 10 m). Er kan in alle redelijkheid geoordeeld worden dat de ankers geen impact hebben op de realisatiemogelijkheden van bovenliggende bestemmingen (gebouwen, verhardingen).

 

Conclusie: Het overgrote deel van de groutankers is in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften. Het afwijkende deel heeft een ruimtelijk beperkte impact, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering. Het ruimtelijk bereik van de afwijking is zeer beperkt en door de afwijking worden de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschreden.

 

-     Artikel 9. Bufferzone – Artikel 9.2. Toegelaten werken, handelingen en wijzigingen

 

In deze zone zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van leidingen en telecommunicatie infrastructuur toegelaten. Ook de aanleg van aanhorigheden bij weginfrastructuur is toegestaan evenals de werken, handelingen en wijzigingen voor paden voor niet-gemotoriseerd verkeer, lokale dienstwegen en interventiewegen.

 

Men voorziet de aanleg van fietspaden in deze zone (rode paden/wegen). Het afdwingen van het gebruik van deze fietspaden door niet-gemotoriseerd verkeer (behoudens voor interventie- en dienstvoertuigen) gebeurt via de wegcode.

 

-     Artikel 10. Gebied voor waterweginfrastructuur – Artikel 10.1. Bestemming


Dit gebied is bestemd voor waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

 

Een deel van de hoofdweg (R1) situeert zich in deze zone. De wegenis bevindt zich deels bovengronds en deels ondergronds. Zowel ondergronds als bovengronds gaat het om langgerekte stroken me een beperkte breedte (maximum 10 meter breed bovengronds).

Gelet op de plaatselijk overschrijding van de zoneringsgrens binnen het geldende GRUP (aanleg wegenis in een zone voor waterinfrastructuur), dient geoordeeld dat de aanvraag niet in overeenstemming is met dit punt van het artikel.

 

De aanleiding voor deze afwijking is de wijziging van het wegenisontwerp waarbij de twee gestapelde tunnels naast elkaar worden gepositioneerd, in combinatie met de tunnelveiligheidseisen. Dit impliceert een bredere tunnel, waarbij de zone met bestemming ‘Gebied voor ongelijkvloerse weginfrastructuur’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ plaatselijk wordt overschreden.

 

Een afwijking van de bestemming ‘Gebied voor waterweginfrastructuur’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2 van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent de ‘handelingen van algemeen belang’. De handeling heeft betrekking op ‘3° c) de wijziging of uitbreiding van bestaande of geplande verkeerswegen, met inbegrip van wijzigingen en uitbreiden van bestaande of geplande op- en afrittencomplexen’.

 

De beperkte ruimtelijke impact wordt voor de ondergrondse afwijking als volgt gemotiveerd:

 

  • De afwijking is beperkt in breedte. Het breedste punt van de afwijking is 10 m, maar de breedte van de afwijking neemt geleidelijk af (tot 0 m over een lengte van 430 m). Ten opzichte van de totale oppervlakte en breedte van deze bestemmingszone artikel 4.Parkgebied’ betreft het een heel beperkte afwijking.
  • Het betreft een zuiver ondergrondse afwijking.
  • Bovenop de delen in de zone artikel 4. ‘Parkgebied’ wordt een voldoende dik grondpakket voorzien om een parkaanleg te realiseren, overeenkomstig de bestemming en de aanvraag, behalve ter hoogte van de bovengrondse afwijking.
  • De tunnel ligt onder het peil van de bodem van het Albertkanaal, waardoor de functies van het kanaal, overeenkomstig de bestemming van artikel 10. ‘Waterweginfrastructuur’, gegarandeerd blijven.

 

-     Artikel 17. Hoogspanningsleiding – Artikel 17.1. Toegelaten werken, handelingen en wijzigingen


In het gebied, aangeduid met deze overdruk zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de bestaande hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht.

 

Er is advies gevraagd aan Elia. De technische voorwaarden van Elia, overeenkomstig het (bijgesteld) advies, worden overgenomen in de vergunning.

 

Deelzone 16

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur

 

Op verschillende plekken reiken de uiteinden van de ankers tot buiten artikel 0 van het GRUP. Met name ter hoogte van de verbreding van het wegenisgeheel voor de op-/afritten, net ten noorden van de Groenendaallaan, neemt de afwijking verder toe.

 

De ankers bevinden zich op aanzienlijke diepte en worden vanuit de tunnel/sleuf in de grond geboord. Het maaiveld wordt dus niet verstoord, noch tijdens de aanlegfase, noch na realisatie van het project. De enige mogelijke impact van de groutankers is dus redelijkerwijze een ruimtelijk beperkte impact op het huidige gebruik en de realisatiemogelijkheid van (bovenliggende) bestemmingen.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §1, 4° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. In elk geval kwalificeren deze handelingen als handeling conform artikel 3 §2, 3° c) van hetzelfde besluit, waarvan hierna wordt aangetoond dat de groutankers een beperkte impact hebben. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De groutankers bevinden zich ondergronds, op aanzienlijke diepte. Ze worden vanuit de tunnel of sleuf geboord, waardoor er geen verstoring van het maaiveld optreedt.
  • De ankers vallen aan oostzijde nagenoeg volledig binnen artikel 0 van het GRUP. De uiteinden die er buiten (over een lengte van 3-5m) vallen zitten op aanzienlijke diepte (11-14m) en verhinderen daar de realisatie van de beoogde bestemming en inrichting (bermenlandschap) niet.
  • De ankers vallen aan westzijde grotendeels binnen openbaar domein en voor het overige binnen percelen behorende tot de spoorwegbedding. Ze verhinderen hier de blijvende uitbating van de spoorweg en het behoud en verdere bestendiging van de bestemming niet.
  • Ter hoogte van het ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt de bovenliggende natuurbestemming gerealiseerd. De aanwezigheid van de ankers heeft geen impact op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.

 

De werfzone in afwijking bevindt zich ten oosten van de R1, ten noorden van de Groenendaallaan. De oppervlakte in afwijking bedraagt ca. 23.338m², met een lengte van ca. 1025m en een max. breedte (plaatselijk) van ca. 30m.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een werfzone en tijdelijke (grond)stockage met het oog op de wijziging van een openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De werfzone is in eerste fase bedoeld in functie van de heraanleg van de Schijnkoker. De werfzone situeert zich dan tussen de werken aan de Schijnkoker en de bestaande R1. De bestaande R1 blijft gebufferd doordat de bermen ter hoogte van de werken aan de Schijnkoker tijdelijk worden verplaatst richting R1, tussen de werfzone en de aanpalende woonwijk.
  • In de volgende fase zal de tijdelijke R1 aangelegd worden in de werfzone (zie afwijking tijdelijke R1). In de periode dat de tijdelijke R1 in gebruik is, is er geen sprake van een werfzone (opslag materieel en materiaal) in de beschouwde werkstrook.
  • Nadat de verdiepte R1 is gerealiseerd, wordt de tijdelijke R1 afgebroken en wordt in deze zone het definitieve bermenlandschap gerealiseerd. Hierbij kan plaatselijk nog opslag van materieel en materiaal gebeuren. Dit om te voorkomen dat voortdurend materiaal en materieel via omliggende woonstraten moet aangevoerd worden vanuit andere werfzones naar de werken aan het bermenlandschap aan de oostzijde van de verdiepte R1. Het tijdelijk gebruik voor opslag van materieel en materiaal zal geen bijkomende ruimtelijke impact inhouden ten opzichte van de eigenlijke werken voor de aanleg van het definitieve bermenlandschap. Het gedeelte van het bermenlandschap dat dan reeds gerealiseerd is boven de verlegde Schijnkoker buffert bovendien zowel de werfzone als de eigenlijke aanlegwerkzaamheden ten opzichte van de aanpalende woonwijk.
  • De werfzone is hoe dan ook een tijdelijke functie en wordt ook als handeling van bepaalde duur aangevraagd.
  • De aanvraag als werkstrook houdt op zich geen aanvraag of melding van ingedeelde activiteiten in. Voor ingedeelde activiteiten zullen, indien van toepassing, afzonderlijke omgevingsvergunning(en) worden aangevraagd door de aannemer(s) die instaat voor de uitvoeringswerken van het Oosterweelproject. De eventuele hinderlijkheid van die activiteiten kan dan op zich en op basis van concrete gegevens met betrekking tot de ingedeelde activiteiten beoordeeld worden en desgevallend aan gepaste voorwaarden worden onderworpen.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is tijdelijk en beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Artikel 4. Parkgebied – Artikel 4.1. Bestemming

 

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een park. Dit gebied heeft ook een sociale functie. Binnen dit gebied zijn natuurbehoud, landschapszorg en recreatie nevengeschikte functies.

 

Aan de Bergen-op-Zoomlaan – ter hoogte van huisnummer 20 – wordt bovengronds een fiets- en wandelpad en ondergronds wegeninfrastructuur aangelegd. Bij de tijdelijke constructies wordt binnen het parkgebied de tijdelijke talud R1 aangelegd.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. De aanleg van het openbaar fiets- en wandelpad wordt beschouwd als een handeling van algemeen belang met een ruimtelijk beperkte impact, waarvoor een afwijking van de bestemmingsvoorschriften kan worden toegestaan. De handeling heeft betrekking op ‘1° de aanleg, wijziging of uitbreiding van openbare fiets-, ruiter- en wandelpaden, en andere paden voor de zwakke weggebruiker’. Gezien de aanleg van een openbaar fiets- en wandelpad een handeling betreft die wordt opgenomen onder artikel 3 §1 van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’ impliceert dit per definitie dat de afwijking een ruimtelijk beperkte impact heeft.

 

Deelzone 16 en 17 tussen Burgemeester Jozef Masurebrug en Groenendaallaan (oostzijde)

 

-     Artikel 1. Gebied voor wegeninfrastructuur

 

4 kleine zones van de nieuwe wegenis tussen Burgemeester Jozef Masurebrug en Groenendaallaan (oostzijde) zijn gelegen buiten artikel 1 van het GRUP

 

1)   Het noordelijk gedeelte is gelegen ter hoogte van ‘Geertshoek’ en ‘Het Weelke’. De zone heeft de bestemming ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en artikel 4. ‘Plaatsen bestemd voor groene ruimte’ volgens het BPA ‘Het Weelke’. De totale oppervlakte is beperkt tot ca. 538 m². Het gaat om een lang gerekte strook van ca. 255 m en maximum ca. 3,5 m breed.

2)   Het zuidelijk gedeelte is gelegen aan de Bergen-Op-Zoomlaan, ter hoogte van de kerk. Deze zone is gelegen in ‘Parkgebied’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. De totale oppervlakte is beperkt tot ca. 32 m². Het gaat eveneens om een langgerekte strook, met een lengte van ca. 48 m en op het breedste punt een breedte van maximum 1 m. Parkgebied zit volgens de gebiedscategorie die vermeld is in het RUP in de categorie ‘overig groen’. Volgens de VCRO is ‘overig groen’ geen kwetsbaar gebied.

3)   Het noordwestelijke afwijkende gedeelte (3) bevindt zich bovengronds ter hoogte van de uitwijking van de geleidingsrail die aansluiting op een dienstweg mogelijk maakt. Dit is gelegen binnen artikel 9. ‘Bufferzone’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’. De totale oppervlakte is ca. 111 m². De totale lengte in afwijking is er ca. 72 m en op het breedste punt is ze ca. 3 m breed. 

4)   Een vluchttrappenhuisje dat zich in dezelfde zonering bevindt als afwijking (1). Het vluchttrappenhuisje steekt een 7-tal meter uit ten opzichte van de R1, die zich hier quasi net op de grens van artikel 1 van het GRUP bevindt. Zodoende steekt het vluchttrappenhuisje net buiten artikel 1 uit, voor een oppervlakte van ca. 42 m².

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 3° c) van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De oppervlakte van het afwijkende delen is gering (respectievelijk ca. 538 m² (1), ca. 32 m² (2), ca. 111 m² (3) en ca. 42 m² (4)) ten opzichte van de totale oppervlakte van de betreffende bufferzone respectievelijk de combinatie ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en ‘Parkgebied’ volgens het GRUP, met een uiterst beperkte maximale breedte (maximum ca. 3,5 m, meer veelal aanzienlijk smaller (vaak slechts ca. 1 à 2 meter of smaller), in geval van het vluchttrappenhuisje uitzonderlijk 6,9 m (weliswaar in langsrichting beperkt tot 8,1 m)) ten opzichte van de breedte van deze bufferzones. De afwijkingen bevinden zich op ruime afstand van elkaar. De impact van elk op zich is lokaal. Er is geen cumulatieve impact op de omgeving.
  • De ‘bufferzones’ en ‘groene ruimte’ aangeduid op het gewestplan en het BPA hebben als doel een overgangsgebied te vormen tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden. De afwijkende delen (1 en 4) nemen slechts een strook van beperkte breedte in van deze buffer- of parkzones. Het resterende deel van de bufferstrook en de aanleg van bermen en schermen, zorgen er voor dat het bermenlandschap in de resterende bufferzone een afdoende bufferende werking blijft behouden.
  • De zonering ‘Parkgebied’ ter hoogte van de zuidelijke afwijking (2) is in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ vastgesteld in functie van de ontwikkeling van een nieuwe parkruimte. De weginfrastructuur bevindt zich er ondergronds. Het betreft een zuiver ondergrondse afwijking die de realisatie van het bovenliggende park overeenkomstig de bestemming en de aanvraag niet hypothekeert.
  • Voor de noordwestelijk gelegen afwijking (3) geldt dat de strook waarbinnen ze is gelegen een ruimtelijke kwaliteit kent die wordt bepaald door de grootschalige infrastructuren waartussen ze is gelegen (her aan te leggen R1 en spoorweg). Hierdoor is het bufferend karakter van dit tussenliggend gebied niet prioritair. Het spoorwegtalud vormt hier de voornaamste bufferende werking tussen de R1 en Luchtbal. Deze wordt niet beïnvloed naar aanleiding van de afwijking. Verder betreft het een noodzakelijk op te nemen (van de voorschriften afwijkend) werk, er op gelet dat de interventieweg en haar aansluiting op de R1 worden voorzien op vraag van de brandweer.

 

-     De werfzone in afwijking bevindt zich tussen de spoorweg en de R1, ten noorden van de Groenendaallaan, in ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en het GRUP. Het omvat een noordelijk gebied van ca. 44.468m², met een lengte van ca. 720 à 750m en een max. breedte van ca. 122m en een zuidelijk gebied van ca. 10.994m², met een lengte van ca. 750m en een max. breedte van ca. 20m. 

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een werfzone en tijdelijke (grond)stockage met het oog op de wijziging van een openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact voor dit gedeelte, gelegen ten zuiden van de Burgemeester Jozef Masurebrug en tussen de spoorweg en de (her aan te leggen) R1 en onder de brug van de spoorwegpassage ter hoogte van de Groenendaallaan, wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De strook is gelegen tussen het talud van de spoorweg en de (her aan te leggen) R1, die als grootschalige infrastructuren in belangrijke mate de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied bepalen.
  • Het bufferend karakter van dit tussenliggend gebied is niet prioritair. Het spoorwegtalud vormt een buffer ten opzichte van de woonwijk aan de westzijde. Aan de oostzijde zal zich hoe dan ook een werfactiviteit en doorgaande verbinding voor autosnelwegverkeer zijn, die geen hinder ondervinden van een werfzone.
  • De werfzone valt binnen een zone waar ook aanlegwerkzaamheden zullen plaatsvinden voor de aanleg van het bermenlandschap. Het gebruik als werfzone (opslaan materiaal en materieel). De ruimtelijke impact als werfzone is beperkter dan de feitelijke werkzaamheden in dit gebied.
  • De werfzone is hoe dan ook een tijdelijke functie en wordt ook als handeling van bepaalde duur aangevraagd.
  • De aanvraag als werkstrook houdt op zich geen aanvraag of melding van ingedeelde activiteiten in. Voor ingedeelde activiteiten zullen, indien van toepassing, afzonderlijke omgevingsvergunning(en) worden aangevraagd door de aannemer(s) die instaat voor de uitvoeringswerken van het Oosterweelproject. De eventuele hinderlijkheid van die activiteiten kan dan op zich en op basis van concrete gegevens met betrekking tot de ingedeelde activiteiten beoordeeld worden en desgevallend aan gepaste voorwaarden worden onderworpen.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is tijdelijk en beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Bufferzones 

 

Volgens de toepassing van de gewestplannen en artikel 9 van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ dienen bufferzones in hun staat bewaard te worden of als groene ruimte ingericht te worden, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden. Volgens de stedenbouwkundige voorschriften van artikel 4 van het BPA ‘Het Weelke’ is de bestemming ‘Plaatsen bestemd voor groene ruimte’ voor de strook langsheen de autosnelweg E10 te beschouwen als een bufferzone. De strook moet aangeplant worden in functie van de bestemming.

 

Langsheen het noordelijke deel van de R1 situeert de tijdelijke wegenis (tijdelijke R1 Noord) zich (deels) in artikel 9. ‘Bufferzone’ van het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’, ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en artikel 4. ‘Plaatsen bestemd voor groene ruimte’ volgens BPA ‘Het Weelke’ (met onderliggende bestemming ‘Bufferzone’ van het gewestplan).

 

De aanleg van de tijdelijke R1 Noord wijkt in deze zones bijgevolg af van de stedenbouwkundige voorschriften. Het gedeelte in afwijking heeft een oppervlakte van ca. 17.841m², een lengte van ca. 985m (langs de kromming gemeten) en een maximum breedte van ca. 25m.

 

Aanleiding voor deze afwijking is het gebrek aan ruimte om in de bestemmingszone artikel 1. ‘Gebied voor wegeninfrastructuur’ van het GRUP tegelijkertijd de nodige werken uit te voeren in functie van de realisatie van de aangepaste R1 en verkeersdoorstroming tijdens die werken te kunnen garanderen. Daarom is de aanleg van een tijdelijke omleidingsweg noodzakelijk. Ook tijdens de werken moeten er immers steeds voldoende rijstroken beschikbaar zijn voor het verkeer, om afdoende doorstroming te garanderen en te voorkomen dat het onderliggend wegennet wordt gebruikt als alternatief voor de hoofdweg. Omwille van plaatsgebrek tussen de bestaande spoorweginfrastructuur en bestaande R1, ook rekening houdend met de benodigde werkruimte in functie van de omvang en diepte van de bouwput ter hoogte van de Groenendaallaan, moet de omleidingsweg ter hoogte van de R1 Noord aan de oostzijde worden voorzien.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 3° c° en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een (tijdelijke) gedeeltelijke autosnelweg (werfsituatie) met het oog op de uitvoering van de handelingen, vermeld in punt 1° tot en met 13° van het besluit. De nieuwe (definitieve) infrastructuur kan immers maar gerealiseerd worden door de aanleg van een (tijdelijke) weg langsheen de bestaande infrastructuur. Dit kan enkel aan de oostzijde, omdat er niet voldoende ruimte is tussen het bestaande spoorwegtalud aan de westzijde en de te vergraven zone voor de definitieve, verdiept gelegen R1. De doorstroming moet immers verzekerd blijven, ook tijdens de aanlegfase. Het voorzien van voldoende doorstroming is ook als milderende maatregel vooropgesteld in de goedgekeurde project-MER. Indien niet, zou dit leiden tot onderbreking of sterk gereduceerde doorstroming op het hoofdwegennet en (bijkomend) sluipverkeer door de woonwijken, wat tot negatieve effecten inzake verkeersleefbaarheid, lucht en geluid in een ruime omgeving zou leiden. Voor een tijdelijke R1 zijn er geen realistische locatie-alternatieven beschikbaar. Vooreerst dient deze gelegen te zijn in de onmiddellijke nabijheid van de huidige R1 gezien de noodzakelijke aan- en aftakkingen op de R1 en Groenendaallaan. Bovendien is er nergens in de omgeving de vereiste ruimte beschikbaar voor een dergelijke lijninfrastructuur. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De tijdelijke R1 wordt zo dicht mogelijk gebundeld met de bestaande R1, zodat het ruimtelijk bereik van de afwijking zo klein mogelijk wordt gehouden. Er wordt enkel bufferzone ingenomen. Er is geen direct ruimtebeslag op andere functies, behoudens op natuurwaarden. Deze natuurwaarden zouden hoe dan ook verdwijnen door heraanleg in functie van het bermenlandschap waarin nieuwe natuurwaarden worden gecreëerd (zie afzonderlijke bijlage ‘Toelichtingsnota Natuuraspecten’).
  • De aanvraag omvat ook de nodige afscherming ten opzichte van het woongebied door middel van bermen en schermen, in uitvoering van de milderende maatregelen die in de goedgekeurde project-MER vooropgesteld zijn. De bestaande bermen worden tijdelijk dichter naar de R1 heraangelegd, voorafgaand aan de werken aan de Schijnkoker en de aanleg van de tijdelijke R1. Vlak naast de tijdelijke R1 worden bovendien geluidsschermen geplaatst. De schermen zijn 4m hoog, zoals in het project-MER als milderende maatregel wordt vooropgesteld. Lokaal, op het minst brede deel, heeft de groenbuffer (van geluidsscherm tot rooilijn Bergen op Zoomlaan) nog steeds een breedte van ongeveer 20m. De tijdelijke R1 zal dus zowel visueel als qua geluid afgeschermd zijn ten opzichte van de aanpalende woonwijk.
  • De omleidingsweg is tijdelijk. Na realisatie van de verdiept gelegen R1 Noord zal de omgevingskwaliteit voor de omwonenden aanzienlijk beter zijn dan in de huidige siutatie (verdiept gelegen R1, recreatief bermenlandschap, doortrekking Ringfietspad).

 

Conclusie: de afwijking heeft een ruimtelijke beperkte impact zoals in vorig punt is beargumenteerd. De impact is van tijdelijke aard. Gelet op de doorvertaling van de milderende maatregelen uit het project-MER in het projectontwerp, is de impact op de omgeving beperkt en worden de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschreden. Het betreft geen afwijking in ruimtelijk kwetsbaar gebied.

 

Deelzone 17 ten noorden van de Burgemeester Jozef Masurebrug

 

-     De werfzone bevindt zich volledig in ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en is dus in afwijking van de voorschriften. De bufferzones dienen in hun staat bewaard te worden of als groene ruimte ingericht te worden, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 14° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een werfzone en tijdelijke (grond)stockage met het oog op de wijziging van een openbare verkeersweg. De beperkte ruimtelijke impact voor het gedeelte ten noorden van de Burgemeester Jozef Masurebrug, wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Deze zone is reeds in gebruik als werfzone (terrein voor een betoncentrale inclusief opslag van grondstoffen) in opdracht van AWV, overeenkomstig een eerste vergunning in 2014 en recent (24 mei 2019) ook opnieuw vergund voor bepaalde duur (vergunning voor het verbouwen of wijzigen van infrastructuur, de nieuwbouw of aanleggen van een betoncentrale, mobiele breker, weegbrug, materiaalcontainer en burelen en nieuwbouw van een bijgebouw). De aanvraag voor bepaalde duur gebeurde met het oog op een latere vergunning voor BAM (Lantis) voor deze werfzone in functie van het Oosterweelproject.
  • Het terrein is vrij geïsoleerd gelegen tussen het oprittencomplex A12 en de spoorlijn die als grootschalige infrastructuren in belangrijke mate de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied bepalen.
  • Het bufferende karakter van dit tussenliggend gebied (conform de bestemming) is niet prioritair, aangezien beide infrastructuren geen onderlinge buffering behoeven.
  • De werfzone is hoe dan ook een tijdelijke functie en wordt ook als handeling van bepaalde duur aangevraagd.
  • De aanvraag als werkstrook houdt op zich geen aanvraag of melding van ingedeelde activiteiten in. Voor ingedeelde activiteiten zullen, indien van toepassing, afzonderlijke omgevingsvergunning(en) worden aangevraagd door de aannemer(s) die instaat voor de uitvoeringswerken van het Oosterweelproject. De eventuele hinderlijkheid van die activiteiten kan dan op zich en op basis van concrete gegevens met betrekking tot de ingedeelde activiteiten beoordeeld worden en desgevallend aan gepaste voorwaarden worden onderworpen.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

-     Het gebied tussen de Zoomse Weg, Argentiniëlaan en Burgemeester Jozef Masurebrug wordt een tijdelijke werfzone die hersteld zal worden in bestaande toestand.

 

-     Om de aansluiting tussen het fietspad ten oosten van de R1 en de Wulpstraat mogelijk te kunnen maken, moet een bestaande gracht voor ca. 7m bijkomend dichtgelegd/ingebuisd worden. Hiertoe wordt de bestaande kopmuur even ver mee opgeschoven. 

 

Het fietspad vormt de aansluiting van het lokale wegennet op het nieuwe gedeelte van het Ringfietspad dat langs de R1 wordt gerealiseerd. Het fietspad moet ingepast worden onder de Burgemeester Jozef Masurebrug, tussen de R1 en het grondlichaam van de brug. Vanaf die onderdoorgang is een bochtstraal toegepast in functie van vlot fietsverkeer en een veilige aansluiting op het lokale wegennet. Het aanvankelijk ontwerpen traject werd na de projectvergadering aangepast zodat de strook voor hermeandering van de Brandbeek (artikel 8.2. ‘Zone voor waterloop en meandering’ volgens BPA ‘Kwade Velden’) in het BPA wordt ontweken. Om dit traject aan te kunnen leggen moet de bestaande inbuizing van de Brandbeek echter beperkt verlengd worden en moet er een nieuwe kopmuur gebouwd worden.

 

Binnen artikel 4.1. ‘Zone voor openbare wegenis’ van het BPA ‘Kwade Velden’ mag alles worden aangebracht wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist, zoals parkeerruimten, beplantingen, voorzieningen voor openbaar vervoer. Het voorziene fietspad is binnen deze zone conform.

 

Artikel 7.3. ‘Zone voor buffer’ van het BPA dient aaneengesloten beplant te worden met streekeigen laag- en hoogstammig groen. De zone is bedoeld als buffer tussen de snelweg en de parkzone met het aanpalende woongebied. De zone voor buffergroen dient aaneengesloten beplant te worden met streekeigen laag- en hoogstammig groen. De groen-terreinindex bedraagt minimaal 0,8. Binnen de zone zijn constructies aanhorig bij de uitrusting van de aangrenzende autosnelweg (afwatering, bekabeling, leidingen, geluidsschermen, verlichting, nutsgebouwen,…) toegelaten. De nodige onderhoudswegen kunnen aangelegd worden, enkel in natuurlijke, zachte of halfverharde materialen welke in het landschap geïntegreerd moeten zijn.

 

Gezien de aanleg van het fietspad geen inrichting aanhorig bij de uitrusting van de aangrenzende autosnelweg betreft en het fietspad bovendien geen onderhoudsweg is, de aanleg met een doorlopende beplanting verhindert en niet aangelegd wordt in natuurlijke, zachte of halfverharde materialen, betreft de aanleg van het fietspad en het verlengen van de inbuizing van de Brandbeek (inclusief bouw van een nieuwe kopmuur) in deze zone een afwijking op de voorschriften van artikel 7.3. ‘Zone voor buffer’ van het BPA ‘Kwade Velden’ en ‘Buffergebied’ van het gewestplan.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. De aanleg van het openbaar fietspad wordt beschouwd als een handeling van algemeen belang met een ruimtelijk beperkte impact, waarvoor een afwijking van de bestemmingsvoorschriften kan worden toegestaan. De handeling heeft betrekking op ‘1° de aanleg, wijziging of uitbreiding van openbare fiets-, ruiter- en wandelpaden, en andere paden voor de zwakke weggebruiker’. Gezien de aanleg van een openbaar fietspad een handeling betreft die wordt opgenomen onder artikel 3 §1 van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’ impliceert dit per definitie dat de afwijking een ruimtelijk beperkte impact heeft.

 

Voor de verlenging van de inbuizing van de Brandbeek wordt een afwijking toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2, 3° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘de handelingen van algemeen belang’. Het betreft een constructie van

algemeen belang, met name de wijziging van een bestaande waterloop. De beperkte ruimtelijke impact wordt gemotiveerd naar analogie met de afwijking op artikel 47 van de bouwcode (zie verder):

 

  • De bijkomend dicht te leggen/in te buizen deel van de gracht (ter realisatie van het fietspad) is beperkt in lengte (ca. 7m) en heeft geen negatieve impact op de afwateringsmogelijkheden van de waterloop.
  • De bedoelde functie van de bestemmingszone waarbinnen de afwijking zich bevindt (‘buffergebied’) wordt niet geïmpacteerd door de afwijking.

 

Conclusie: Het ruimtelijk bereik van de afwijking is beperkt en de afwijking heeft geen impact op het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering.

 

4.   Zone Lobroekdok (deelzone 11-13)

 

Deelzone 12 en 13

 

-     Artikel 4. Parkgebied

-     Artikel 9. Bufferzone

 

Er wordt een breder profiel naast de R1 voorzien.

 

De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De oppervlakte van de afwijkende delen is gering (respectievelijk 630m² en 148m²) ten opzichte van de totale oppervlakte van de betreffende bufferzone respectievelijk de combinatie ‘Bufferzone’ volgens het gewestplan en ‘Parkgebied’ volgens het GRUP, met een uiterst beperkte maximale breedte (maximum 3,70 meter, meer veelal aanzienlijk smaller) ten opzichte van de breedte van deze bufferzones. Beide afwijkingen bevinden zich op ruime afstand van elkaar. De impact van elk op zich is lokaal. Er is geen cumulatieve impact op de omgeving.
  • De ‘bufferzones’ aangeduid op het gewestplan en het BPA hebben als doel een overgangsgebied te vormen tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden. De afwijkende delen nemen slechts een strook van beperkte breedte in van deze bufferzone. Het resterende deel van de bufferstrook en de maatregelen die worden genomen om hinder van de tijdelijke R1 op aanpalende woonzones te milderen, zorgen er voor dat het bermenlandschap in de resterende bufferzone een afdoende bufferende werking blijft behouden.
  • De zonering ‘Parkgebied’ ter hoogte van de zuidelijke afwijking is in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ vastgesteld in functie van de ontwikkeling van een nieuwe parkruimte. De weginfrastructuur bevindt zich er ondergronds. Het betreft een zuiver ondergrondse afwijking die de realisatie van het bovenliggende park overeenkomstig de bestemming en de aanvraag niet hypothekeert.

 

-     Artikel 4. Parkgebied

-     Artikel 10. Gebied voor waterweginfrastructuur

 

De wegenis bevindt zich deels bovengronds en deels ondergronds. Zowel ondergronds als bovengronds gaat het om langgerekte stroken me een beperkte breedte (maximum 10 meter breed bovengronds).

 

De aanleiding voor de afwijking is de wijziging van het wegenisontwerp waarbij de twee gestapelde tunnels naast elkaar worden gepositioneerd, in combinatie met de tunnelveiligheidseisen. Dit impliceert een bredere tunnel, waarbij de zone met bestemming ‘Gebied voor ongelijkvloerse weginfrastructuur’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ plaatselijk wordt overschreden. Er wordt principieel akkoord gegaan met deze wijziging.

 

Een afwijking van de bestemmingen ‘Parkgebied’ en ‘Gebied voor waterweginfrastructuur’ volgens het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO en artikel 3 §2 van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent de ‘handelingen van algemeen belang’. De handeling heeft betrekking op ‘3° c) de wijziging of uitbreiding van bestaande of geplande verkeerswegen, met inbegrip van wijzigingen en uitbreiden van bestaande of geplande op- en afrittencomplexen’.

 

De beperkte ruimtelijke impact wordt voor de ondergrondse afwijking als volgt gemotiveerd:

 

  • De afwijking is beperkt in breedte. Het breedste punt van de afwijking is 10 m, maar de breedte van de afwijking neemt geleidelijk af (tot 0 m over een lengte van 430 m). Ten opzichte van de totale oppervlakte en breedte van deze bestemmingszone artikel 4.Parkgebied’ betreft het een heel beperkte afwijking.
  • Het betreft een zuiver ondergrondse afwijking.
  • Bovenop de delen in de zone artikel 4. ‘Parkgebied’ wordt een voldoende dik grondpakket voorzien om een parkaanleg te realiseren, overeenkomstig de bestemming en de aanvraag, behalve ter hoogte van de bovengrondse afwijking.
  • De tunnel ligt onder het peil van de bodem van het Albertkanaal, waardoor de functies van het kanaal, overeenkomstig de bestemming van artikel 10. ‘Waterweginfrastructuur’, gegarandeerd blijven.

 

De beperkte ruimtelijke impact wordt voor de bovengrondse afwijking als volgt gemotiveerd:

 

  • De afwijking (niet-overdekt gedeelte in parkzone) is beperkt in oppervlakte (850m²) in verhouding tot de oppervlakte van de zone artikel 4. ‘Parkgebied’ dat in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ is vastgesteld tussen het kanaal en de Groenendaallaan (ca. 33.700m²).
  • Er wordt bijkomend nog een grotere parkoppervlakte gerealiseerd doordat het gedeelte ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan wordt aangelegd als tunnel met een parkaanleg op maaiveldniveau. Het ‘gewonnen’ deel van het park, ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan, betreft een oppervlakte dat een veelvoud vormt van het ‘verloren’ gedeelte dat wordt ingenomen door de in afwijking liggende wegenis. Deze oppervlakte bijkomend parkgebied compenseert ruimschoots de oppervlakte ter hoogte van de afwijking die bestemd is als ‘Parkgebied’ in het GRUP ‘Oosterweelverbinding – wijziging’ maar niet kan worden gerealiseerd. De totale in de aanvraag voorziene parkoppervlakte is hier bovendien een stuk ruimer dan de oppervlakte die een overzichtsbeeld van het te realiseren park in de toelichtingsnota bij het GRUP weergeeft, met name dankzij het gedeeltelijk overkappen van de R1, waardoor een grote parkoppervlakte bovenop de ondergrondse wegenis bijkomend kan worden gerealiseerd.
  • Het bijkomend gerealiseerde park ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan heeft een veel grotere ruimtelijke meerwaarde ten opzichte van het aanpalende woonweefsel van Luchtbal en Merksem dan het niet te realiseren parkoppervlakte ter hoogte van de afwijking. De parkoppervlakte ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan realiseert de doelstelling van het leefbaarheidsproject ‘Stationsomgeving Luchtbal’, namelijk Merksem verbinden met Luchtbal via een groene overkapping ter hoogte van de Groenendaallaan en een kwaliteitsvolle groenomgeving voor een nieuw stedelijk front voor Merksem. Dit bijkomend gerealiseerd park is echter maar mogelijk op voorwaarde dat de Luchtbaltunnels ter hoogte van het aansluitingscomplex Groenendaallaan door een niet-overdekt wegsegment worden gescheiden van de tunnels van de ondergrondse kruising van het Albertkanaal.
  • De afwijking heeft slechts een beperkte impact op omliggende functies: het niet te realiseren parkgedeelte situeert zich aan de zuidwestzijde in de zone artikel 4. ‘Parkgebied’, aan de zijde van het spoorwegtalud. Het woonweefsel van Merksem en potentieel te realiseren nieuw stedelijk front voor Merksem (cfr. leefbaarheidsproject ‘Stationsomgeving Luchtbal’) ligt noordelijker, waar wél een parkomgeving wordt gecreëerd. De functies in de directe omgeving van de afwijking ondervinden geen nadeel van het niet realiseren van dit deel van de parkbestemming.
  • Het leefbaarheidsproject ‘De Groene Brug’ (reserveproject) wordt niet gehypothekeerd. Er blijft voldoende ruimte aan de oostzijde van het niet-overdekte wegsegment in de bestemmingszone artikel 4. ‘Parkgebied’, om de brug op het parkgebied te laten aansluiten.

 

5.   Zone Schijn (deelzone 13-15)

 

Deelzone 14

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.3. Specifieke bepalingen aangaande de weginrichting – Artikel 0.3.2. Geluids-, lucht- en visuele buffering en afscherming van de Oosterweelverbinding


De realisatie van de grondbestemming dient ten aanzien van het omliggend woongebied afdoende afscherming van de wegeninfrastructuur te realiseren. Significante negatieve effecten met betrekking tot de luchtkwaliteit en geluid moeten daarbij vermeden worden.
Ten opzichte van het Rivierenhof en Groot Schijn moet geluids- en visuele buffering worden gerealiseerd bij de aanleg van de Oosterweelverbinding.

Ter hoogte van het Rivierenhof en Groot Schijn moet de ontworpen geluidsbuffering voorzien in een reductie van de bijkomende verstoring.

 

De nodige milderende maatregelen (cfr. goedgekeurde Project-MER) worden genomen om hieraan te voldoen.

 

-     Artikel 0. Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur – Artikel 0.12. Landschappelijke en ecologische ingrepen


Bestaande ecologische corridors en stapstenen in de vorm van bomenrijen, houtkanten, rietgrachten en waterlopen moeten maximaal behouden blijven.
Bermen moeten aangelegd en beheerd worden op een wijze die gericht is op het creëren, herstellen, ontwikkelen of handhaven van de levensvoorwaarden voor de inheemse flora, fauna en hun levensgemeenschappen in hun onderlinge samenhang.
De realisatie van de Oosterweelverbinding moet gepaard gaan met de aanleg van nieuwe geleidende beplantingen op bermen en natuurlijke structuren teneinde versnippering en barrièrewerking te vermijden.
Bij de realisatie van de Oosterweelverbinding moeten maatregelen genomen worden om aanrijding van wilde dieren te beperken.
De realisatie van de Oosterweelverbinding moet gepaard gaan met:

 

  • heraanleg van de bermen waarbij struweelzones worden gecreëerd en aanplanting van een bufferzone ten aanzien van het Rivierenhof volgens ecologische principes ter hoogte van de aansluiting van de E313 richting aansluitingscomplex Schijnpoort.

 

Dit is voldoende om de ecologische verbinding te garanderen.

 

-     Ter realisatie van de ondergrondse weginfrastructuur worden in dit gedeelte groutankers geplaatst. Deze bevinden zich in deze zone quasi volledig (voor de gehele lengte) binnen artikel 0. ‘Zone voor landschappelijke en functionele inpassing van wegeninfrastructuur’ van het GRUP. Dit artikel staat de realisatie van ondergrondse aanhorigheden ten behoeve van de technische uitvoerbaarheid van de wegeninfrastructuur toe. 

 

Op één locatie bevinden de uiteinden van enkele ankers zich echter buiten artikel 0. Op deze plek vormt dit een afwijking op de voorschriften.

 

Daar waar de groutankers in afwijking zijn van het bestemmingsvoorschrift, wordt toepassing gemaakt van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO omdat de groutankers kwalificeren als een handeling conform artikel 3 §1, 4° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘handelingen van algemeen belang’. In elk geval kwalificeren deze handelingen als handeling conform artikel 3 §2, 3° c) van hetzelfde besluit, waarvan hierna wordt aangetoond dat de groutankers ruimtelijk een beperkte impact hebben. De beperkte ruimtelijke impact wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De groutankers bevinden zich ondergronds, op aanzienlijke diepte (van 9m25 tot 14m41 diepte eens buiten artikel 0). Ze worden vanuit de tunnel of sleuf geboord, waardoor er geen verstoring van het maaiveld optreedt.
  • De ankers bevinden zich volledig onder openbaar domein of domein in eigendom van BAM.
  • Ter hoogte van het ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt de bovenliggende natuurbestemming gerealiseerd. De aanwezigheid van de ankers heeft geen impact op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
  • De afwijking valt deels in ruimtelijk kwetsbaar gebied (zone voor parkgebied). Door de aard en ondergrondse ligging van de handelingen in afwijking en de beperkte oppervlakte in relatie tot de volledige oppervlakte parkgebied die wordt gerealiseerd, is de ruimtelijke impact beperkt en heeft de afwijking geen significante impact op het ruimtelijk kwetsbaar gebied.

 

Conclusie: Het overgrote deel van de ankers zijn in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften. De ondergrondse afwijkende uiteinden van enkele ankers hebben een ruimtelijk beperkte impact, wat blijkt uit de overwegingen in bovenstaande motivering. Het ruimtelijk bereik van de afwijking is zeer beperkt en door de afwijking worden de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschreden.

 

-     De helling aan oostzijde (als aanzet naar deze overkapping) valt binnen artikel. 15 ‘Zone voor parkgebied’ van het BPA ‘Deurne-Dorp’, maar niet binnen het GRUP. Deze zone dient ingericht te worden als park. Wandelrecreatie en bijhorende voorzieningen zijn toegelaten. Wandelpaden en onderhoudswegen mogen in het parkgebied aangelegd worden in functie van passieve recreatie of het onderhoud van de zone. Deze paden moeten aangelegd worden in natuurlijke, zachte of halfverharde waterdoorlatende materialen. Bij de aanleg moet rekening gehouden worden met natuurlijke gegevens zoals reliëf, aanwezige bomen, grachten, ….

 

De parkinrichting op zich is hier dus conform het BPA. De voorziene aanleg van een fietspad aan zijde Deurne echter niet.

 

Er op gelet dat het aangevraagde fietspad een fietspad met een verbindende functie is (het ringfietspad) en dus geen recreatief wandelpad of onderhoudsweg is en dat het niet in natuurlijke, zachte of halfverharde waterdoorlatende materialen zal worden aangelegd, betreft de aanleg een afwijking op de stedenbouwkundige voorschriften van het BPA ‘Deurne-Dorp’.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO omdat de handeling in afwijking voldoet aan artikel 3 §1, 1° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘handelingen van algemeen belang’. Het betreft een constructie van algemeen belang, met name de aanleg van een openbaar fietspad. Gezien de aanleg van het fietspad in parkgebied een handeling betreft die wordt opgenomen onder artikel 3 §1 van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’ impliceert dit per definitie dat de afwijking een ruimtelijk beperkte impact heeft.

 

-     In functie van de afwatering van de tijdelijke R1 Oost wordt een tijdelijk bufferbekken met uitstroom op het Groot Schijn aangelegd. De tijdelijke uitstroomconstructie wordt enkel gerealiseerd ten behoeve van de tijdelijke R1. Nadat deze niet langer nodig is, wordt de tijdelijke uitstroomconstructie verwijderd. De buffer- en uitstroomconstructies zijn gelegen binnen artikel 15. ‘Zone voor parkgebied’ van BPA ‘Deurne-Dorp’.

 

De ‘Zone voor parkgebied’ van BPA ‘Deurne-Dorp’ laat enkel de inrichting van parkgebied toe, waaronder het optrekken van vaste constructies ten behoeve van het onderhoud en ecologische en waterhuishoudkundige aspecten van het Schijn. Hoewel de lozing wel gebeurt in het Schijn, staat ze in functie van de tijdelijke R1 en niet in functie van het Schijn zelf, de constructie is dus in afwijking van de voorschriften.

 

Een afwijking wordt toegestaan op basis van artikel 4.4.7 §2 van de VCRO omdat de handeling in afwijking voldoet aan artikel 3 §1, 10° van het besluit van de Vlaamse Regering omtrent ‘handelingen van algemeen belang’. Het betreft een aanleg van een voorziening met het oog op de omgevingsintegratie van een geplande infrastructuur met het oog op de waterhuishouding. Gezien de aanleg van de tijdelijke uitstroomconstructie in parkgebied een handeling betreft die wordt opgenomen onder artikel 3 §1 van het besluit ‘handelingen van algemeen belang’ impliceert dit per definitie dat de afwijking een ruimtelijk beperkte impact heeft.

 

Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen: bouwcode

 

De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening (verder genoemd bouwcode), definitief vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 28 april 2014 en goedgekeurd bij besluit van de deputatie van de provincie Antwerpen van 9 oktober 2014, is van toepassing op de infrastructuurwerken (INFR) en de verschillende dienstbouwwerken (DBW).

(De bouwcode kan u raadplegen via www.antwerpen.be, zoek op ‘regelgeving bouwen in Antwerpen’)

 

1.   Hoewel het instrument van de bouwcode niet gemaakt is voor dergelijke infrastructuurprojecten, worden een aantal principes hieruit meegenomen bij de beoordeling van de infrastructuurwerken (INFR), zoals uitzicht en materiaalgebruik (artikel 11), behoud en heraanplanting (artikel 17), groenbescherming bij de uitvoering van werken (artikel 18), water (artikel 39 en 42), wijzigen van waterlopen (artikel 47) en gronddekking (artikel 38). 

 

-     Artikel 11. De primaire doelstelling van de snelwegarchitectuur is een zo compact mogelijke uitwerking van de snelweg (U-bak) in functie van het vrijwaren van groen en stedelijke ontwikkeling. Oriëntatie, rust en continuïteit voor de automobilist zijn de leidende beginselen. 

 

Op deze manier ontstaat het doorlopende ontwerpprincipe voor het snelwegprofiel van snelwegwand, snelwegrand, berm en scherm. Zo kan het landschap zich plooien naar de relevante stadsdelen. De wand en rand starten met een verdiepte ligging, waarbij de kleur ervan lichter wordt in de tunnels en een donkere uitwerking krijgt in de verdiepte delen. De wand krijgt een afgeronde afwerking ter hoogte van de overkapte stukken. De berm en het scherm volgen telkens en omkragen de tunnelmonden zodat een zekere gelaagdheid ontstaat. Dit principe wordt enkel onderbroken door aansluitingscomplexen, waar de rand zich naar buiten toe moet openen.

 

De wand krijgt een bekleding met geperforeerde aluminium panelen.

Boven de wand bevindt zich de rand die wordt uitgewerkt in beton, waarbij afhankelijk van de hoogtepositie en de mate van uitkraging, de snelwegverlichting geïntegreerd wordt.

Om de hoogte van de wand te breken wordt boven de rand een ander materiaal voorgesteld (beton met ribstructuur, zwart getint beton met basaltpatroon,…) . Ter hoogte van de Oosterweelknoop wordt het principe anders uitgevoerd in functie van voldoende fietspad. Slechts een barrière en rand in beton worden dan voorzien en de berm weggelaten.

De vluchtwegen en circulatie worden zoveel als mogelijk compact geïntegreerd in de wanden.

De vluchtdeuren krijgen een groene kleurstelling ter hoogte van de snelweg en een meer bedekte kleurstelling elders.

Het kleurverloop in de tunnelmond gebeurt meestal gradueel, over een lengte van circa 50 meter, van donker naar licht in de tunnels.

Een aantal aansluitingsonderdelen komen meer gedetailleerd aan bod: Parkbrug Groenendaal, de Oosterweelknoop, de tunnelmonden Schijnpoortweg, LO en RO, ….

 

Het concept van de bouwdoos ‘wand-rand-berm-scherm’ en de zorgvuldige detaillering van het randelement wordt geapprecieerd. Het principe van continuïteit wordt ondersteund waarbij eenzelfde en herkenbaar verhaal verteld wordt over het ganse tracé.

 

De ontwerper verantwoordt de ontwerp- en kleurkeuzes vanuit een terugkerend en coherente beeldkwaliteitsverhaal tussen de delen op LO en RO. Bovendien is de toepassing van een witte kleur op de snelweg hinderlijk wegens teveel reflectie. In de tunnels is het echter noodzakelijk om de lichtintensiteit te verbeteren. De keuze voor geperforeerde aluminium panelen wordt ingegeven door de akoestische performantie, is onderhoudsvriendelijk en bovendien makkelijk vervangbaar.

Ook de geleding door het toepassen van een ander materiaal, boven en onder de rand, bij de hoge wanden introduceert een menselijke schaal en verhoogt de veiligheid.

 

De bezorgdheid wordt geuit over de contrastwerking onder de rand van de snelweginfrastructuur (zwart versus wit). Als voorwaarde wordt geformuleerd om voor de wand, onder de rand van de snelweginfrastructuur, een genuanceerde, zachte toon-op-toon kleurstelling in lichtgrijze tinten te gebruiken.

Bij overgang van tunnelmond naar sleuf, ontstaat vaak confrontatie tussen de lichte tunnelwand en de donkere sleufwand. Ook het kleurverloop van donker naar licht ter plaatse van de tunnelmonden wordt sterk in vraag gesteld (flikkering bij het voorbijrijden). Er wordt aanbevolen om hier in plaats van een contrastrijke kleurstelling (verloop van zwart naar wit) naar een behandeling in lichte tinten te gaan. Als voorwaarde wordt geformuleerd om de wanden uit te voeren in een middelgrijs en deze van een reliëfstructuur te voorzien ter hoogte van de naden van de panelen (in structuurverf of afwerking in poedercoating van ‘samengesteld antraciet’). Deze kleur moet afgestemd worden op de kleur van het wegdek. Wat het gradueel kleurverloop bij de overgang van tunnelmond naar sleuf (van middelgrijs naar wit) betreft, wordt gevraagd om te kiezen voor een brede uitvoering over een dubbel aantal panelen.

Dit is onder voorbehoud van de adviezen en opmerkingen inzake tunnelveiligheid.

 

Hierbij aansluitend wordt tenslotte aandacht gevraagd voor de vormgeving van de (later toe te voegen) signalisaties op de wand. De stad beveelt aan om de signalisaties zo veel mogelijk te integreren en detailleren in de vormgeving van de snelwegarchitectuur. Verder moet de verlichting qua kleur en intensiteit kwalitatief afgestemd worden op de architectuur en beeldkwaliteit van de infrastructuur.

 

-     Artikel 17 en 18. Het project omvat het herstel en versterking van de natuurlijke en landschappelijke structuur door middel van groenaanleg en herbebossing in het bermenlandschap en de groene inrichting (park/natuur) van de overkappingen. De mogelijkheid tot aanplant kan echter niet binnen de 3 jaar na verlening van de vergunning. 

 

De beperkte afwijking op artikel 17 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

Het project is van dergelijke complexiteit dat voltooiing (en de mogelijkheid tot aanplant) niet kan binnen de 3 jaar na verlening van de vergunning. De totale uitvoeringstermijn zal immers langer dan 3 jaar zijn en logischerwijs behoren de uit te voeren aanplantingen tot de laatste fases van dergelijk project. Bij het verlenen van een vergunning kan overigens een andere termijn worden opgelegd. Als voorwaarde wordt geformuleerd dat heraanplant/herbebossing binnen de vergunningsgrens zal uitgevoerd worden binnen de 2 jaar volgend op het beëindigen van de noodzakelijke werkzaamheden op de plaats waar de compenserende bebossing en aanplantingen zijn voorzien.

Immers volgens het Bosdecreet en haar uitvoeringsbesluit, artikel 8 §3, moet de houder van de omgevingsvergunning tot ontbossen die aan de compensatieplicht is onderworpen, de compenserende bebossing uitvoeren binnen een periode van twee jaar na de afgifte van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in laatste administratieve aanleg of ten laatste twee jaar na het beëindigen van de voor de vergunde handeling noodzakelijke werkzaamheden op de plaats waar een compenserende bebossing werd voorzien in de gevallen als vermeld in artikel 4, vierde lid. De bosbehoudsbijdrage moet hij betalen binnen een termijn van vier maanden na de afgifte van de stedenbouwkundige vergunning in laatste administratieve aanleg.

 

Tenslotte dient de aanvrager steeds te voldoen aan de bepalingen rond groenbescherming bij de uitvoering van werken:
 

1.   Bij het uitvoeren van werken dienen alle mogelijke voorzorgen genomen te worden om de opgaande beplanting te beschermen, om deze in goede gezondheid te houden en om schade te voorkomen.

2.   Op bouwwerven moet de ruimte tot 2 meter van de stam van te behouden, hoogstammige bomen vrij blijven van bouwwerfverkeer, stapeling of storting van bouwmaterialen, bouwafval, vuurhaarden, bouwbarakken, schaftwagens, e.d. Deze ruimte moet worden omheind of omkast. De boomwortels moeten afdoende beschermd worden door ze te bedekken met een schokdempend materiaal. Het vastspijkeren van latten e.d. aan bomen is verboden.

Als voorwaarde wordt geformuleerd dat moet worden voldaan aan de bepalingen omtrent groenbescherming bij de uitvoering van werken, conform artikel 18 van de bouwcode. 

 

-     Artikel 38. Bovenop de tunneldaken wordt overal een gronddekking van minimaal 1 meter gerespecteerd, behalve een beperkte zone ten oosten van de Noorderlaanbrug.

 

De beperkte afwijking op artikel 38 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Er kan niet aan de betreffende bepaling voldaan worden aangezien het in het bewuste gebied technisch niet mogelijk is om een tussenondersteuning, zoals wel opgenomen in de overige tunneldelen, te realiseren. Hiertoe moet het tunneldak van buitenwand naar buitenwand dragen zonder dat het halverwege ondersteund wordt. Vanuit technische haalbaarheid moet enerzijds de dakdikte worden vergroot en anderzijds de bovenliggende belasting worden verlaagd. De reductie in gronddekking van 1m naar 0,30m in deze zone wordt daarom grotendeels toegekend aan een grotere dikte voor de dakplaat van de tunnel. Gegeven de functionaliteit van het bovenliggend maaiveld, de Bredastraat, die hersteld wordt na de werken, kan deze ook bij een geringere gronddekking worden gegarandeerd.
  • Daar de functionaliteit van de Bredastraat behouden blijft is er noch sprake van een verbetering, dan wel verslechtering.
  • De Bredastraat wordt heraangelegd, in die zin wordt het tunneldak kwalitatief afgewerkt en wordt de geest van het voorschrift (een kwalitatieve afwerking) gerespecteerd.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

-     Artikel 39 en 42. De aanvrager wordt gewezen op de verplichting volgens de bouwcode om een retourbemaling uit te voeren voor draineringen en bronbemalingen via een infiltratievoorziening of oppervlaktewater. Enkel als dit niet kan, om technische redenen of omdat de kwaliteit van het grondwater dit niet toelaat, kan lozing op de riool worden overwogen.

In dat geval moet bij lozing vanaf  >10 m³/u op de openbare riolering toelating van Aquafin verkregen worden. 

 

Voor de verwerking van regenwater binnen de polderconstructies wordt al het water naar de verschillende waterkelders geleid. Deze waterkelders vormen het buffervolume van het regenwater alvorens het opgepompt en geloosd wordt op het oppervlaktewater. Deze waterkelders bevinden zich ondergronds en worden beschouwd als bufferput.

Voor de dienstbouwwerken en aanpalende niet-waterdoorlatende verhardingen wordt een infiltratievoorziening geplaatst onder de vorm van infiltratieputten en –leidingen. Bij het dienstbouwwerk Energie is dit een buffervoorziening.

De overige verhardingen bij de dienstbouwwerken zijn waterdoorlatend en de paden in het bermenlandschap en de overkappingen wateren op natuurlijke wijze af naar de niet-verharde naastliggende delen van het bermenlandschap en de groendelen op de overkappingen.

Infiltratie en retourbemaling zijn volgens de aanvrager slechts in zeer beperkte mate mogelijk.

Hoewel waterkelders niet zijn opgenomen in de opsomming van de verschillende mogelijkheden van ondergrondse buffering, is volgens de voorschriften waterbuffering ook ondergronds mogelijk.

 

Binnen het projectgebied worden polderconstructies voorzien ten behoeve van de snelweginfrastructuur. Binnen deze polders wordt het waterpeil op een kunstmatig laag niveau gehouden. Hiertoe wordt het aanwezige water binnen de polders gedraineerd. Het betreft hier concreet lekwater dat door de polderwanden komt, hemelwater dat binnen de polders terecht komt en mogelijk bluswater ingeval van calamiteiten. Dit drainagewater wordt opgevangen in de waterkelders waarna het wordt weggepompt via de lozingspunten naar het oppervlaktewater. Voor een concrete beschrijving van de polderconstructies en de werking van de waterkelders en de lozingspunten wordt verwezen naar de ‘Vergunningstechnische Nota Water’.

 

Als herinfiltratie niet lukt kan het opgepompte water dan nog nuttig toegepast worden in plaats van het te lozen op oppervlaktewaters. De waterkelders zijn ontworpen als buffer om ervoor te zorgen dat onder alle omstandigheden de wegeninfrastructuur (in het bijzonder de tunnels en knooppunten) droog blijven of althans niet “onder” water komen te staan. De buffercapaciteit moet dus gevrijwaard worden waardoor de waterbekkens niet als “spaarbekkens” kunnen dienst doen in afwachting dat het gevangen water elders kan worden gebruikt. Het voor de hand liggende hergebruik is dus een vrij constante afvoer naar zones waar het water nuttig kan toegepast worden.

 

De aandacht van de aanvrager wordt er eveneens op gevestigd dat bronbemalingen, noodzakelijk voor de realisatie van bouwkundige werken, vergunningsplichtig zijn krachtens de Vlarem indelingslijst (rubriek 53.2).

 

Deze omgevingsvergunning moet worden bekomen alvorens de werf kan worden gestart. Indien het gaat om een bemaling van meer dan 30.000 m³ op jaarbasis of een bemaling dieper dan 4m–mv moet de vergunningsaanvraag een bemalingsstudie bevatten. De inhoud van deze studie wordt bepaald door VMM (Richtlijnen bemalingen ter bescherming van het milieu 2019 - zie checklist 1 en 2).

 

De aandacht van de aanvrager wordt er eveneens op gevestigd dat de opstart van de bemaling dient aangekondigd te worden bij aanvang.

 

-     Artikel 47. Het project omvat ingrepen aan waterlopen, waaronder waterlopen van 3de categorie en niet-geklasseerde waterlopen. Een beschrijving is opgenomen in hoofdstuk 8 van de ‘Vergunningstechnische nota Water’ die als afzonderlijke bijlage bij deze omgevingsvergunningsaanvraag is gevoegd. 

Aan twee waterlopen wordt afgeweken van de bepalingen van de bouwcode, namelijk aan de Tophatgracht (deelzone 4) en een (naamloos) deel van de Brandbeek (deelzone 17).

 

1)   De Tophatgracht is een niet geklasseerd waterloop, die bestaat uit twee delen: 

 

  • een zuidelijk deel dat start ten noorden van de Charles de Costerlaan in het Sint-Annabos en takt aan op de Palingbeek;
  • een noordelijk deel gelegen tussen de Palingbeek en de Scheldedijk.

 

De huidige Tophatgracht, een niet geklasseerde waterloop, wordt gedempt wat een afwijking is op artikel 47 §2 van de bouwcode. Het zuidelijk deel van de Tophatgracht zal in het kader van de aanleg van de Scheldetunnel worden omgeleid rond de te voorziene tunnelmond en een nieuwe aansluiting op de Palingbeek krijgen.

Het noordelijk deel van de Tophatgracht zal definitief worden gedempt, en grotendeels worden vervangen door een nieuw buitendijks slikken- en schorrengebied.

 

De beperkte afwijking op artikel 47 §2 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • De Tophatgracht zal worden omgelegd rondom de tunnelmond van de Scheldetunnel. Hiertoe dient het zuidelijk deel van de Tophatgracht gedempt te worden en een nieuwe waterloop rond de tunnelmond gegraven te worden. De demping dient te gebeuren in het kader van werken van algemeen belang. De afwatering van de Tophatgracht blijft, als gevolg van de aansluiting met de Palingbeek gegarandeerd en wordt enkel verlegd. De in de referentietoestand gerealiseerde ingebuisde verbinding van het Rot met de huidige Tophatgracht ter hoogte van de Charles de Costerlaan wordt opengebroken en als open waterloop heraangelegd. Het zuidelijk deel van de Tophatgracht wordt omgeleid omheen de tunnelmond om afwaarts aan te sluiten op de Palingbeek. Deze omleiding is nodig om de kruising van de waterloop over de tunnel te kunnen realiseren.
  • De afwijking staat in functie van een algehele verbetering van de omgeving. De ligging en benodigde (constructie)afmetingen van de tunnel en de te realiseren aansluitingen op de bestaande toestand, maken het dat de tunnel op deze plek de gracht kruist. Ter hoogte van de tunnelmond bevindt zich een polderconstructie waarbinnen het grondwaterpeil kunstmatig laag wordt gehouden om de toerit naar de tunnel droog te kunnen houden. De omgeleide Tophatgracht dient ook buiten de polderconstructie te worden gehouden om infiltratie binnen de polderconstructie te vermijden. Bovendien dient de kruising met de tunnelconstructie voldoende noordwaarts te gebeuren, waar de tunnelconstructie voldoende diep onder het maaiveld ligt om de dwarsing mogelijk te maken.
  • De omleiding van de Tophatgracht, zal de afvoer van de waterloop niet nadelig beïnvloeden ten opzichte van de referentietoestand. Bij de uitwerking van de ligging en het lengteprofiel van de nieuwe Tophatgracht, werd rekening gehouden dat de overstortleiding van het overstort van Aquafin in het Sint-Annabos, kan opgevangen en afgevoerd worden.
  • De aanleg van de nieuwe Tophatgracht wordt geïntegreerd in de landschapsaanleg omheen de weginfrastructuur. Ook wordt de waterloop ecologisch en natuurtechnisch ingericht.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd er op gelet dat de gracht wordt omgelegd en het te dempen deel wordt vervangen met een nieuw aangelegd grachtgedeelte. De verlegging van de gracht is nodig om het watersysteem in deze omgeving functioneel te houden. De demping van de bestaande delen is nodig voor de aanleg van een openbaar domein.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de Bouwcode. Sterker nog, de afwijking draagt bij tot de leefbaarheid, er op gelet dat ze in functie van de landschappelijke integratie van de werken gebeurt.

 

Daarnaast wordt de verlegde Tophatgracht, voor het gedeelte waar hij over de Scheldetunnel gaat, van een hydraulische afscherming naast de beek voorzien. In het kader van de algehele waterhuishouding in het gebied na aanleg van de Scheldetunnel, wordt ten oosten van de tunnel immers een broekbos aangelegd, waarin de grondwaterstand fluctueert volgens het toestromende grondwater uit het hoger gelegen Sint-Annabos. De bodem van de Tophatgracht ligt echter veel dieper dan de bodem van het broekbos. Om een drainerende werking van de Tophatgracht naar het broekbos toe te vermijden (waardoor dit laatste droog zou komen te staan), wordt de Tophatgracht hydraulisch afgesloten van het broekbos.
Boven de tunnel wordt dit gerealiseerd door middel van een gesloten kleilaag of waterdicht scherm onder de bodem en de oevers van de waterloop. Gezien de parallelle waterdichte wanden van de polderconstructie – waardoor het grondwater in deze zone toch niet van oost naar west kan stromen – heeft dit scherm niet onmiddellijk verdere invloed op de algehele waterhuishouding dan de drainerende werking van de Tophatgracht naar het broekbos toe te vermijden. Deze hydraulische afscheiding betreft geen beschoeiing en is dus geen bijkomende afwijking op artikel 47 van de bouwcode.

 

2)   De overwelving van de Brandbeek, een niet geklasseerde waterloop, wordt met ca. 7m verlengd richting het noorden.

 

De bijkomende overwelving is noodzakelijk om een publiek fietspad te kunnen aanleggen (aansluiting ringfietspad op de Wulpstraat). Het betreft het een overwelving die voor de aanleg van een openbare ruimte noodzakelijk is. Evenwel wordt de maximale lengte van 4m overschreden.

 

De beperkte afwijking op artikel 47 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Het is de betrachting om in de omgevingsaanleg de verbinding te optimaliseren tussen Kwade Velden en Lambrechtshoeken en deze aan te sluiten op het Ringfietspad. De enige realistische optie binnen de projectcontour is een fietspad onder de brug. Aan noordzijde komt de Brandbeek echter bijna rechtstreeks uit op de op het oostelijke deel van de opening onder de brug, de enige plek waar het fietspad kan komen. Op andere plekken kan het fietspad immers de Victor Govaertslaan niet ongelijkvloers kruisen omdat de beschikbare ruimte al wordt ingenomen door de R1 of het grondlichaam waarop de weg naar de brug rust. De nog beschikbare strook onder de brug dient dus benut te worden. Om de aanleg hier toch mogelijk te maken dient een gedeelte van ca. 7m bijkomend overwelfd te worden.
  • De afwijking staat in functie van de aanleg van een fietspadverbinding tussen het ringfietspad en de Wulpstraat. Dit is een verbetering voor de ruimere omgeving aangezien het de mogelijkheden tot zacht verkeer tussen Kwade Velden en Lambrechtshoeken aanzienlijk verbeterd. De overwelving is nodig om een voldoende breed fietspad met veilige en comfortabele bochtstraal te kunnen realiseren.
  • De bijkomende overwelving wordt immers tot een minimum beperkt, opdat de gracht zo veel mogelijk haar waterbergend vermogen zou kunnen behouden. De bijkomende overwelving zal de afvoer van de waterloop niet nadelig beïnvloeden ten opzichte van de huidige toestand.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de Bouwcode. Sterker nog, de afwijking draagt bij tot de leefbaarheid, er op gelet dat ze in functie van een verbeterde connectiviteit tussen Kwade Velden en Lambrechtshoeken is. De aanleg van de bijkomende overwelving kadert in het landschap volgens de beeldkwaliteit van de gehele aanleg van het bermenlandschap.

 

2.   De dienstbouwwerken (DBW) dienen te voldoen aan de vereiste verblijfskwaliteit van de bouwcode. Meer in het bijzonder wordt ingegaan op de artikels met betrekking tot levendige plint (artikel 12), technische uitsprongen (artikel 16), minimale lichtinval en minimale luchttoevoer (artikel 24), afvalberging (artikel 26), laden en lossen (artikel 31), publiciteit (artikel 32 en 33), afvoerkanalen en uitlaten van gassen (artikel 35), groendaken (artikel 38) en septische putten (artikel 43). 

 

-     Artikel 12. De Dienstbouwwerken Noorderlaan (DBWN) en Lobroekpark (DBWLP) hebben geen levendige plint.

 

De beperkte afwijking op artikel 12 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Gelet op de aard van de dienstbouwwerken zijn er slechts sporadisch personen (onderhoudspersoneel en af en toe opleidingen) aanwezig.
  • Er zijn geen ruimtes die vaak gebruikt worden door mensen en waar zij ook een tijd blijven. Daarom is het creëren van een levendige plint ook niet mogelijk.
  • Door de omgevingskarakteristieken (bedrijfsmatige context) en ligging (enigszins geïsoleerd ten opzichte van andere bebouwing in de omgeving door het talud van de Noorderlaan) leidt dit niet tot een aantasting van de omgevingskwaliteit waar sowieso weinig ‘levendigheid’ is.

 

-     Artikel 16. Het Dienstbouwwerk Scheldetunnel RO (DBWSR) omvat twee technische uitsprongen. Deze dienen voor luchtname/ventilatie van de technische ruimten in het dienstbouwwerk. De twee voorziene technische uitsprongen voldoen nagenoeg volledig aan artikel 16 van de bouwcode. Ze zijn immers slechts 145cm hoger ten opzichte van de kroonlijst (maximum 2m50 toegelaten). Eén uitsprong bevindt zich op meer dan 145cm verwijderd van alle gevelvlakken (45°-regel), de tweede niet (ten opzichte van de voorgevel). Voor het dienstbouwwerk wordt geen toegelaten bouwvolume opgegeven vanuit de stedenbouwkundige voorschriften. Voor de technische uitsprong die de 45°-regel niet respecteert (uitsprong van 145cm boven de kroonlijst op 106cm van de voorgevel), wordt een afwijking op artikel 16 van de bouwcode gevraagd.

 

De beperkte afwijking op artikel 16 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Het zichtbare deel van de technische uitsprong betreft een geperforeerde staalplaat die omheen 6 luchtwisselaars/ koelelementen wordt geplaatst. Als dusdanig wordt er een esthetische omkasting voorzien. Hierbij wordt gevolg gegeven aan volgende toelichtende bepaling uit de bouwcode: “Voor grotere projecten worden deze technische installaties ook bij voorkeur gegroepeerd en afgewerkt in een duurzaam en visueel aantrekkelijk omhulsel.” Mocht dit omhulsel niet voorzien zijn, zou de uitsprong wel voldoen aan de afstandsregels van artikel 16 van de bouwcode. Echter werd er voor esthetische redenen gekozen wel een omhulsel te voorzien. Hierdoor wijkt de uitsprong af qua maatvoering, maar wordt wel een visueel aantrekkelijker geheel bekomen, zoals gewenst in de toelichting uit de bouwcode.
  • De afwijking heeft geen invloed op de ruimere omgeving. Door de uitsprong zo dicht mogelijk bij de zuidgevel te plaatsen, staat deze zo ver mogelijk van de bedrijven in de omgeving, hetgeen (in combinatie met de inwerking van het dienstbouwwerk in taluds en het voorzien van een omhulsel) landschappelijk verbeterend werkt. Het dienstbouwwerk is grotendeels ingekapseld in het landschap, de technische uitsprong zelf is nagenoeg niet zichtbaar vanuit het landschap. In hoogte wijkt de uitsprong slechts 39cm af van hetgeen de verordening wel toe laat.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd, er op gelet dat de gekozen inplanting een zeer geringe zichtbaarheid vanaf het openbaar domein garandeert.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

-     Artikel 24. Verluchting wordt voorzien via het mechanisch ventilatiesysteem in de Dienstbouwwerken Scheldetunnel LO (DBWSL) en Scheldetunnel RO (DBWSR) (ipv. op natuurlijke wijze via een te openen gevel- of dakdeel). 

 

De beperkte afwijking op artikel 24 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Er zijn geen opengaande ramen voorzien ter voorkoming van eventueel vandalisme.
  • In het dienstbouwwerk is er immers slechts sporadisch aanwezigheid van personen (onderhoudspersoneel).
  • Er wordt voldoende lichtinval voorzien in de dienstruimte voor onderhoudspersoneel, grenzend aan de buitengevel.

 

In het Dienstbouwwerk Lobroekpark (DBWLP) met opleidingslokaal en dienstruimte voor onderhoudspersoneel worden wel voldoende lichtinval en mogelijkheden van luchttoevoer voorzien, conform artikel 24 van de bouwcode.

 

-     Artikel 26. Er wordt geen afgescheiden ruimte voor afvalberging van 4m² te voorzien in de Dienstbouwwerken Scheldetunnel LO (DBWSL), Oosterweelknoop (DBWOWK), Noorderlaan (DBWN), Groenendaallaan (DBWG), Lobroekpark (DBWLP) en Schijnpoort (DBWS). Door de bestemming van het dienstbouwwerk is er een zeer geringe afvalproductie. In de dienstruimte(s) voor onderhoudspersoneel (één in elk volume) zal een sorteervuilbak voorzien worden. Gezien er enkel bezetting mogelijk is tijdens periodiek onderhoud, wordt zeer weinig tot geen afval verwacht. 

 

De beperkte afwijking op artikel 26 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Gezien de beperkte en slechts sporadische bezetting van het dienstbouwwerk wordt er slechts een minimale afvalgeneratie verwacht, een bescheiden sorteervuilbak volstaat. Er op gelet dat vanuit de bouwcode (maar ook de andere relevante stedenbouwkundige regelgeving) een maximale integratie in de omgeving wordt gevraagd, is het dienstbouwwerk ontworpen opdat het een zo klein mogelijk (makkelijker integreerbaar) volume zou beslaan. Dit in gedachte houdend is het niet te verantwoorden 4m² aan feitelijk onnodige bijkomende ruimte te voorzien, waardoor het dienstbouwwerk groter wordt dan strikt noodzakelijk.
  • De afwijking betekent een verbetering voor de omgeving. Het wel voorzien van een afvalberging houdt immers een groter dienstbouwwerk in, hetgeen een grotere impact heeft op de omgeving.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd, gezien de voorziene sorteervuilbak voldoende de behoefte aan capaciteit voor een degelijke afvalverzameling afdekt.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

-     Artikel 29, 30 en 31. Er wordt in de aanvraag per dienstbouwwerk meegegeven hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn in functie van het aantal personen dat tegelijk aanwezig zal zijn. Daarbovenop worden er ook laad –en loszones voorzien. Het aantal parkeerplaatsen wordt in de aanvraag als voldoende beschouwd. Dit wordt als volgt gemotiveerd:

 

De dienstbouwwerken worden beschouwd als een arbeidsextensieve en bezoekersextensieve functie. Hiervoor zou de parkeernormering zoals beschreven in de CROW toegepast kunnen worden. Echter zijn de dienstbouwwerken veel groter in omvang in verhouding tot bv. het standaard magazijn dat voor deze parkneernorm wordt gebruikt waardoor bij berekening volgens deze norm dit zou resulteren in een onrealistisch hoge parkeerbehoefte. Er zijn immers grote ruimtes in het gebouw waar (bijna) nooit iemand zal aanwezig zijn zoals een groot stuk van de ondergrondse verdiepingen.

 

Voor het dienstbouwwerk Scheldetunnel is er wel een opmerking op basis van de plannen. De parkeerplaats voor vrachtwagens is hier niet optimaal ingericht. Deze ligt tegen de parkeerplaatsen voor personenwagens waardoor manoeuvreren moeilijk wordt. Als voorwaarde wordt geformuleerd dat de parkeerplaats voor vrachtwagens en de parkeerplaatsen voor personenwagens bij het dienstbouwwerk Scheldetunnel Linkeroever los van elkaar dienen geplaatst worden. De zone parking vrachtwagen is ingetekend als 5m x 20m en omschrijft dus ruim de opstelplaats voor de vrachtwagen van 3m x 12m. Er is in de zone bijgevolg voldoende ruimte ten opzichte van de personenwagens voor het maneuvreren van de vrachtwagen. De markering kan aangebracht/aangepast worden waarbij een voldoende afstand ten opzichte van de personenwagens wordt aangehouden.

 

-     Artikel 35. Het Dienstbouwwerk Noorderlaan (DBWN) omvat 4 dubbelde schouwen die op de zijgevel worden geplaatst. Hierdoor wordt slechts deels voldaan aan artikel 35 van de bouwcode, er op gelet dat punt 3 van dit artikel stelt dat het aanbrengen van afvoerkanalen in de gevels verboden is. De voorziene plaatsing op de zijgevel voldoet hier niet aan.

 

De beperkte afwijking op artikel 35 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Deze schouwen zijn verbonden met de binnen opgestelde noodstroomaggregaten en geven uit via de buitenwand. De schouwen zijn gekoppeld aan de noodstroomaggregaten. Het exacte type hiervan kennen we vandaag nog niet (vereisten worden opgenomen in het bestek van de aannemer, die op basis hiervan een concreet toestel dient aan te bieden). Maar in de meeste gevallen hebben zij per noodstroomaggregaat een ‘dubbele’ schouw (zoals voorzien). De opstelling is relatief dicht tegen de buitenwand voorzien en daarom is er gekozen om de schouw door de gevel te laten komen en dan naar boven af te buigen.
  • Deze schouwen zijn geplaatst in de gevel langs de helling naar de brug en dus nauwelijks zichtbaar. Ondanks dat het type aggregaat nog niet bekend is, is de voorziene plaatsing aan de gevel technisch nodig.
  • De afwijking heeft geen invloed op de ruimere omgeving. De omgeving betreft een KMO-zone met industriële constructies en bedrijfsgebouwen. Het uitzicht van het dienstbouwwerk is passend bij de omgeving. De schouwen beïnvloeden dit geenszins negatief, maar dragen bij aan het industriële karakter dat de omgeving kenmerkt.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd, er op gelet dat afvoer van gassen conform is aan alle voorschriften van het artikel (te respecteren afstanden tot gevelopeningen, roosters, ...), behoudens plaatsing op de gevel.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

-     Artikel 43. De afvalwaterriolering is niet toegankelijk vanuit de Dienstbouwwerken Scheldetunnel LO (DBWSL), Scheldetunnel RO (DBWSR), Oosterweelknoop (DBWOWK) en Schijnpoort (DBWS). Daarom is er een IBA–systeem voorzien voor de verwerking van alle afvalwater. De afvoer van de IBA wordt aangesloten op de RWA-riolering. Een controleput op deze lozing maakt het mogelijk het effluent te bemonsteren. 

Hiermee wordt niet voldaan aan de voorschriften van artikel 43 van de bouwcode. Meer bepaald werd de zone waar het dienstbouwwerk ingeplant wordt, nog niet opgenomen in het zoneringsplan, hetgeen in de bouwcode niet letterlijk vernoemd wordt als zonering waar een septische put niet dient voorzien te worden. 

 

De beperkte afwijking op artikel 43 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

:

  • Er wordt niet aan de bepaling voldaan omdat de VMM in haar toelichting omtrent de zoneringsplannen stelt dat voor bouwwerken die nog niet werden opgenomen in het zoneringsplan (zoals hier het geval is) dezelfde voorwaarden gelden als voor de bouwwerken die gelegen zijn in het individueel te optimaliseren buitengebied, tenzij rechtstreekse aansluiting op bestaande riolering mogelijk is. Dit houdt volgens de richtlijnen van de VMM de plaatsing van een IBA in (tenzij rechtstreekse aansluiting op bestaande riolering mogelijk is, hetgeen hier niet het geval is). Er op gelet dat de afvalwaterriolering niet toegankelijk is vanuit dit dienstbouwwerk en dat de bouwcode de plaatsing van een septische put laat vervallen in individueel te optimaliseren buitengebied, hetgeen de VMM gelijk stelt aan niet opgenomen locaties, wordt er geen septische put voorzien.
  • De afwijking betekent een verbetering voor de ruime omgeving omdat het voorzien van een IBA, in plaats van een septische put, toelaat dat het afvalwater toch gezuiverd geloosd wordt. Bijkomend kan vermeld worden dat de afvalwaterproductie van het dienstbouwwerk uiterst gering zal zijn, er op gelet dat het enkel bezocht wordt voor periodiek onderhoud.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd, gezien deze er op gericht is een kwalitatief rioleringssysteem te realiseren en dit bekomen wordt door de aanwijzingen van de VMM op te volgen.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

De Dienstbouwwerken Noorderlaan (DBWN), Groenendaallaan (DBWG) en Lobroekpark (DBWLP) zijn gelegen in centraal gebied volgens de zoneringskaarten van de VMM of ligt er zodanig dicht bij dat een gebruikelijke aansluiting op de riolering mogelijk is. De VMM raadt in deze gebieden de plaatsing van een septische put af. Bovendien zal de afvalwaterproductie in het dienstbouwwerk uiterst gering zijn, er op gelet dat het enkel sporadisch bezocht wordt voor onderhoudswerkzaamheden. Daarom wordt geen septische put voorzien. Dit betreft een afwijking op de voorschriften van artikel 43 van de bouwcode.

 

De beperkte afwijking op artikel 43 van de bouwcode wordt als volgt gemotiveerd:

 

  • Er wordt niet aan de bepaling voldaan omdat de productie van afvalwater in het dienstbouwwerk uiterst gering zal zijn en het dienstbouwwerk is gelegen in of nabij centraal gebied volgens de zoneringskaarten van de VMM. Plaatsing van een septische put wordt door de VMM afgeraden in deze gebieden.
  • De afwijking betekent een verbetering voor de omgeving er op gelet dat onderhoudswerkzaamheden aan een eventuele septische put niet nodig zullen zijn. De bijbehorende hinder wordt zo eveneens vermeden.
  • De achterliggende logica van het voorschrift wordt gerespecteerd. Er wordt een kwalitatief rioleringssysteem gerealiseerd en waarvan de aanpassing ten opzichte van de bepaling enkel gebeurt omwille van de ligging van het dienstbouwwerk en het verwacht gebruik.
  • De gevraagde afwijking heeft geen invloed op de veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid zoals geboden door de overige voorschriften van de bouwcode.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

Wegontwerp, mobiliteit en (verkeers)veiligheid 

 

Maximaliseren comfort en (sociale) veiligheid voor fietsers

 

De nadruk van het advies ligt op het verbeteren van het comfort en de veiligheid (zowel sociale veiligheid als verkeersveiligheid) van de fietsers. In functie van de modal shift is één van de hoofddoelstellingen immers om verplaatsingen met de fiets zo veel mogelijk te stimuleren, zowel binnen de stad, als van en naar de stad, als het woon-werkverkeer naar de haven.

 

Volgende algemene richtlijnen en ambities worden hiervoor geformuleerd:

 

De fietspaden moeten waar het mogelijk is:

 

-     voldoende breed zijn, waarbij wordt verwezen naar het toepasselijke vademecum en draaiboek openbaar domein;

-     obstakelvrij zijn (vrij van bomen, paaltjes, enz.); 

-     sociaal veilig zijn, dit houdt in dat ze voldoende verlicht zijn en dat er een brede bufferstrook met voldoende zicht op de omgeving net naast het fietspad is; 

-     van camerabewaking voorzien op locaties waar geen veilige alternatieven beschikbaar zijn;

-     op gelijke hoogte worden uitgevoerd met naastliggende verharding van voetpaden en schrikstroken, om valpartijen te vermijden en de voorziene breedte optimaal te benutten;

-     van veilige oversteekplaatsen worden voorzien, conform de geldende vademecums en andere richtlijnen; 

-     vlot en veilig op omliggende fietspaden en functies aansluiten, conform de geldende vademecums en andere richtlijnen; 

-     een vlotte fietsbeweging toelaten op de hoofdroute, door het verruimen van bochtstralen en het vermijden van knikken; 

-     van fietsmarkeringen, volgens de op dat moment geldende richtlijnen van de stad, worden voorzien om dubbelrichtingsfietspaden en de voorrangsregeling aan te duiden. 

 

Volgende voorwaarden worden geformuleerd:

 

-     het fietspad in de Charles De Costerlaan (deelzone 1 en 2):

  • er dient verhinderd te worden dat autoverkeer, uitgezonderd hulpdiensten, het fietspad vanaf het kruispunt Charles De Costerlaan-Halewijnlaan oprijdt door het plaatsen van een paaltje in de verharde zone tussen het fietspad en de rijweg. Op deze manier wordt ook ongewenst parkeren ter hoogte van de zone voor interventiediensten voorkomen; 
  • in functie van het fietscomfort dienen de amfibieëntunnels in het fietspad zo te worden dat het bovenvlak van de tunnel op hetzelfde niveau zit als het asfalt; 
  • er dient een aansluiting te worden voorzien tussen de ingang naar de voetbalclub en het fietspad;

-     de wildroosters in het fietspad dienen goed befietsbaar te zijn (uitvoering met platte openstaande latten die op maximum 5cm van mekaar staan).

-     de hoeken in het fietspad langs de Scheldelaan ter hoogte van de bushalte (deelzone 7) moeten vloeiend gemaakt worden (zoals in rood aangepast op de plannen);

-     aan de Bisschoppenhoflaan (deelzone 13) dienen ter hoogte van de verkeerslichten de fietsoversteken gemarkeerd te worden volgens de toepasselijke richtlijnen van de stad Antwerpen op het moment van de uitvoering; 

 

Opmerking: het fietspad aan de noordzijde van de Bisschoppenhoflaan en ten zuiden van het Raoul Gregoirplein (deelzone 13) wordt gelezen als een enkelrichtingsfietspad.

 

Maximaliseren comfort en (sociale) veiligheid voor voetgangers

 

Ook voor voetgangers zijn veilige en comfortabele voetpaden, oversteken en aansluitingen met bestaande wandelpaden en functies van belang. Hiervoor worden dezelfde algemene richtlijnen ambities toegepast op infrastructuur voor voetgangers. Ook hiervoor wordt verwezen naar de van toepassing zijnde draaiboeken (openbaar domein) en het vademecum.

 

Maximaliseren comfort en (sociale) veiligheid voor gebruikers van het openbaar vervoer

 

Volgende algemene richtlijnen en ambities worden geformuleerd om de kansen voor openbaar vervoer te maximaliseren:

 

-     de bedding van alle trambanen dient maximaal groen ingericht te worden; 

-     de inrichting en detaillering van de bus en tramhaltes dient conform te zijn met het draaiboek openbaar domein van de Stad Antwerpen;

 

Leesbaarheid en ontsluiting gemotoriseerd verkeer

 

Omwille van de veiligheid en de leesbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     de middengeleider en busstrook op de oostelijke tak van de August Vermeylenlaan (deelzone 1) dient ingekort te worden in functie van doorgang voor het verkeer tijdens het ledigen van de sorteerstraat. De middengeleider en busstrook kunnen ten vroegste aanvangen 35m na het kruispunt met de J. Vuylstekelaan; 

-     ter hoogte van het kruispunt aan de Noordkasteelbruggen (deelzone 8) dient, om te voorkomen dat verkeer een sluiproute neemt om de buffer te vermijden, de barrière verder doorgetrokken te worden; 

-     voor de kade en de aansluiting van de kade op de Bredastraat (deelzone 11) moet duidelijk zijn dat dit geen deel uitmaakt van de rijweg. De kade in Bredastraat is in kassei vanaf Asiadok-Oostkaai tot net voor de nieuwe aansluiting die in het verlengde van Steenborgerweert ligt. In ‘bestaande toestand’ is dit deel van de kade dat aansluitend ligt aan Bredastraat ook in kassei. De nieuwe toegang tot de kade in het verlengde van Steenborgerweert en de kade vanaf daar naar het oosten is in asfalt (zoals ook in huidige toestand). De aanleg in kassei wordt opgelegd voor de toegang en voor het oostelijk deel.

 

Materialisatie

 

Wat betreft de materialisatie van fietspaden, voetpaden en de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer worden volgende voorwaarden opgesomd:

 

-     het meubilair dient conform de straatmeubilaris van de stad Antwerpen te zijn; 

-     voor de stadswegenis zijn enkel bestratingsmaterialen uit het standaard materialenpalet van de Stad Antwerpen toegestaan; 

-     aan het kruispunt met de Lambrechtshoekenlaan (deelzone 11) dient: 

  • ter hoogte van de westelijke voetgangersoversteek de groenstrook tussen fietspad en voetpad verhard te worden met het voetpad materiaal; 
  • ten zuiden van het kruispunt het voetpadmateriaal doorgetrokken te worden. Het betonnen parkpad sluit aan op dit voetpad;

-     het voetpad aansluitend op het fietspad langs de Vaartkaai (deelzone 11) moet aangelegd worden in betonstraatstenen 22x22; 

 

Landschapsontwerp en inpasbaarheid

 

Minimaliseren verharding en maximalisering vergroening

 

Voor het maximaal behoud van groen en het minimaliseren van verharding worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

 

-     er dient maximaal gebruik gemaakt te worden van verhardingen die waterdoorlatend zijn; 

-     het aantal verharde parkeerplaatsen aan dienstbouwwerken moet tot een minimum beperkt worden; 

-     de verharde ruimte voorzien voor interventiediensten moet beperkt worden tot het minimum.

-     er dient gewerkt te worden met open boomvakken in de plaats van boomroosters;

 

Volgende voorwaarden worden geformuleerd:

 

-     de haakse parkeervakken aan het appartementsgebouw aan de Charles De Costerlaan 15-21 (deelzone 1) dienen in kassei in plaats van betonstraatstenen uitgevoerd te worden; 

-     de rijweg naar de waterbuffer, gelegen binnen in het knooppunt Sint-Anna Linkeroever (deelzone 3), dient, indien infiltratie mogelijk is, aangelegd te worden in waterdoorlatende verharding;

-     het basketbalveld langs het kruispunt Charles de Costerlaan – Halewijnlaan (deelzone 1) dient geschrapt te worden en groen ingezaaid te worden.

 

Dienstbouwwerken

 

Met betrekking tot de bovengronds zichtbare delen van de ondergrondse infrastructuur waaronder de dienstbouwwerken, luchthappers,… gelden volgende richtlijnen en ambities:

 

-     de luchthappers ter hoogte van het dienstbouwwerk Groenendaallaan en het dienstbouwwerk Schijnpoort zijn ingewerkt in het talud rond de tunnelmond. Zo ontstaat een afgesloten hoek tussen de keermuur en de luchthappers of het dienstbouwwerk. Dergelijke hoeken, waar sociale controle niet mogelijk is moeten vermeden worden. Indien dit niet mogelijk is moet dit afsluitbaar zijn.

 

Volgende voorwaarde wordt geformuleerd:

 

-     ter hoogte van de luchthappers Groenendaallaan is er een hoogteverschil van 2,75m vanaf het talud tot de toegang van de luchthappers. Dit dient afgeschermd te worden door een valbeveiliging. 

 

Erfgoed – archeologie

 

1) beschermd monument, vaststelling: 10756, Parochiekerk Sint-Jan-de-Doper, Oosterweel: https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10756 ;

2) vaststelling: 10747, Noordkasteelbruggen, Twee parallelle Straussbruggen uit 1980: https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10747 ;

3) vaststelling: 10746, Amerikadok:
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10746 ;

4) beschermd monument, vaststelling: 10754, Fort Noordkasteel en windmolen: https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10754 ;

5) beschermd monument, Hogere Zeevaartschool: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/10755

6) vaststelling: 10744, Straatsburgdok:
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/10744

 

In vergelijking met de omvang van dit infrastructuurproject is de aantasting van waardevolle erfgoedelementen binnen het projectgebied eerder beperkt te noemen. Wat betreft de actuele omgevingsvergunningsaanvraag zijn de belangrijkste gevolgen te verwachten in de zone met de Oosterweelknoop, waar het actuele culturele landschap een grote transformatie ondergaat. Twee belangrijke historische betekenislagen worden hier doorsneden: enerzijds de verdere aantasting van de resten van het Noordkasteel en de daarop aansluitende Brialmontomwalling, anderzijds de resten van het voormalige polderdorp Oosterweel, dat bij de uitbreiding van de haven reeds moest wijken en waarvan enkel de Sint-Jan-de-Doperkerk nog een zichtbare getuige is.

 

Onderstaande algemene richtlijnen en ambities worden meegegeven:

 

-     Vanuit monumentenzorg wordt gevraagd om bij de verdere detaillering van de omgevingsaanleg zoveel mogelijk rekening te houden met erfgoedelementen. De leefbaarheidsprojecten die in het kader van de Oosterweelverbinding geïnitieerd worden geven hiertoe belangrijke kansen.

-     Vanuit monumentenzorg wordt gevraagd om bij het innemen van werfzones en andere tijdelijke ingrepen steeds de impact op de omgeving en de hier aanwezige erfgoedelementen maximaal te beperken.

 

De stedelijke dienst archeologie is vanuit het aspect archeologie steeds betrokken geweest bij het voorbereidend proces van het bouwproject van de Oosterweelverbinding. In dit kader werd een samenwerkingsovereenkomst tussen Lantis, het agentschap Onroerend Erfgoed en de stad Antwerpen opgemaakt dat door de gemeenteraad werd goedgekeurd (G016-GR-00766). De stadsarcheologen kregen de opdracht om voor het projectgebied de archeologienota te maken. De nota bestaat uit twee delen: een uitgebreid bureauonderzoek met de impact van de werken op archeologie, en het Programma van Maatregelen dat het geheel aan voorwaarden tot onderzoek omschrijft waaraan de bouwheer zich moet houden tijdens de uitvoering van het project. Op 29 mei 2020 werd door het agentschap Onroerend Erfgoed akte genomen van de archeologienota. De nota ‘Vooronderzoek Antwerpen Oosterweel’ opgemaakt door Jef Vansweevelt is digitaal beschikbaar op https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/14944.

 

Volgende voorwaarde wordt geformuleerd:

 

-     de bouwheer voert het Programma van Maatregelen uit zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota.

 

Leefbaarheid

 

De impact van het project op het milieu werd onderzocht in het plan-MER en project-MER Oosterweelverbinding. De stad werd bij dit proces nauw betrokken en kreeg regelmatig de kans om advies te geven op het project-MER.

 

Minimaliseren van de effecten tijdens aanlegfase

 

Het merendeel van de ingrepen noodzakelijk tijdens de uitvoering van de werf wordt nog niet aangevraagd in deze omgevingsvergunningsaanvraag. De stad heeft momenteel dus nog geen duidelijk beeld over de geplande werken en de daarbij gepaard gaande hinder.

Daarom vraagt de stad om nauw betrokken te worden bij de verdere voorbereiding van de werken om de hinder voor de omwonenden tot een minimum te beperken en de bereikbaarheid van de stad te kunnen garanderen tijdens de werken. In het verleden is er reeds een referentiefasering voor deze werken opgemaakt met alle betrokken partijen die nu verder verfijnd dient te worden.

 

Bovendien wenst de stad om ook tijdens de werken nauw betrokken te worden bij de opvolging ervan, zoals overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst (Gemeenteraadsbesluit 18 mei 2020).

 

Daarnaast wenst de stad reeds een aantal aandachtspunten voor de uitvoering mee te geven:

 

-     De stad vraagt aan Lantis om, samen met de stad, een ‘leefbare werf’ te creëren. Voor de omliggende wijken van Merksem, Luchtbal, Kronenbrug, Slachthuis en Ten Eekhove moet de lange werf van de Oosterweelverbinding aangegrepen worden om milderende maatregelen en (lokale) minder hinder om te zetten in en te combineren met structurele en duurzame verbeteringen in de wijken zelf én betere verbindingen tussen de wijken onderling. 

-     De stad vraagt aan Lantis om, samen met de stad, te onderzoeken hoe de oppervlakte van de werf beperkt kan worden en hoe de werf maximaal kan afgeschermd worden naar de woonwijken. De stad vraagt concreet om te bekijken of de geluidsschermen naast de tijdelijke R1 van 4 meter verhoogd kunnen worden naar 6 meter. 

-     Ook vraagt de stad om te onderzoeken op welke wijze de duurtijd van de tijdelijke R1 kan beperkt worden en of deze maximaal op maaiveld niveau kan worden aangelegd in plaats van verhoogd, om geluidshinder naar omwonenden te beperken. 

-     Voor bemalingen tijdens de werf dient retourbemaling te worden toegepast. Bemalingsstudies dienen te gebeuren volgens de richtlijnen van VMM (Richtlijnen bemalingen ter bescherming van het milieu 2019 – zie checklist 1 en 2). 

 

Water

 

De stad heeft regelmatig te kampen met wateroverlast, maar ook droogte is steeds vaker een probleem. De stad Antwerpen heeft haar ambities met betrekking tot water enerzijds in het Waterplan (goedgekeurd door het college in september 2019) opgenomen en anderzijds liet de stad vanuit de ambitie om van de stad een klimaatrobuuste stad te maken ook een droogtestudie uitvoeren.

 

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd.

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Lantis zal hiervoor samen met de stad Antwerpen naar win-win situaties zoeken.

 

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

 

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

Algemeen

 

In vergelijking met de enormiteit van de aanvraag op het vlak van mobiliteit, infrastructuurwerken en vegetatie blijft het aandeel en de impact van de ingedeelde activiteiten krachtens de indelingslijst van het Vlarem eerder beperkt. Temeer omdat de soms jarenlange werfactviteiten niet in de voorliggende aanvraag zijn opgenomen, en dus ook niet de typische hinderaspecten verbonden aan dergelijke infrastructuurwerven.

 

De indiener heeft ervoor gekozen de ingedeelde activiteiten die onderdeel zijn van de voorliggende aanvraag op te delen in vier aparte ingedeelde inrichtingen, de opdeling is gebaseerd op de onderlinge geografische en operationele samenhang van de verschillende activiteiten, ook werd er rekening gehouden met de keuze om de hoofdwerken in drie loten te gunnen.

Fasering

 

Deze loten hebben te maken met de fasering van de vergunning aangezien de uitvoering van deze 3 loten niet in tijd op elkaar aansluit, maar gelijktijdig of overlappend zal gebeuren

Lot2 omvat de Scheldetunnel, de aansluiting op LO (STLO) en de werken aan het Noordelijk insteekdok (NID). Lot 3A omvat de werken en ingedeelde activiteiten aan de Oosterweelknoop (OWK) en Lot 3B tenslotte omvat de werken en ingedeelde activiteiten binnen de kanaalzone en de R1 (KZR1).

Volgende ingedeelde inrichtingen worden aangevraagd:

 

IIOA STLO = IIOA Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever

Bevat de exploitatie van de technische installaties van de Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever (gasolietank, transformatoren, noodstroomgeneratoren, opslag blusgas, …), parkeerplaatsen voor niet-personenwagens, de exploitatie van de permanente polderconstructies, het lozen van het lekdebiet van de polderconstructies behorende bij de Scheldetunnel (na beëindiging lozing van het lekdebiet door de aannemer) en de te dempen delen van de Tophatgracht.

 

IIOA NID = IIOA Noordelijk Insteekdok

Bevat de tussentijdse stockage in het Noordelijk Insteekdok van uitgebaggerde specie in het kader van de aanleg van de Scheldetunnel, die nadien zoveel mogelijk gebruikt zal worden voor het aanvullen van de zinksleuf. Het NID wordt in dit subadvies verder buiten beschouwing gelaten omdat dit dok niet gelegen is op Antwerps grondgebied.

 

IIOA OWK = IIOA Oosterweelknoop

Bevat de technische installaties van de Oosterweelknoop (transformatoren, opslag blusgas, …), parkeerplaatsen voor niet-personenwagens, de te dempen delen van de vijvers van het Noordkasteel, de exploitatie van een polderconstructie en het lozen van de lekdebieten van de permanente polderconstructies behorende bij de Oosterweelknoop (na beëindiging lozing van het lekdebiet door de aannemer).

 

IIOA KZR1 = IIOA Kanaalzone en R1

Bevat de technische installaties van de Kanaalzone en R1 (gasolietank, transformatoren,

noodstroomgeneratoren, opslag blusgas,…), parkeerplaatsen voor niet-personenwagens, de te dempen zones (de grachten en bufferbekkens langs de R1 Noord en een deel van het Lobroekdok), de exploitatie van permanente polderconstructies en het lozen van de lekdebieten van de polderconstructies behorende bij de Kanaalzone en de R1 (na beëindiging lozing van het lekdebiet door de aannemer).

Beoordeling

 

Met uitzondering van de dempingswerken die aangevraagd worden onder rubriek 60 van de indelingslijst en lekdebieten gevraagd onder rubriek 53.4 worden de ingedeelde activiteiten ondergebracht in of nabij de diverse dienstgebouwen van de tunnelcomplexen of in de tunnels zelfs. Grotendeels gaat het om veiligheidsvoorzieningen of daarmee samenhangende technische installaties zoals blusgasinstallaties, opslag van blusadditieven, noodstroomgeneratoren en de daar bijhorende gasolieopslag, UPS-voorzieningen, transformatoren en koelinstallaties. Of er gekozen zal worden voor warmtepompen of een meer klassieke airco-installatie wordt dixit de aanvraag (OWV niet-technische samenvatting, p. 9) overgelaten aan de aannemer. Ook met betrekking tot de keuze inzake blusgassen wordt deze overgelaten aan de aan te stellen aannemer, in het dossier werd uitgegaan van de aanname dat het blusgas Inergen zal worden gebruikt. Wanneer zou gekozen worden voor een alternatief moet dit gas vergelijkbare (gevaren)eigenschappen bezitten als type-blusgas Inergen. Uit het dossier blijkt dat de aanvrager voldoende kennis heeft van de algemene en sectorale vergunningsvoorwaarden om een correcte exploitatie mogelijk te maken.

 

Demping waterlichamen

 

Op een aantal locaties worden oppervlaktewaterlichamen gedempt, het gaat om de Tophatgracht op Linkeroever die deels zal wordt verlegd om de afwaterende functie te kunnen behouden, hiertoe dient de noordoostelijke arm van de gracht gedempt te worden, het volume wordt geschat op 11.000m³.  Op Rechteroever zal een klein gedeelte van de Noordkasteelvijver worden gedempt en enkele grachten langsheen het traject van de R1, totaal volume wordt geraamd op 15.000m³. Nog op Rechteroever zal een behoorlijk deel van het Lobroekdok worden gedempt, hier gaat het om circa 150.000m³. Uit het aanvraagdossier blijkt dat de zwaar vervuilde slibbodem van het Lobroekdok werd gebaggerd in de periode 2017-2019 op basis van een kwaliteitsplan van Witteveen + Bos (dd. 13.04.2017) waarbij  het verontreinigd slib uit het Lobroekdok werd verwijderd en 17 scheepwrakken geborgen. Een sliblaag van circa 40.000m³ kon niet worden gebaggerd en blijft dus achter als restvervuiling, de monitoring van de stabiele eindtoestand is lopende. De basis van het Lobroekdok bestaat uit een kleilaag waardoor de impact van verontreiniging in het vaste deel van de bodem op het onderliggende grondwater relatief beperkt is. Het Lobroekdok is in principe hydrologisch geïsoleerd door de kleilaag op de bodem en de dokwanden aan de zijkanten. Het is aanbevelingswaardig de monitoring van de stabiliteit ook verder nauwkeurig op te volgen.

 

Bronbemalingen

 

Blijft qua ingedeelde activiteiten nog het ”oppompen” en het lozen van zogenaamd lekwater (waarmee grondwater wordt bedoeld dat in de polderconstructies kan insijpelen). Voor de zones KZR1 (614.660m³), OWK (90.155m³) en STLO (23.360m³) samen zou het volgens de aanvraag gaan om iets meer dan 750.000m³ grondwater (inclusief het aandeel hemelwater dat binnen de polderconstructie terechtkomt) per jaar. De werkelijke debieten worden echter slechts op 1/5 van deze worst-case geraamd. In de voorliggende aanvraag wordt voor het deel KZR1 het lozen van lekwater gevraagd met een maximaal uurdebiet van circa 60m³/uur, voor OWK en STLO gaat het om respectievelijk circa 24m³ en 3m³/uur. Met uitzondering van de site rond de Oosterweelknoop waar het lekwater deels zal worden geleid naar het moerasgebied naast de Noordkasteelbruggen lijken er nergens andere constructies voorzien dan waterkelders die tot doel hebben een vertraagde afvoer te garanderen. Spaarbekkens worden niet voorzien. Uit de grondwateronderzoeken van Rots kan besloten worden dat de invloed van vastgestelde  grondwatervervuilingen naar het lekwater toe zeer beperkt is. Dit grondwater lijkt met andere woorden geschikt om gebruikt te worden in de uitdaging tegen de verdroging.

 

 

Beoordeling bijstelling van de voorwaarden:

 

STLO

4.2.5.1.1. § 1 - controle-inrichting en bemonsteringsapparatuur in kader van lozen bedrijfsafvalwater

Motivatie: Volgens artikel 4.2.5.1.1. §1 van Vlarem II dient het bedrijfsafvalwater geloosd te worden via debietsmeet- en bemonsteringsapparatuur. In het kader van voorliggende polderconstructies en lozing van lekwater is het echter niet relevant om bemonsteringsapparatuur voor de lozing van lekwater te voorzien. De hoeveelheid lekwater die via de waterkelders wordt afgevoerd, wordt bepaald d.m.v. een meetmethode conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II. Deze meetmethode volstaat in voorliggende situatie voor lozing van lekwater als bedrijfsafvalwater. De hoeveelheid opgepompt lekwater, gemeten conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II, is immers gelijk aan de hoeveelheid water die geloosd zal worden. Om de kwaliteit van het geloosde lekwater te bepalen, kunnen er staalnames gedaan worden via de controleputten. 

AKKOORD

5.53.2.2 – plaatsen van een peilbuis:

Motivatie: Artikel 5.53.2.2 geeft aan dat er in elk boorgat een rechte, onvervormbare peilbuis van minstens 18 mm geplaatst dient te worden. Gezien het hier niet gaat om een klassieke grondwaterwinning en er geen boorgaten aanwezig zijn, is het plaatsen van peilbuizen in de boorgaten niet mogelijk. De grondwaterstand zal opgevolgd worden via het peilbuizennetwerk dat geplaatst wordt in het kader van het monitoringsplan dat aan de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd. 

AKKOORD

5.60.2 – omschrijving van de milieuhygiënische kwaliteit van de gronden waarmee de groeve/graverij moet worden opgevuld:

Motivatie: Conform de bepalingen van artikel 5.60.2, derde lid van titel II van VLAREM wordt een afwijking aangevraagd van de waarden voor vrij gebruik van bodemmaterialen voor de te dempen zone binnen de IIOA STLO (Tophatgracht).

 

In toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid en conform de conclusies van de uitgewerkte studie ontvangende groeve is het bijgevolg toegestaan dat de bodemmaterialen die gebruikt worden voor de gedeeltelijke opvulling van de Tophatgracht volgende chemische samenstelling hebben:

  • Minerale olie tot 500 mg/kg ds

• PAK's:

o Fenantreen: tot 30 mg/kg ds

o benzo(ghi)peryleen: tot 35 mg/kg ds

• de parametergroep BTEX:

o ethylbenzeen tot 5 mg/kg ds

o styreen tot 1,5 mg/kg ds

o som BTEX tot max. 6 mg/kg ds

• PCB’s tot 1 mg/kg ds

• Voor alle overige stoffen moeten de concentraties lager dan of gelijk zijn aan 80% van de bodemsaneringsnorm bestemmingstype III, zoals opgenomen in de bepalingen van bijlage IV van VLAREBO.

Voor de gedetailleerde beschrijving en motivering wordt integraal verwezen naar de studie ontvangende groeve die is bijgevoegd bij deze omgevingsvergunningsaanvraag. Meer specifiek wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4 waarin de algemene conclusies zijn opgenomen voor de te dempen zone van de IIOA STLO.

AKKOORD

5.60.3.§3 – uren voor aanvoer van bodemmaterialen

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag de normale aanvoer van bodemmaterialen niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden. De planning van de werken voorziet echter dat er minstens met een 2 ploegen systeem (6 - 22 uur) gewerkt kan/zal worden, maar dat er tevens ook, afhankelijk van de noodwendigheden bijvoorbeeld voor het uitvoeren van (tijds)kritische werkzaamheden en/of werkzaamheden die een impact zouden hebben op de reguliere verkeersstromen in het gebied, gedurende de nacht

gewerkt kan/zal worden. Dit impliceert ook dat de werken zo kort mogelijk gehouden kunnen worden teneinde de algemene hinder maximaal te beperken.

Rekening houdend met de ligging van de te dempen zone en dit nabij bestaand havengebied, de beperkte omvang van de te dempen zone en het tijdelijke karakter ervan, wordt er geen overmatige bijkomende hinder voor mens en omgeving verwacht, waardoor er een afwijking aangevraagd wordt voor artikel 5.60.3.§3, zodanig dat 24 op 24 uur gewerkt kan worden.

AKKOORD: in deze zone bevindt zich geen bewoning in de omgeving van de werf, waardoor de afwijking kan worden toegestaan.

5.60.3.§4 – bijhouden van een werfregister

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin een aantal administratieve delen worden bijgehouden omtrent de aangevoerde materialen.

Rekening houdend met het feit dat de gronden die worden aangewend voor de te dempen zones maximaal afkomstig zijn uit het projectgebied zelf, het feit dat via de bestekken reeds de noodzakelijke werfregistraties worden opgezet, de grondstromen die op de werf plaatsvinden reeds via de grondverzetregeling worden opgevolgd en dat voor de projectonderdelen op Rechteroever een gesloten ketenzorgsysteem, met inbegrip van een volledig Track&Trace systeem van alle grondstroombewegingen wordt opgelegd, is het bijhouden van een specifiek en apart werfregister van de te dempen zone overbodig.

Bijgevolg wordt van artikel 5.60.3.§4 een afwijking aangevraagd aangezien al de benodigde informatie in functie van de traceerbaarheid van de grondstromen die terechtkomen in de te dempen zones in voldoende mate via de globale werfregistraties, de rondverzetregeling en meer specifiek via het Track&Trace systeem zal worden bijgehouden.

AKKOORD: het gaat om gronden binnen de werfzone, tracing van de gronden zal dus al gebeuren via de regelgeving grondverzet.

5.60.5. – (stabiliteit-)technische voorwaarden

Motivatie: Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn voor de exploitant bij een opvulling in den droge, al dan niet onder het grondwaterpeil, de volgende voorwaarden van toepassing:

1° de voet van de hellingen wordt aangezet op ongeroerde of voldoende stabiele gronden;

2° de opvulling wordt zo uitgevoerd dat er geen stagnerend water kan voorkomen op de definitieve hellingen;

3° de definitieve hellingen en opvulling worden voldoende verdicht zodat de stabiliteit ervan verzekerd is;

4° de definitieve hellingen worden binnen drie maanden na de realisatie ervan ingezaaid of aangeplant.

De te dempen zone ter hoogte van de Tophatgracht betreft een ondiepe opvulling van een waterloop dewelke wordt opgevuld tot aan het huidige maaiveld waardoor er voor deze te dempen zone geen ‘definitieve hellingen’ van toepassing zijn. Daarnaast wordt deze zone, na opvulling meteen in gebruik genomen als werfzone, waardoor gegarandeerd wordt dat deze zone tijdens de demping meteen voldoende verdicht zal worden. Tevens worden ter hoogte van de dempen zone in de eindfase deels wegenis en deels taluds voorzien waardoor het bovenvlak van de te dempen zone de facto onder het finale afgewerkte maaiveld verdwijnt en bijgevolg niet kan worden ingezaaid of aangeplant.

Bijgevolg kan er voor deze te dempen zone afgeweken worden van de voorwaarden vermeld in artikel 5.60.5.1° tot en met 4°, aangezien deze niet van toepassing zijn, met uitzondering van de voorwaarden rond de verdichting van de opvulling, dewelke meteen voldoende wordt verdicht om verdere werkzaamheden op de te dempen zone te laten plaatsvinden.

ZONDER VOORWERP: de sectorale voorwaarden demping ‘in den droge’ is niet van toepassing gezien het hier gaat om de demping van een waterloop.

 

OWK

4.2.5.1.1. § 1 - controle-inrichting en bemonsteringsapparatuur in kader van lozen bedrijfsafvalwater

Motivatie: Volgens artikel 4.2.5.1.1. §1 van Vlarem II dient het bedrijfsafvalwater geloosd te worden via debietsmeet- en bemonsteringsapparatuur. In het kader van voorliggende polderconstructies en lozing van lekwater is het echter niet relevant om bemonsteringsapparatuur voor de lozing van lekwater te voorzien. De hoeveelheid lekwater die via de waterkelders wordt afgevoerd, wordt bepaald d.m.v. een meetmethode conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II. Deze meetmethode volstaat in voorliggende situatie voor lozing van lekwater als bedrijfsafvalwater. De hoeveelheid opgepompt lekwater, gemeten conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II, is immers gelijk aan de hoeveelheid water die geloosd zal worden. Om de kwaliteit van het geloosde lekwater te bepalen, kunnen er staalnames gedaan worden via de controleputten. 

AKKOORD

5.53.2.2 – plaatsen van een peilbuis:

Motivatie: Artikel 5.53.2.2 geeft aan dat er in elk boorgat een rechte, onvervormbare peilbuis van minstens 18 mm geplaatst dient te worden. Gezien het hier niet gaat om een klassieke grondwaterwinning en er geen boorgaten aanwezig zijn, is het plaatsen van peilbuizen in de boorgaten niet mogelijk. De grondwaterstand zal opgevolgd worden via het peilbuizennetwerk dat geplaatst wordt in het kader van het monitoringsplan dat aan de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd. 

AKKOORD

5.60.2 – omschrijving van de milieuhygiënische kwaliteit van de gronden waarmee de groeve/graverij moet worden opgevuld:

Motivatie: Conform de bepalingen van artikel 5.60.2, derde lid van titel II van VLAREM wordt een afwijking aangevraagd van de waarden voor vrij gebruik van bodemmaterialen voor de te dempen zone binnen de IIOA OWK (gedeelte Noordkasteelvijver).

In toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid en conform de conclusies van de uitgewerkte studie ontvangende groeve is het bijgevolg toegestaan dat de bodemmaterialen die gebruikt worden voor de gedeeltelijke opvulling van de Noordkasteelvijver volgende chemische samenstelling hebben:

  • Minerale olie tot 500 mg/kg ds

• PAK's:

o Fenantreen: tot 30 mg/kg ds

o benzo(ghi)peryleen: tot 35 mg/kg ds

• de parametergroep BTEX:

o ethylbenzeen tot 5 mg/kg ds

o styreen tot 1,5 mg/kg ds

o som BTEX tot max. 6 mg/kg ds

• PCB’s tot 1 mg/kg ds

• Voor alle overige stoffen moeten de concentraties lager dan of gelijk zijn aan 80% van de bodemsaneringsnorm bestemmingstype III, zoals opgenomen in de bepalingen van bijlage IV van VLAREBO.

Voor de gedetailleerde beschrijving en motivering wordt integraal verwezen naar de studie ontvangende groeve die is bijgevoegd bij deze omgevingsvergunningsaanvraag. Meer specifiek wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3 waarin de algemene conclusies zijn opgenomen voor de te dempen zones van de IIOA OWK.

AKKOORD: de afwijkingsmogelijkheid van de waarden voor vrij gebruik is voorzien in Vlarem. In de studie ontvangende groeve wordt door een erkend deskundige aangetoond dat de voorgestelde normen geen risico’s inhouden voor het grondwater en eventuele blootstelling. Neem ook in acht dat zoveel mogelijk zal gewerkt worden met gronden die vrijkomen binnen de grenzen van de werfzone.

5.60.3.§3 – uren voor aanvoer van bodemmaterialen

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag de normale aanvoer van bodemmaterialen niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden. De planning van de werken voorziet echter dat er minstens met een 2 ploegen systeem (6 - 22 uur) gewerkt kan/zal worden, maar dat er tevens ook, afhankelijk van de noodwendigheden bijvoorbeeld voor het uitvoeren van (tijds)kritische werkzaamheden en/of werkzaamheden die een impact zouden hebben op de reguliere verkeersstromen in het gebied, gedurende de nacht gewerkt kan/zal worden. Dit impliceert ook dat de werken zo kort mogelijk gehouden kunnen worden teneinde de algemene hinder maximaal te beperken. 

Rekening houdend met de ligging van de te dempen zone en dit nabij bestaande (snel)weginfrastructuur en havengebied, de beperkte omvang van de te dempen zone en het tijdelijke karakter ervan, wordt er geen overmatige bijkomende hinder voor mens en omgeving verwacht, waardoor er een afwijking aangevraagd wordt voor artikel 5.60.3.§3, zodanig dat 24 op 24 uur gewerkt kan worden.

AKKOORD: in deze zone bevindt zich geen bewoning in de omgeving van de werf, waardoor de afwijking kan worden toegestaan.

5.60.3.§4 – bijhouden van een werfregister

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin een aantal administratieve delen worden bijgehouden omtrent de aangevoerde materialen.

Rekening houdend met het feit dat de gronden die worden aangewend voor de te dempen zones maximaal afkomstig zijn uit het projectgebied zelf, het feit dat via de bestekken reeds de noodzakelijke werfregistraties worden opgezet, de grondstromen die op de werf plaatsvinden reeds via de grondverzetregeling worden opgevolgd en dat voor de projectonderdelen op Rechteroever een gesloten ketenzorgsysteem, met inbegrip van een volledig Track&Trace systeem van alle grondstroombewegingen wordt opgelegd, is het bijhouden van een specifiek en apart werfregister van de te dempen zone overbodig.

Bijgevolg wordt van artikel 5.60.3.§4 een afwijking aangevraagd aangezien al de benodigde informatie in functie van de traceerbaarheid van de grondstromen die terechtkomen in de te dempen zones in voldoende mate via de globale werfregistraties, de rondverzetregeling en meer specifiek via het Track&Trace systeem zal worden bijgehouden.

AKKOORD: het gaat om gronden binnen de werfzone, tracing van de gronden zal dus al gebeuren via de regelgeving grondverzet.

5.60.5. – (stabiliteit-)technische voorwaarden

Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn voor de exploitant bij een opvulling van waterplassen de volgende voorwaarden van toepassing:

2° bij een opvulling door middel van droog grondverzet:

a) de delen van de definitieve hellingen en opvulling die boven het waterpeil komen, worden voldoende verdicht zodat de stabiliteit ervan verzekerd is;

b) de delen van de definitieve hellingen die boven het waterpeil komen, worden binnen drie maanden na de realisatie ervan ingezaaid of aangeplant;

c) als er wordt opgevuld vanaf de kruin van de te realiseren helling tot op een bestaande berm onder water, wordt er voor het bepalen van de breedte van deze berm rekening gehouden met het bresprofiel, vermeld in artikel 1.1.2 onder de subtitel “definities ontginningen”. Deze berekende breedte wordt vermeerderd met een veiligheidszone die minstens even breed is als de diepte van de plas onder de berm, met een minimum van tien meter.

De te dempen zone ter hoogte van het Noordkasteel betreft een ondiepe opvulling van een waterplas zone die wordt opgevuld tot aan het huidige maaiveld waardoor er voor deze te dempen zone geen ‘definitieve hellingen’ van toepassing zijn. Daarnaast wordt deze zone, na opvulling meteen in gebruik genomen als werfzone, waardoor gegarandeerd wordt dat deze zone tijdens de demping meteen voldoende verdicht zal worden. Tevens wordt de te dempen zone in de eindfase geïntegreerd in het ringpark Noordkasteel, waardoor de te dempen zone verder wordt afgewerkt met een talud met daarbovenop een fietspad en zo de facto onder het finale afgewerkte maaiveld verdwijnt, zodanig dat het bovenvlak van de te dempen zone niet kan worden ingezaaid of aangeplant.

Bijgevolg kan er voor deze te dempen zone afgeweken worden van de voorwaarden vermeld in artikel 5.60.5.2° a) tot en met c), aangezien deze niet van toepassing zijn, met uitzondering van de voorwaarden rond de verdichting van de opvulling, dewelke meteen voldoende wordt verdicht om verdere werkzaamheden op de te dempen zone te laten plaatsvinden.

ZONDER VOORWERP: de sectorale voorwaarden demping ‘in den droge’ is niet van toepassing gezien het hier gaat om de demping van een waterplas aan het Noordkasteel.

 

KZR1:

4.2.5.1.1. § 1 - controle-inrichting en bemonsteringsapparatuur in kader van lozen bedrijfsafvalwater

Motivatie: Volgens artikel 4.2.5.1.1. §1 van Vlarem II dient het bedrijfsafvalwater geloosd te worden via debietsmeet- en bemonsteringsapparatuur. In het kader van voorliggende polderconstructies en lozing van lekwater is het echter niet relevant om bemonsteringsapparatuur voor de lozing van lekwater te voorzien. De hoeveelheid lekwater die via de waterkelders wordt afgevoerd, wordt bepaald d.m.v. een meetmethode conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II. Deze meetmethode volstaat in voorliggende situatie voor lozing van lekwater als bedrijfsafvalwater. De hoeveelheid opgepompt lekwater, gemeten conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II, is immers gelijk aan de hoeveelheid water die geloosd zal worden. Om de kwaliteit van het geloosde lekwater te bepalen, kunnen er staalnames gedaan worden via de controleputten. 

AKKOORD

5.53.2.2 – plaatsen van een peilbuis:

Motivatie: Artikel 5.53.2.2 geeft aan dat er in elk boorgat een rechte, onvervormbare peilbuis van minstens 18 mm geplaatst dient te worden. Gezien het hier niet gaat om een klassieke grondwaterwinning en er geen boorgaten aanwezig zijn, is het plaatsen van peilbuizen in de boorgaten niet mogelijk. De grondwaterstand zal opgevolgd worden via het peilbuizennetwerk dat geplaatst wordt in het kader van het monitoringsplan dat aan de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd. 

AKKOORD

5.60.2 - omschrijving van de milieuhygiënische kwaliteit van de gronden waarmee de groeve/graverij moet worden opgevuld:

Motivatie: Conform de bepalingen van artikel 5.60.2, derde lid van titel II van VLAREM wordt een afwijking aangevraagd van de waarden voor vrij gebruik van bodemmaterialen voor de te dempen zones binnen de IIOA KZR1.

In toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid en conform de conclusies van de uitgewerkte studie ontvangende groeve is het bijgevolg toegestaan dat de bodemmaterialen die gebruikt worden voor de gedeeltelijke opvulling van het Lobroekdok en voor de demping van de zones aan R1 Noord volgende chemische samenstelling hebben:

 • Minerale olie tot 500 mg/kg ds

• PAK's:

o Fenantreen: tot 30 mg/kg ds

o benzo(ghi)peryleen: tot 35 mg/kg ds

• de parametergroep BTEX:

o ethylbenzeen tot 5 mg/kg ds

o styreen tot 1,5 mg/kg ds

o som BTEX tot max. 6 mg/kg ds

• PCB’s tot 1 mg/kg ds

• Voor alle overige stoffen moeten de concentraties lager dan of gelijk zijn aan 80% van de bodemsaneringsnorm bestemmingstype III, zoals opgenomen in de bepalingen van bijlage IV van VLAREBO.

Voor de gedetailleerde beschrijving en motivering wordt integraal verwezen naar de studie ontvangende groeve die is bijgevoegd bij deze omgevingsvergunningsaanvraag. Meer specifiek wordt verwezen naar hoofdstuk 5.1 en 5.2 waarin de algemene conclusies zijn opgenomen voor de te dempen zones van de IIOA KZR1.

AKKOORD: de afwijkingsmogelijkheid van de waarden voor vrij gebruik is voorzien in Vlarem. In de studie ontvangende groeve wordt door een erkend deskundige aangetoond dat de voorgestelde normen geen risico’s inhouden voor het grondwater en eventuele blootstelling. Neem ook in acht dat zoveel mogelijk zal gewerkt worden met gronden die vrijkomen binnen de grenzen van de werfzone.

5.60.3.§3 – uren voor aanvoer van bodemmaterialen

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag de normale aanvoer van bodemmaterialen niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden. De planning van de werken voorziet echter dat er minstens met een 2 ploegen systeem (6 - 22 uur) gewerkt kan/zal worden, maar dat er tevens ook, afhankelijk van de noodwendigheden bijvoorbeeld voor het uitvoeren van (tijds)kritische werkzaamheden en/of werkzaamheden die een impact zouden hebben op de reguliere verkeersstromen in het gebied, gedurende de nacht gewerkt kan/zal worden. Dit impliceert ook dat de werken zo kort mogelijk gehouden kunnen worden teneinde de algemene hinder maximaal te beperken. 

Rekening houdend met de nabijheid van bestaande (snel)weginfrastructuur, de beperkte omvang van de te dempen zones en het tijdelijke karakter ervan, wordt er geen overmatige bijkomende hinder voor mens en omgeving verwacht, waardoor er een afwijking aangevraagd wordt voor artikel 5.60.3.§3, zodanig dat 24 op 24 uur gewerkt kan worden.

NIET VOLLEDIG AKKOORD: Bij deze zone dient rekening gehouden te worden met de nabijheid van bewoning. Het dient vermeden te worden dat werfverkeer 24/7 doorheen wijk Dam zal plaatsvinden. Er is geen bezwaar tegen de werken op de werfzone, voor transport doorheen de woonwijk dient wel rekening gehouden te worden met een transport tussen 7-19u

5.60.3.§4 – bijhouden van een werfregister

Motivatie: Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin een aantal administratieve delen worden bijgehouden omtrent de aangevoerde materialen.

Rekening houdend met het feit dat de gronden die worden aangewend voor de te dempen zones maximaal afkomstig zijn uit het projectgebied zelf, het feit dat via de bestekken reeds de noodzakelijke werfregistraties worden opgezet, de grondstromen die op de werf plaatsvinden reeds via de grondverzetregeling worden opgevolgd en dat voor de projectonderdelen op Rechteroever een gesloten ketenzorgsysteem, met inbegrip van een volledig Track&Trace systeem van alle grondstroombewegingen wordt opgelegd, is het bijhouden van een specifiek en apart werfregister van de te dempen zone overbodig.

Bijgevolg wordt van artikel 5.60.3.§4 een afwijking aangevraagd aangezien al de benodigde informatie in functie van de traceerbaarheid van de grondstromen die terechtkomen in de te dempen zones in voldoende mate via de globale werfregistraties, de rondverzetregeling en meer specifiek via het Track&Trace systeem zal worden bijgehouden.

AKKOORD: het gaat om gronden binnen de werfzone, tracing van de gronden zal dus al gebeuren via de regelgeving grondverzet.

5.60.5. – (stabiliteit-)technische voorwaarden

Motivatie R1Noord: Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn voor de exploitant bij een opvulling in den droge, al dan niet onder het grondwaterpeil, de volgende voorwaarden van toepassing:

 1° de voet van de hellingen wordt aangezet op ongeroerde of voldoende stabiele gronden;

2° de opvulling wordt zo uitgevoerd dat er geen stagnerend water kan voorkomen op de definitieve hellingen;

3° de definitieve hellingen en opvulling worden voldoende verdicht zodat de stabiliteit ervan verzekerd is;

4° de definitieve hellingen worden binnen drie maanden na de realisatie ervan ingezaaid of aangeplant.

De te dempen zone ter hoogte van het R1 Noord betreft een zeer smalle en ondiepe depressie in het huidige landschap langsheen de snelweg die dienst doet als gracht/bufferbekken bij hevige regenval en staat bijgevolg meestal droog. Deze zone wordt opgevuld tot aan het huidige maaiveld waardoor er voor deze te dempen zone geen ‘definitieve hellingen’ van toepassing zijn. Daarnaast wordt deze zone, na opvulling meteen in gebruik genomen als werfzone en/of tijdelijke rijbaan, waardoor gegarandeerd wordt dat tijdens de demping van deze zone deze meteen voldoende verdicht zal worden. Tevens wordt de te dempen zone in de eindfase geïntegreerd in het ringpark Lobroekdok, waardoor de te dempen zone de facto onder het finale afgewerkte maaiveld verdwijnt en bijgevolg het bovenvlak van de te dempen zone niet kan worden ingezaaid of aangeplant.

AKKOORD

Motivatie Lobroekdok:

Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn voor de exploitant bij een opvulling van waterplassen de volgende voorwaarden van toepassing:

2° bij een opvulling door middel van droog grondverzet:

a) de delen van de definitieve hellingen en opvulling die boven het waterpeil komen, worden voldoende verdicht zodat de stabiliteit ervan verzekerd is;

b) de delen van de definitieve hellingen die boven het waterpeil komen, worden binnen drie maanden na de realisatie ervan ingezaaid of aangeplant;

c) als er wordt opgevuld vanaf de kruin van de te realiseren helling tot op een bestaande berm onder water, wordt er voor het bepalen van de breedte van deze berm rekening gehouden met het bresprofiel, vermeld in artikel 1.1.2 onder de subtitel “definities ontginningen”. Deze berekende breedte wordt vermeerderd met een veiligheidszone die minstens even breed is als de diepte van de plas onder de berm, met een minimum van tien meter.

De te dempen zone ter hoogte van het Lobroekdok bevindt zich tussen een damwand enerzijds en een polderconstructie anderzijds. Deze zone wordt opgevuld tot aan het huidige maaiveld waardoor er voor deze te dempen zone geen ‘definitieve hellingen’ van toepassing zijn. Daarnaast wordt deze zone na opvulling meteen in gebruik genomen als werfzone, waardoor gegarandeerd wordt dat deze zone tijdens de demping meteen voldoende verdicht zal worden.

Tevens wordt de te dempen zone in de eindfase geïntegreerd in het ringpark Lobroekdok, waardoor de te dempen zone de facto onder het finale afgewerkte maaiveld verdwijnt en bijgevolg het bovenvlak van de te dempen zone niet kan worden ingezaaid of aangeplant.

Bijgevolg kan er voor deze te dempen zone afgeweken worden van de voorwaarden vermeld in artikel 5.60.5.2° a) tot en met c), aangezien deze niet van toepassing zijn, met uitzondering van de voorwaarden rond de verdichting van de opvulling, dewelke meteen voldoende wordt verdicht om verdere werkzaamheden op de te dempen zone te laten plaatsvinden.

Bijgevolg kan er voor deze te dempen zone afgeweken worden van de voorwaarden vermeld in artikel 5.60.5.1° tot en met 4°, aangezien deze niet van toepassing zijn, met uitzondering van de voorwaarden rond de verdichting van de opvulling, dewelke meteen voldoende wordt verdicht om verdere werkzaamheden op de te dempen zone te laten plaatsvinden.

AKKOORD

 

Advies van het college

 

Geadviseerde stedenbouwkundige voorwaarden

De bijgevoegde brandvoorzorgsmaatregelen zijn op het moment van eerste ingebruikname/exploitatie stipt na te leven.

 

Volgende algemene richtlijnen en ambities worden voor het maximaliseren van comfort en (sociale) veiligheid voor fietsers geformuleerd:

 

De fietspaden moeten waar het mogelijk is:

 

-     voldoende breed zijn, waarbij wordt verwezen naar het toepasselijke vademecum en draaiboek openbaar domein;

-     obstakelvrij zijn (vrij van bomen, paaltjes, enz.); 

-     sociaal veilig zijn, dit houdt in dat ze voldoende verlicht zijn en dat er een brede bufferstrook met voldoende zicht op de omgeving net naast het fietspad is; 

-     van camerabewaking voorzien op locaties waar geen veilige alternatieven beschikbaar zijn;

-     op gelijke hoogte worden uitgevoerd met naastliggende verharding van voetpaden en schrikstroken, om valpartijen te vermijden en de voorziene breedte optimaal te benutten;

-     van veilige oversteekplaatsen worden voorzien, conform de geldende vademecums en andere richtlijnen; 

-     vlot en veilig op omliggende fietspaden en functies aansluiten, conform de geldende vademecums en andere richtlijnen; 

-     een vlotte fietsbeweging toelaten op de hoofdroute, door het verruimen van bochtstralen en het vermijden van knikken; 

-     van fietsmarkeringen, volgens de op dat moment geldende richtlijnen van de stad, worden voorzien om dubbelrichtingsfietspaden en de voorrangsregeling aan te duiden.

 

Volgende voorwaarden worden voor het maximaliseren van comfort en (sociale) veiligheid voor fietsers geformuleerd:

 

-     het fietspad in de Charles De Costerlaan (deelzone 1 en 2):

  • er dient verhinderd te worden dat autoverkeer, uitgezonderd hulpdiensten, het fietspad vanaf het kruispunt Charles De Costerlaan-Halewijnlaan oprijdt door het plaatsen van een paaltje in de verharde zone tussen het fietspad en de rijweg. Op deze manier wordt ook ongewenst parkeren ter hoogte van de zone voor interventiediensten voorkomen; 
  • in functie van het fietscomfort dienen de amfibieëntunnels in het fietspad zo te worden dat het bovenvlak van de tunnel op hetzelfde niveau zit als het asfalt; 
  • er dient een aansluiting te worden voorzien tussen de ingang naar de voetbalclub en het fietspad;

-     de wildroosters in het fietspad dienen goed befietsbaar te zijn (uitvoering met platte openstaande latten die op maximum 5cm van mekaar staan);

-     de hoeken in het fietspad langs de Scheldelaan ter hoogte van de bushalte (deelzone 7) moeten vloeiend gemaakt worden (zoals in rood aangepast op de plannen);

-     aan de Bisschoppenhoflaan (deelzone 13) dienen ter hoogte van de verkeerslichten de fietsoversteken gemarkeerd te worden volgens de toepasselijke richtlijnen van de stad Antwerpen op het moment van de uitvoering;

-     opmerking: het fietspad aan de noordzijde van de Bisschoppenhoflaan en ten zuiden van het Raoul Gregoirplein (deelzone 13) wordt gelezen als een enkelrichtingsfietspad.

 

Volgende algemene richtlijnen en ambities worden voor het maximaliseren van comfort en (sociale) veiligheid voor voetgangers geformuleerd:

 

-     hiervoor wordt verwezen naar de van toepassing zijnde draaiboeken (openbaar domein) en het vademecum.

 

Volgende algemene richtlijnen en ambities worden voor het maximaliseren van comfort en (sociale) veiligheid voor gebruikers van het openbaar vervoer geformuleerd:

 

-     de bedding van alle trambanen dient maximaal groen ingericht te worden; 

-     de inrichting en detaillering van de bus en tramhaltes dient conform te zijn met het draaiboek openbaar domein van de Stad Antwerpen.

 

Omwille van de veiligheid en de leesbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     de middengeleider en busstrook op de oostelijke tak van de August Vermeylenlaan (deelzone 1) dient ingekort te worden in functie van doorgang voor het verkeer tijdens het ledigen van de sorteerstraat. De middengeleider en busstrook kunnen ten vroegste aanvangen 35m na het kruispunt met de J. Vuylstekelaan; 

-     ter hoogte van het kruispunt aan de Noordkasteelbruggen (deelzone 8) dient, om te voorkomen dat verkeer een sluiproute neemt om de buffer te vermijden, de barrière verder doorgetrokken te worden; 

-     voor de kade en de aansluiting van de kade op de Bredastraat (deelzone 11) moet duidelijk zijn dat dit geen deel uitmaakt van de rijweg. De kade in Bredastraat is in kassei vanaf Asiadok-Oostkaai tot net voor de nieuwe aansluiting die in het verlengde van Steenborgerweert ligt. In ‘bestaande toestand’ is dit deel van de kade dat aansluitend ligt aan Bredastraat ook in kassei. De nieuwe toegang tot de kade in het verlengde van Steenborgerweert en de kade vanaf daar naar het oosten is in asfalt (zoals ook in huidige toestand). De aanleg in kassei wordt opgelegd voor de toegang en voor het oostelijk deel.

 

Als voorwaarde wordt geformuleerd dat de parkeerplaats voor vrachtwagens en de parkeerplaatsen voor personenwagens bij het dienstbouwwerk Scheldetunnel Linkeroever los van elkaar dienen geplaatst worden. De zone parking vrachtwagen is ingetekend als 5m x 20m en omschrijft dus ruim de opstelplaats voor de vrachtwagen van 3m x 12m. Er is in de zone bijgevolg voldoende ruimte ten opzichte van de personenwagens voor het maneuvreren van de vrachtwagen. De markering kan aangebracht/aangepast worden waarbij een voldoende afstand ten opzichte van de personenwagens wordt aangehouden.

 

Wat betreft de materialisatie van fietspaden, voetpaden en de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     het meubilair dient conform de straatmeubilaris van de stad Antwerpen te zijn; 

-     voor de stadswegenis zijn enkel bestratingsmaterialen uit het standaard materialenpalet van de Stad Antwerpen toegestaan; 

-     aan het kruispunt met de Lambrechtshoekenlaan (deelzone 11) dient: 

  • ter hoogte van de westelijke voetgangersoversteek de groenstrook tussen fietspad en voetpad verhard te worden met het voetpad materiaal; 
  • ten zuiden van het kruispunt het voetpadmateriaal doorgetrokken te worden. Het betonnen parkpad sluit aan op dit voetpad;

-     het voetpad aansluitend op het fietspad langs de Vaartkaai (deelzone 11) moet aangelegd worden in betonstraatstenen 22x22; 

 

Voor het maximaal behoud van groen en het minimaliseren van verharding worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

 

-     er dient maximaal gebruik gemaakt te worden van verhardingen die waterdoorlatend zijn; 

-     het aantal verharde parkeerplaatsen aan dienstbouwwerken moet tot een minimum beperkt worden; 

-     de verharde ruimte voorzien voor interventiediensten moet beperkt worden tot het minimum.

-     er dient gewerkt te worden met open boomvakken in de plaats van boomroosters;

 

Voor het maximaal behoud van groen en het minimaliseren van verharding worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     de haakse parkeervakken aan het appartementsgebouw aan de Charles De Costerlaan 15-21 (deelzone 1) dienen in kassei in plaats van betonstraatstenen uitgevoerd te worden; 

-     de rijweg naar de waterbuffer, gelegen binnen in het knooppunt Sint-Anna Linkeroever (deelzone 3), dient, indien infiltratie mogelijk is, aangelegd te worden in waterdoorlatende verharding;

-     het basketbalveld langs het kruispunt Charles de Costerlaan – Halewijnlaan (deelzone 1) dient geschrapt te worden en groen ingezaaid te worden.

 

Als voorwaarde wordt geformuleerd dat de fietsroutes die liggen aan een (kwetsbaar) openruimtegebied worden voorzien van gedempte verlichting (tot 20%) wanneer er geen fietsers passeren.

 

Als voorwaarde wordt geformuleerd dat heraanplant/herbebossing binnen de vergunningsgrens zal uitgevoerd worden binnen de 2 jaar volgend op het beëindigen van de noodzakelijke werkzaamheden op de plaats waar de compenserende bebossing en aanplantingen zijn voorzien.

 

Als voorwaarde wordt geformuleerd dat moet worden voldaan aan de bepalingen omtrent groenbescherming bij de uitvoering van werken, conform artikel 18 van de bouwcode.

 

Met betrekking tot de bovengronds zichtbare delen van de ondergrondse infrastructuur waaronder de dienstbouwwerken, luchthappers,… gelden volgende richtlijnen en ambities:

 

-     de luchthappers ter hoogte van het dienstbouwwerk Groenendaallaan en het dienstbouwwerk Schijnpoort zijn ingewerkt in het talud rond de tunnelmond. Zo ontstaat een afgesloten hoek tussen de keermuur en de luchthappers of het dienstbouwwerk. Dergelijke hoeken, waar sociale controle niet mogelijk is moeten vermeden worden. Indien dit niet mogelijk is moet dit afsluitbaar zijn.

 

Voor de dienstbouwwerken wordt volgende voorwaarde geformuleerd:

 

-     ter hoogte van de luchthappers Groenendaallaan is er een hoogteverschil van 2,75m vanaf het talud tot de toegang van de luchthappers. Dit dient afgeschermd te worden door een valbeveiliging. 

 

Voor wat betreft de zone van het Sportpaleis worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     de site van het Sportpaleis te allen tijde bereikbaar zijn voor de brandweer tijdens de werken en na de oplevering van het project;

-     de werking en de veiligheid van het Sportpaleis moet gegarandeerd blijven;

 

Voor het erfgoed worden volgende algemene richtlijnen en ambities meegegeven:

 

-     vanuit monumentenzorg wordt gevraagd om bij de verdere detaillering van de omgevingsaanleg zoveel mogelijk rekening te houden met erfgoedelementen. De leefbaarheidsprojecten die in het kader van de Oosterweelverbinding geïnitieerd worden geven hiertoe belangrijke kansen;

-     vanuit monumentenzorg wordt gevraagd om bij het innemen van werfzones en andere tijdelijke ingrepen steeds de impact op de omgeving en de hier aanwezige erfgoedelementen maximaal te beperken.

 

Voor archeologie wordt volgende voorwaarde geformuleerd:

 

-     de bouwheer voert het Programma van Maatregelen uit zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota (https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/14944).

 

Voor wat betreft uitzicht en materiaalgebruik van de infrastructuurwerken worden volgende voorwaarden geformuleerd:

 

-     voor de wand, onder de rand van de snelweginfrastructuur, een genuanceerde, zachte toon-op-toon kleurstelling in lichtgrijze tinten te gebruiken;

-     de wanden uit te voeren in een middelgrijs en deze van een reliëfstructuur te voorzien ter hoogte van de naden van de panelen (in structuurverf of afwerking in poedercoating van ‘samengesteld antraciet’). Deze kleur moet afgestemd worden op de kleur van het wegdek. Wat het gradueel kleurverloop bij de overgang van tunnelmond naar sleuf (van middelgrijs naar wit) betreft, wordt gevraagd om te kiezen voor een brede uitvoering over een dubbel aantal panelen.

 

Een aantal aandachtspunten voor het minimaliseren van de effecten tijdens aanlegfase (uitvoering) worden meegegeven:

 

-     De stad wenst om tijdens de werken nauw betrokken te worden bij de opvolging ervan, zoals overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst (Gemeenteraadsbesluit 18 mei 2020).

-     De stad vraagt aan Lantis om, samen met de stad, een ‘leefbare werf’ te creëren. Voor de omliggende wijken van Merksem, Luchtbal, Kronenbrug, Slachthuis en Ten Eekhove moet de lange werf van de Oosterweelverbinding aangegrepen worden om milderende maatregelen en (lokale) minder hinder om te zetten in en te combineren met structurele en duurzame verbeteringen in de wijken zelf én betere verbindingen tussen de wijken onderling. 

-     De stad vraagt aan Lantis om, samen met de stad, te onderzoeken hoe de oppervlakte van de werf beperkt kan worden en hoe de werf maximaal kan afgeschermd worden naar de woonwijken. De stad vraagt concreet om te bekijken of de geluidsschermen naast de tijdelijke R1 van 4 meter verhoogd kunnen worden naar 6 meter. 

-     Ook vraagt de stad om te onderzoeken op welke wijze de duurtijd van de tijdelijke R1 kan beperkt worden en of deze maximaal op maaiveld niveau kan worden aangelegd in plaats van verhoogd, om geluidshinder naar omwonenden te beperken. 

-     Voor bemalingen tijdens de werf dient retourbemaling te worden toegepast. Bemalingsstudies dienen te gebeuren volgens de richtlijnen van VMM (Richtlijnen bemalingen ter bescherming van het milieu 2019 – zie checklist 1 en 2). 

 

Als voorwaarde wordt geformuleerd om de werfzones die buiten de ‘nieuwe toestand’ vallen en niet roze zijn ingekleurd (binnen de vergunningsgrens), te herstellen naar de bestaande toestand.

 

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

 

-     de stad Antwerpen heeft haar ambities met betrekking tot water enerzijds in het Waterplan (goedgekeurd door het college in september 2019) opgenomen en anderzijds liet de stad vanuit de ambitie om van de stad een klimaatrobuuste stad te maken ook een droogtestudie uitvoeren;

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

 

Volgende aandachtspunten worden voor de bronbemalingen geformuleerd:

 

-     bronbemalingen, noodzakelijk voor de realisatie van bouwkundige werken, zijn vergunningsplichtig krachtens de Vlarem indelingslijst (rubriek 53.2);

-     deze omgevingsvergunning moet worden bekomen alvorens de werf kan worden gestart. Indien het gaat om een bemaling van meer dan 30.000 m³ op jaarbasis of een bemaling dieper dan 4m–mv moet de vergunningsaanvraag een bemalingsstudie bevatten. De inhoud van deze studie wordt bepaald door VMM (Richtlijnen bemalingen ter bescherming van het milieu 2019 - zie checklist 1 en 2);

-     de opstart van de bemaling dient aangekondigd te worden bij aanvang. 

 

De technische voorwaarden van Elia, overeenkomstig het (bijgesteld) advies, moeten worden overgenomen in de vergunning. De leidingen dienen in elk geval gevrijwaard te worden gedurende (en na) de uitvoering van het project Oosterweelverbinding.

 

Geadviseerde rubrieken

 

 Zone*

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

 KZR1

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

59,62 m³/uur

 OWK

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

23,96 m³/uur

 STLO

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

2,82 m³/uur

 STLO

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

7.000 liter

 KZR1

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

27.000 liter

 KZR1

12.1.1.2°a)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 800 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied;

6.000 kVA

 STLO

12.1.1.2°b)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 200 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt;

2.000 kVA

 KZR1

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

8x 1.000 kVA + 1x 400 KVA

(totaal: 8.400 kVA)

 KZR1

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

6x 3.150 kVA + 4x 2.500 +4x 2.000 kVA

(totaal: 36.900 kVA)

 OWK

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

4x 2.500 kVA

(totaal:10.000 kVA)

 STLO

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

6x 2.500 kVA + 1x 2.000 kVA

(totaal: 17.000 kVA)

 STLO

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

620.000 VAh

 OWK

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

610.000 VAh

 KZR1

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

2.175.000 VAh

 OWK

15.1.1°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van 3 tot en met 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

7 voertuigen

 STLO

15.1.1°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van 3 tot en met 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

21 voertuigen

 KZR1

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

32 voertuigen

 OWK

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

45 kW

 STLO

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

105 kW

 KZR1

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

205 kW

 KZR1

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

5.600 liter

 OWK

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

1.500 liter

 STLO

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

2.400 liter

 STLO

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

5,88 ton

 KZR1

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

22,68 ton

 KZR1

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

10,41 ton

 OWK

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

3,57 ton

 STLO

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

3,16 ton

 STLO

31.1.2°b)

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt;

1.800 kW

 KZR1

31.1.3°

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

 

5.670 kW

 KZR1

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

614.660 m³/ jaar

 OWK

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

90.155 m³/jaar

 STLO

53.4.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen of openbaar vervoer;

23.360 m³/jaar

 OWK

60.1°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van 1.000 tot en met 10.000 m³;

5.000 m³

 KZR1

60.2°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van meer dan 10.000 m³;

161.000 m³

 STLO

60.2°

geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers met een capaciteit van meer dan 10.000 m³;

11.000 m³

 NID

63.2°

opslag en ontwatering van bagger- of ruimingsspecie die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007: opslag en ontwatering.

2.300.000 m³

*Zones: Kanaalzone en R1 (KZR1), Oosterweelknoop (OWK), Scheldetunnel en aansluiting Linkeroever (STLO), Noordelijk Insteekdok (NID).

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden

1.

De gevraagde bijstellingen van de algemene en sectorale voorwaarden kunnen verleend worden, met uitzondering van de gevraagde afwijking van artikel 5.60.3.§3 voor zone KZR1 voor wat betreft het werfverkeer doorheen de woonwijk.

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

29 mei 2020

Start openbaar onderzoek

5 juni 2020

Einde openbaar onderzoek

4 juli 2020

Gemeenteraad voor wegenwerken

28 september 2020

Uiterste adviesdatum

11 september 2020

 

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten*

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

5 juni 2020

4 juli 2020

19

0

1

22

 

* In het totaal werden 41 bezwaarschriften ontvangen: 22 digitale bezwaarschriften, 19 schriftelijke bezwaarschriften waaronder een petitielijst met 1047 handtekeningen.


Bespreking van de bezwaren

 

Gelet op artikel 24 Omgevingsvergunningsdecreet is het advies van het college van burgemeester en schepenen vereist als de deputatie of de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is voor kennisname van en de beslissing over een vergunningsaanvraag, tenzij: (i) de aanvraag ingediend is door het betrokken college; (ii) de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

 

Volgens artikel 34 Omgevingsvergunningsbesluit bevat het advies van het adviserend schepencollege minstens de volgende gegevens:

 

1° de stedenbouwkundige voorschriften die van toepassing zijn op de percelen waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft;

2° de beschrijving van de bestemming die aan de omgeving in een straal van 500 meter rond het project is gegeven conform de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen;

3° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening;

4° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichting of activiteit op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu;

5° in voorkomend geval, de voorwaarden die het college nuttig acht;

6° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

 

Het college van burgemeester en schepenen tracht met huidig advies binnen de haar verleende bevoegdheden naar beste vermogen aan voormelde inhoudelijke adviesvereisten te voldoen, rekening houdende met artikel 4.3.1 VCRO.  Gelet op de complexiteit en de beperkte adviestermijn is huidig advies evenwel niet-exhaustief en kan het het college van burgemeester en schepenen van stad Antwerpen of stad Antwerpen geenszins binden in de ene of de andere zin. Noch de onvolledigheid, noch de juistheid of onwettigheid van huidig advies kan tot een aansprakelijkheid lijden in hoofde van het college van burgemeester en schepenen van stad Antwerpen of stad Antwerpen.

 

Huidig advies ontslaat de vergunningverlenende overheid niet van haar taken als vergunningverlenende overheid wat betreft o.a. de beoordeling en nazicht (in rechte en in feite) van de aanvraag, adviezen en bezwaren en motivering ter zake.

 

A.    discipline biodiversiteit

 

a.   Bezwaar 17 - voldoende grondlaag:

Voorzie voldoende grondlaag op overkappingen om groei van bomen toe te laten.

Beoordeling:

De aanvraag werd getoetst aan de geldende stedenbouwkundige voorschriften, waaronder deze van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ‘bouwcode’. Een van de bepalingen van de bouwcode (artikel 38) is dat bij constructies onder het maaiveld een grondlaag met een dikte van minimaal 1 meter moet voorzien worden, dit om de groei van bomen toe te laten. Bovenop de tunneldaken wordt overal een gronddekking van minimaal 1 meter gerespecteerd, behalve een beperkte zone ten oosten van de Noorderlaanbrug (0,30m). Hier is een grotere gronddekking constructief-technisch niet haalbaar. Bovendien kan deze afwijking over dit zeer minieme gedeelte ten opzichte van de ganse tunnelinfrastructuur worden toegelaten, aangezien op het bovenliggend maaiveld de Bredastraat behouden blijft.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 22 - impact baggerwerken Schelde-biota:

Bij de bagger- en stortactiviteiten zal, door de baggerspecie in suspensie, de troebelheid van het Scheldewater toenemen, wat gevolgen heeft voor de (herstellende) Schelde-biota.

Beoordeling:

De impact van het baggeren en storten wordt nader onderzocht in §17.9.3.1 – Oppervlaktewaterkwaliteit – Aanlegfase – vertroebeling oppervlaktewater van het Project-MER: “De impact van vertroebeling die veroorzaakt wordt tijdens de aanleg van de tunnelsleuf wordt beperkt beoordeeld gezien (1) de korte duur, (2) de beperkte ruimtelijke spreiding van de sedimentwolk en (3) de beperkte extra vertroebeling in een gebied met reeds hoge turbiditeit en variabiliteit. Er wordt verwacht dat de mogelijke verhoging in turbiditeit en sedimentconcentratie ten gevolge van het baggeren (los van storten) binnen de huidige variatie van de Schelde blijft.” Verder wordt vermeld onder §17.10.7.1 – Aanlegfase van de Project-MER: “Door de timing en uitvoering van de werken wordt er bijgevolg voor gezorgd dat er te allen tijde een

ondiepe oeverzone aanwezig is aan één van de oevers en dat de vertroebeling ter hoogte van deze zijde zoveel mogelijk beperkt blijft om vismigratie mogelijk te houden. Bovendien zal er tijdens een groot deel van de werken langs beide zijden deze ondiepe oeverzone aanwezig zijn (met beperkt een korte barrière ter hoogte van de kopwand) waardoor vissen langs beide zijden kunnen migreren wanneer de vertroebeling beperkt blijft.” Daarom worden onder §17.10.9.2 van het Project-MER  ‘milderende maatregelen en aanbevelingen’ vermeld: “In functie van de verwachte vertroebeling in de Schelde wordt opgelegd om een sluitend bewakings- en controleprogramma uit te voeren tijdens de uitvoering van deze werken (conform milderende maatregel uit Plan-MER). Dit wordt in detail uitgewerkt in de paragraaf monitoring. Dit vereist geen bijkomende regels bovenop de bestaande regelgeving binnen Vlarem II. Een basismonitoring van de kwaliteit van de Schelde in functie van de opvolging van de werken en het verhogen van de wetenschappelijke kennis over de effecten van deze werkzaamheden is noodzakelijk. Verder is/blijft het belangrijk dat de voorziene technieken met zo minimaal mogelijke impact gebruikt worden tijdens de werkzaamheden. Dit zijn de technieken zoals beschreven in de projectbeschrijving. Er zal niet afgeweken worden van maatregelen (best beschikbare technieken) die noodzakelijk zijn om de vertroebeling te minimaliseren. Er dient tevens vermeden te worden dat er interferentie/cumulatie is tussen verschillende projecten (bvb. ECA). Er dient vermeden te worden dat slibstortingen van beide projecten gelijktijdig plaatsvinden. Onderling overleg tussen de betrokken partijen (o.a. Lantis, aMT, Havenbedrijf Antwerpen) dient er voor te zorgen dat de werken op elkaar afgestemd worden.”

De impact wordt als beperkt en tijdelijk beoordeeld. Om vertroebeling, turbulentie en vermenging bodemmateriaal maximaal te vermijden worden bij het storten van de baggerspecie de best beschikbare technieken gebruikt (conform milderende maatregelen uit de MER). Te allen tijde is een ondiepe oeverzone aanwezig aan één van de oevers en wordt de vertroebeling ter hoogte van deze zijde zoveel mogelijk beperkt om vismigratie mogelijk te houden.

In de doorvertaling milderende maatregelen uit de milieubeoordeling basisontwerp en alternatieven is de doorwerking : “Monitoring vertroebeling Schelde” voorzien tijdens werken. In de bijlage “Vertaling MM en aanbevelingen Project-MER en PB”, zijn deze milderende maatregelen zowel opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag (in de vorm van een monitoringsplan) als in het bestek voor de hoofdwerken.

Er wordt daarin opgelegd om een sluitend bewakings- en controleprogramma uit te voeren tijdens de uitvoering van deze werken. Het monitoringsplan zoals gevoegd bij de aanvraag moet strikt worden uitgevoerd. Als stad zal men toezicht houden en opvolgen van 1) het bewakings- en controleprogramma tijdens de uitvoering van deze werken; 2) basismonitoring van de kwaliteit van de Schelde.

Het baggeren zelf en dus ook het terugstorten maakt momenteel geen onderwerp uit van de lopende omgevingsvergunningsaanvraag, maar zal behandeld worden in een volgende aanvraag in te dienen door aMT. De monitoring zal ook de lopende monitoringprogramma’s in het kader van Moneos, uitgevoerd door het INBO in opdracht van MOW/aMT en de VWW (Onderzoek in navolging van het Memorandum van Vlissingen (2002) tussen Vlaanderen en Nederland inzake het gezamenlijk opstarten van een langlopend monitoring- en onderzoeksprogramma ter ondersteuning van de grensoverschrijdende samenwerking bij beleid en beheer, met als thema’s Natuurlijkheid, Veiligheid, Toegankelijkheid, Visserij en Recreatie en Toerisme. Vlaams Nederlandse Schelde Commissie (VNSC)).

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 27 - opvang vogels natuurgebied Het Rot:

Het MER bepaalt dat het natuurgebied Het Rot moet instaan voor de opvang van vogels bij verstoring door de werken aan de Oosterweelverbinding. Wordt er onderzocht of bepaald welke instantie op welke wijze deze plicht zou uitvoeren?

Beoordeling:

In §17.10.9.3 – Monitoring van het Project-MER wordt gemeld: “De verstoring van de vogelsoorten voor, tijdens en na de werken wordt gemonitord door het uitvoeren van jaarlijkse vogeltellingen (broedende soorten en wintergasten) ter hoogte van Blokkersdijk. Er wordt geopteerd voor een schema van 1-3-5 voor de tellingen bij aanvang van de werken, een monitoring in jaar 1, jaar 3 en jaar 5.” 

Conform de bijlage “Vertaling MM en aanbevelingen Project-MER en PB”, zijn deze MM zowel opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag (in de vorm van een monitoringsplan) als in het bestek voor de hoofdwerken. Het monitoringsplan zoals gevoegd bij de aanvraag strikt moet worden uitgevoerd. Het Project-MER meldt ook dat de goede werking van het gebied ‘Rot/Nieuwe Middenvijver’ opgevolgd dient te worden met name in relatie tot verstoring. Belangrijk is dat de verstoring van dit gebied beperkt blijft en het gebied de nodige rust behoudt.

De effecten hiervan worden mee geanalyseerd in de monitoring.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 35 - gevolgen van de baggerwerken en slibstortingen:

Voor het beoordelen van de effecten van de baggerwerken en slibstortingen in SBZ-H van de Schelde werden meerdere parameters niet meegenomen, alsook hun cumulatieve effecten niet. Daardoor is het niet aangetoond dat de goede staat van instandhouding gerespecteerd zal worden bij de Oosterweelwerken. Vooral de vertroebeling zal toenemen hetgeen het functioneren van het ecosysteem sterk onder druk zal zetten.

Toch stelt het MER, dat het stilleggen van de werken niet gewenst is, zelfs niet in de meest kritische periode voor de vissen of bij sterke vertroebeling. Om het voorrecht te bekomen dat de werken niet zullen stilgelegd worden, stelt de bezwaarindiener dat die vraag alleen maar kan ingewilligd worden als er in de MER en de vergunning voldoende garanties gegeven worden dat de Oosterweelwerken over hun gehele looptijd steeds een nul-effect zullen realiseren.

Beoordeling:

Het Project-MER vermeldt dat gelet op het feit dat de tijdelijke werken voor het project Oosterweel geen effecten teweeg brengen die een blijvende achteruitgang veroorzaken, er vanuit gegaan wordt dat het project Oosterweel ook niet voor een versterking van de mogelijke cumulatieve impact zal zorgen. Er dient echter vermeden te worden dat slibstortingen van beide projecten gelijktijdig plaatsvinden. Onderling overleg tussen de betrokken partijen (o.a. Lantis, aMT, Havenbedrijf Antwerpen) dient er voor te zorgen dat de werken op elkaar afgestemd worden.

De impact op de biologische kwaliteitselementen wordt behandeld in de discipline

biodiversiteit §17.10.10 – Kaderrichtlijn water van het Project-MER.

Globaal kunnen we bijgevolg stellen dat er geen permanente achteruitgang te verwachten is. De te verwachten effecten zijn tijdelijk, gedurende de looptijd van de geplande werken.

Het Project- MER stelt dat: “De impact op de Schelde wordt negatief (-2) beoordeeld tijdens de aanlegfase wegens de vertroebeling van het oppervlaktewatersysteem tijdens de werken.”

Het Project-MER argumenteert echter dat het tijdelijk stilleggen van de werken waarschijnlijk een grotere negatieve impact heeft op de natuurlijke omgeving, ook voor aquatische fauna, dan een vlotte en zo kort mogelijke doorlooptijd. Ook vanuit de discipline biodiversiteit is dit actueel de meest aangewezen optie. Het door de bezwaarindiener gevraagde nul-effect wordt als niet realiseerbaar meegenomen in het Project-MER.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 35 - Europese richtlijn 2011/92/EU, de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen en met het Vlaamse Natuurbehoudsdecreet:

De MER en de OVA houden onvoldoende rekening met Europese richtlijn 2011/92/EU, de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen en met het Vlaamse Natuurbehoudsdecreet, waardoor niet alleen de natuurbelangen op LO dreigen geschaad te worden, maar eveneens een hypotheek gelegd wordt op de rechtszekerheid van het ganse OWV-Project. In die zin dringt de bezwaarindiener aan op een grondige bijstelling en herafweging van de impactstudie en de opname van alle nodige mitigerende en compenserende maatregelen als bindende randvoorwaarden in de uiteindelijke omgevingsvergunning.

Beoordeling:

Het Project-MER vermeldt: “Bij de herinrichtingsvoorstellen is rekening gehouden met de bestaande biologische waarde die verloren gaat en de kleine landschapselementen die vernietigd zijn, in deze voorstellen wordt de natuurbalans hersteld overeenkomstig de geldende regelgeving (Bosdecreet, Vegetatiebesluit,…). De beoordeling houdt rekening met het feit dat er minimaal voldaan wordt aan de wettelijke vereisten.

De maatregelen in het kader van de compensatie van het Ecologisch Infrastructuur Netwerk (EIN) zijn gericht op de instandhouding van de in het Soortenbeschermingsprogramma (SBP) aangeduide doelsoorten en het netwerk van leefgebieden doorheen het Havengebied en zijn bijgevolg in overeenstemming met de richtlijnen van het SBP/EIN.

Er worden door de werken in het Noordelijk Insteekdok geen broedvogels verstoord met doelen binnen het Vogelrichtlijngebied, noch is er invloed op belangrijke pleisterplaatsen van soorten met doelen binnen het Vogelrichtlijngebied waarbinnen het havengebied gelegen is. Er zijn geen milderende maatregelen noodzakelijk.”

Vanuit het Project-MER wordt voor natuurherstel als algemene stelregel hierbij gehanteerd dat door gerichte reconstructie van geschikt en gelijk(w)aardig habitat getracht wordt om met de huidige situatie overeenkomstige condities te creëren in de toekomst, zodat de beoogde soorten zich opnieuw zullen kunnen vestigen (bijvoorbeeld voor orchideeën). Voor sommige soorten (bijvoorbeeld vleermuizen en oeverzwaluw) worden – naast maatregelen na de werken – tevens overgangsmaatregelen genomen tijdens de werken (= nestkasten). Voor vleermuizen en vogels kunnen kunstmatige broed- en verblijfplaatsen voorzien worden daar waar geen herstel is van parameters (bv. oude en holle bomen). Dit zijn overgangsmaatregelen. De rugstreeppad in het projectgebied zal voor de werken verplaatst worden. De stad houdt toezicht op het uitvoeren hiervan.

Het Soortenbeschermingsprogramma van de Antwerpse haven voorziet in de afbakening van een Ecologisch Infrastructuur Netwerk (EIN) als refugium en migratiecorridor voor de aangeduide soorten. Indien inname van het EIN zal volledige compensatie voorzien worden.

 Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 40 - terugstorten slib:

Het terugstorten van slib uit de baggersleuf voor de Oosterweeltunnel in de Schelde (= Habitatrichtlijngebied) heeft een negatieve invloed op fauna en flora in de Schelde en bovendien worden de rechtsregels niet gevolgd.

Beoordeling:

Het terugstorten van slib zal met de best beschikbare technieken gebeuren. De impact van vertroebeling die veroorzaakt wordt tijdens het terugstorten van zand/slib wordt bij al de scenario’s en locaties beperkt beoordeeld. Door zo dicht mogelijk bij de tunnelsleuf terug te storten, zullen de van nature aanwezige sedimentatie- en erosiepatronen zo min mogelijk worden verstoord.

Het Project-MER meldt: “Bij het afvoeren van grond (zowel verontreinigd als niet verontreinigd) dient de van toepassing zijnde reglementering inzake hergebruik van bodem (Vlarebo) gevolgd te worden.”

Dit geldt eveneens voor hergebruik of afvoer van baggerspecie, dit is geregeld via het bodemdecreet/Vlarebo (Vlarebo, hoofdstuk XIII, grondverzetregeling).

De daarin opgenomen traceerbaarheidsprocedure voorziet een aantal stappen via een erkende bodembeheerorganisatie:

1)   Het technisch verslag (TV) bepaalt de toepassing van de baggerspecie. Het TV wordt conform verklaard door een erkende bodembeheerorganisatie (Grondbank, Grondwijzer). De beoordeling gebeurt op de milieuhygiënische kwaliteit: met de grondverzetscode (XYZ). Het opmaken van het TV en de begeleiding van de werken worden uitgevoerd door een erkend bodemsaneringsdeskundige. De conformverklaring vermeldt de belangrijkste gegevens, conclusies, beperkingen en voorwaarden met betrekking tot het gebruik van de uit te graven, te baggeren bodemmaterialen.

2)   De grondverzettoelating voor en het bodembeheerrapport na de uitvoering van de werken, moeten de traceerbaarheid garanderen. De verantwoordelijkheid voor het afleveren ligt bij de erkende bodembeheerorganisatie. In de passende beoordeling/verscherpte natuurtoets staat het volgende: “Bij het ruimtebeslag tijdens de graaf- en baggerwerken voor het aanleggen van de tunnel en de (tijdelijke en permanente) stortactiviteiten van (bagger)specie zullen de bodembewonende organismen en hun habitat vernietigd worden. Na het beëindigen van de stortactiviteiten en het aanleggen van de tunnel kunnen deze zones opnieuw gekoloniseerd worden door de bodembewonende organismen vanuit de omliggende zones die niet beïnvloed worden. Het dieper gelegen gedeelte van de Schelde ter hoogte van de tunnel, de diepere onderwaterbodem, heeft een beperktere waarde voor aquatische organismen en de beïnvloeding is in vergelijking met de totale estuariene oppervlakte van de SBZ zeer beperkt waardoor een mitigatie niet noodzakelijk geacht wordt. Bovendien kan ook hier een spontaan herstel vrij snel verwacht worden. Gelet op het vele sediment dat meegevoerd wordt in de Schelde is een verdere spontane afdekking en normalisatie van de bodem ter hoogte van de tunnelelementen te verwachten en zal dit na de werken ook voor fauna een gelijkaardig biotoop bieden als de nabijgelegen, niet beïnvloedde zones. Gezien de tijdelijke impact op het dynamische estuarien habitat en de bodem van de Schelde en de reeds uitgevoerde mitigerende maatregelen wordt er geen permanente en significante impact verwacht op de estuariene habitats van de Schelde. De door deze werken beïnvloedde zones vormen verder geen specifiek pleister- of foerageergebied voor soorten opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen. Het behalen van de instandhoudingsdoelen komt bijgevolg niet in het gedrang.”

De van toepassing zijnde regelgeving wordt correct nageleefd. Indien de vergunninghouder in de uitvoeringsfase de geldende regels niet correct opvolgt, betreft dit een kwestie van handhaving.

Voorts wordt voor het vertroebelingseffect verwezen naar de beoordeling van het bezwaar 22 (zie hiervoor) en het monitoringprogramma.

Het bezwaar is ongegrond.

 

B.     discipline bodem

 

a.   Bezwaar 11 - grondoverschotten:

Grondoverschotten naar kleiputten Rumst. Geen juridische basis. (RUP, omgevingsvergunning, BSP, …)

Beoordeling:

In de vergunningsaanvraag en de milderende maatregelen overgenomen uit het goedgekeurde Project-MER blijkt dat de aanvrager er maximaal naar wil streven de grondoverschotten aan te wenden binnen de projectzone of in de directe omgeving.

Het grondverzet naar andere sites zal desgevallend de nodige van toepassing zijnde procedures dienen te volgen en conform de grondverzetsregeling dienen te gebeuren.

Het bezwaar is ongegrond. 

b.   Bezwaar 30 - samenstelling/verontreiniging bodem:

In de aanvraag wordt geen duidelijke omschrijving gegeven van de grondoverschotten van het project (hoeveelheden, samenstelling en eigenschappen, chemische analyse, eventueel vastgestelde verontreinigingsgraad, waar deze grondoverschotten naar toe gaan en over welke hoeveelheden het telkens gaat). In het kader van de verplichting tot zorg voor de gezondheid van burgers is dit een belangrijk item waarbij een duidelijke analyse van de grondoverschotten in deze omgevingsvergunningsaanvraag moet worden opgenomen.

Beoordeling:

Dit aspect hoeft niet in de omgevingsvergunningsaanvraag uitgewerkt te worden vermits het uitgraven, transporteren en opnieuw gebruiken van grond niet wordt geregeld in de omgevingsvergunning maar wel via de regelgeving opgenomen in het materialendecreet, het bodemdecreet, het Vlarema en het Vlarebo (hoofdstuk X en het bodembeheerrapport in het bijzonder).  De aanvrager dient steeds deze toepasselijke regelgeving na te leven.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 35 - hergebruik grond:

De bezwaarindiener vraagt hergebruik binnen projectzone van uitgegraven grond voor zover de grondkwaliteit dit toelaat.

Beoordeling:

In de vergunningsaanvraag en de milderende maatregelen overgenomen uit het goedgekeurde Project-MER blijkt dat de aanvrager er maximaal naar wil streven de grondoverschotten aan te wenden binnen de projectzone of in de directe omgeving. De aanvrager dient steeds deze toepasselijke regelgeving, in het bijzonder de grondverzetsregeling, na te leven.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 35 - vermindering regenwaterinfiltratie:

Het bijkomende verharde oppervlakte heeft als negatief effect een verhoogde afstroom en verminderde infiltratie tot gevolg.

Beoordeling:

Voor de opmaak van een verhardings/onthardingsbalans en compenserende maatregelen wordt naar het advies met betrekking tot de watertoets verwezen, dat het college integraal bijtreedt.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 39 - verhouding verharding en groen:

De bijkomende verharding in de buurt van het Sint-Annabos en het Noordkasteel van 16 ha werd niet beoordeeld. Er dient een verhardings-/onthardingsbalans opgemaakt te worden en een onthardingsproject gerealiseerd te worden met een minimum grootte van 16 hectare in eigen regio, liefst zo dicht bij Oosterweel.

Beoordeling:

Voor de opmaak van een verhardings/onthardingsbalans en compenserende maatregelen wordt naar het advies met betrekking tot de watertoets verwezen, dat het college integraal bijtreedt.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 40 - te veel bijkomende verharding:

Er is te veel bijkomende wegverharding. De 16 ha bijkomende verharding moet globaal worden beoordeeld. Er moet een verhardings-/ onthardingsbalans opgemaakt te worden en elders inspanningen gedaan worden om eenzelfde oppervlakte te ontharden.

Beoordeling:

Voor de opmaak van een verhardings/onthardingsbalans en compenserende maatregelen wordt naar het advies met betrekking tot de watertoets verwezen, dat het college integraal bijtreedt..

Het bezwaar is ongegrond.

 

C.    discipline geluid

 

a.   Bezwaar 1 - fluisterasfalt:

Het is onduidelijk uit de OVA waar en of er fluisterasfalt zou gebruikt worden. Gezien het gebruik van fluisterasfalt een grote impact heeft op het geluid, moet het geluidsonderzoek opnieuw gebeuren volgens de bezwaarindiener.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat het project, met de reeds voorziene milderende maatregelen (zoals geluidsafscherming) een positief effect op het omgevingsgeluid heeft ten opzichte van de referentiesituatie. Daarom zijn geen bijkomende maatregelen onderzocht, zoals bvb gebruik van een stillere wegbedekking. Negatieve resteffecten komen nog voor op en rond de Oosterweelknoop en de aansluiting van het tracé op de E34 op Linkeroever, maar deze doen zich voor in onbebouwd en weinig gevoelig gebied.

Uit communicatie met AWV- dienst wegenbouwkunde blijkt dat er wel degelijk een geluidseis in het bestek opgenomen voor de betonverharding van het Ring-wegdek: het CPX-rolgeluidsniveau mag maximaal 99 dB(A) zijn; dit komt overeen met een SMA-C asfaltverharding (=akoestische referentieverharding). Hiermee zal de verharding worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen in het Vlaamse geluidsactieplan voor belangrijke wegen, en meer concreet volgens de nota stille wegverhardingen (https://wegenenverkeer.be/natuur-en-milieu/geluid-en-trillingen/nota-stille-wegverhardingen)

Bovendien is gekend dat “fluisterasfalt” niet duurzaam genoeg is bij een weg met dit type verkeer. Het zou zeer snel verslijten en vervangen moeten worden.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 1 - geen volledige overkapping, openingen:

Uit de Europese tunnelrichtlijnen blijkt dat een volledige overkapping niet mogelijk is en er dus grote openingen worden voorzien. Dit heeft als gevolg dat sommige mensen meer lawaaihinder ondervinden tegenover andere. Waar zijn de criteria in de OVA om iedereen gelijkwaardig te behandelen?

Beoordeling:

In het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019, is de lawaaihinder door het project gebiedsdekkend onderzocht en gemilderd op een gelijkwaardige manier voor alle inwoners volgens de richtlijnen voor milieueffectrapportering. De locatie van de overkappingen is weloverwogen gekozen op basis van verschillende criteria en het beschikbare budget en met betrokkenheid van burgers en wetenschappers in het proces onder leiding van de intendant.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 3 - lawaaihinder algemeen:

Het project is niet aanvaardbaar omwille van de lawaaihinder voor de bewoners en de natuurgebieden.

Beoordeling:

Het is niet duidelijk welke lawaaihinder de indiener precies bedoelt (aanlegfase of exploitatiefase). Het bezwaar mist op dit punt dan ook enige grondslag.

Met  betrekking tot het verkeersgeluid tijdens de aanleg worden in het Project-MER- deelrapport 17 p. 571 ev. verschillende maatregelen opgenomen in het bestek van de aannemer om de geluidshinder voor omwonenden te milderen: werfverkeer door woonzones wordt vermeden, gebruik van geluidsarm materiaal, vermijden luidruchtige nachtactiviteiten en trillingshinder nabij bewoning, afscherming van de werfzone nabij bewoning Lambrechtshoeken en Ten Eekhove, communicatie met omwonenden over luidruchtige activiteiten tijdens de nacht.

Met betrekking tot het verkeersgeluid na uitvoering van het project (exploitatiefase) toont het Project-MER aan dat de lawaaihinder voor bewoners globaal kleiner is na uitvoering van het project ten opzichte van de huidige situatie. Negatieve resteffecten worden als aanvaardbaar beoordeeld. Natuurgebieden worden waar nodig afgeschermd met geluidsschermen.

In de verscherpte natuurtoets (bijlage bij Project-MER deelrapport 17) wordt geoordeeld dat er geen onherstelbare schade aan de natuur in de VEN-gebieden zal worden veroorzaakt mits de keuze van het voorkeursontwerp. Er zijn dan ook geen milderende of compenserende maatregelen noodzakelijk bovenop de reeds in het project geïntegreerde milderende maatregelen.

 Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 9 - geluidsoverlast op- en afrittencomplex Schijnpoort:

In de eerste fase zorgen de projecten in Borgerhout/Deurne, zeker ter hoogte van de Hollandse knoop waar het van 17 naar 24-26 rijstroken gaat, voor een negatieve impact. Het appartementencomplex Residentie Rivierenhof zal meer geluidsoverlast ondervinden. Het plaatsen van 2 m hoge geluidsschermen is geen oplossing voor deze structurele verslechtering. De leefbaarheid gaat er zo zwaar op achteruit. De bezwaarindiener wil harde garanties dat er in de volgende fase meer overkapping komt of dat de Hollandse knoop wordt hertekend.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat de geluidshinder na uitvoering van het project kleiner zal zijn dan in de huidige situatie, ook ter hoogte van het op- en afrittencomplex Borgerhout/Deurne. Bv. Project-MER – deelrapport 17, tabel 17-55 p. 172:  ter hoogte van de Ten Eekhovelei 171 daalt Lden van 68,5 dB(A) naar 61,4 dB(A).

Voor hoogbouw kunnen schermen inderdaad geen afscherming bieden. Het is echter niet noodzakelijk zo dat een toename van het aantal rijstroken zorgt voor een duidelijk hoorbare toename van het verkeersgeluid in de hoogbouw. Op deze locatie is daar al een verdubbeling van het verkeer voor nodig met dezelfde geluidsemissie. De verkeersintensiteiten en snelheden zijn ook niet gelijkaardig op al de rijstroken.  Tegelijk wordt het wegdek van de Ring heraangelegd met een rolgeluidsniveau dat gelijkaardig is aan de standaard asfaltverharding SMA-C.

Bovendien zijn de parallelle ontwerptrajecten voor ASC Schijnpoort en voor de Ringparken nog lopende. Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit dit traject zullen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.             

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 10 - geluidshinder:

Dat er een maximale beperking van de geluidshinder moet nagestreefd worden.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat het projectontwerp positieve geluidseffecten genereert in het grootste deel van het studiegebied door de maatregelen die werden opgelegd om negatieve effecten te milderen, door overkappingen en door bijkomende intunnelingen en bermen. Aanvullend zijn ook de ontwerptrajecten voor de Ringparken nog lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 11 - geluidsoverlast door verkeerstoename:

Plannen zorgen voor een toename van de verkeersdrukte op de R11 omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op R1. Hierdoor ook negatieve gevolgen op gebied van geluid.

Beoordeling:

In het Project-MER deelrapport 17 is in de impactbeoordeling van het project de geluidsimpact en de luchtkwaliteitsimpact van wijzigingen in het verkeer onderzocht. Hieruit worden geen negatieve effecten op het verkeerslawaai of de luchtkwaliteit ter hoogte van de R11 geconcludeerd.

Op p. 530 – figuur 17-233 wordt vermeld dat ter hoogte van de R11 een afname van de verkeersgerelateerde luchtverontreiniging wordt verwacht na uitvoering van het project.

Op p. 544 – figuur 17-242 wordt vermeld dat ter hoogte van de R11 een neutraal effect wordt verwacht op de etmaalgemiddelde geluidsbelasting (Lden) door het verkeer.

Het bezwaar is ongegrond.

g.   Bezwaar 17 - geluidswanden, wegbedekking en geluidsmetingen:

Vervang bermen door rechte wanden.

Neem voorwaarden op in vergunning over wegbedekking in functie van maximale geluidsdemping.

Voorzie in vergunning geluidsmetingen.

Beoordeling:

De transparante schermen zijn gekozen omwille van beeldkwaliteit, om hoge afscherming ‘licht en luchtig te houden’, maar kunnen weerkaatsing en versterking van het verkeersgeluid veroorzaken, waardoor het effect van de afscherming (deels) teniet wordt gedaan en waardoor er meer hinder ontstaat ter hoogte van de gebouwen en publieke zones in de omgeving.   

In de effectberekening zijn alle tunnelmonden en -wanden absorberend voorzien zodat er geen reflecties kunnen optreden (Project-MER – deelrapport 9 p. 86).

Het Project-MER toont aan dat het project, met de reeds voorziene milderende maatregelen (zoals geluidsafscherming) een positief effect op het omgevingsgeluid heeft ten opzichte van de referentiesituatie. Daarom zijn geen bijkomende maatregelen onderzocht, zoals bvb gebruik van een stillere wegbedekking. Negatieve resteffecten komen nog voor op en rond de Oosterweelknoop en de aansluiting van het tracé op de E34 op Linkeroever, maar deze doen zich voor in onbebouwd en weinig gevoelig gebied.

Uit communicatie met AWV- dienst wegenbouwkunde blijkt dat er wel degelijk een geluidseis in het bestek opgenomen voor de betonverharding van het Ring-wegdek: het CPX-rolgeluidsniveau mag maximaal 99 dB(A) zijn; dit komt overeen met een SMA-C asfaltverharding (=akoestische referentieverharding). Hiermee zal de verharding worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen in het Vlaamse geluidsactieplan voor belangrijke wegen, en meer concreet volgens de nota stille wegverhardingen (https://wegenenverkeer.be/natuur-en-milieu/geluid-en-trillingen/nota-stille-wegverhardingen)

Bovendien is gekend dat “fluisterasfalt” niet duurzaam genoeg is bij een weg met dit type verkeer. Het zou zeer snel verslijten en vervangen moeten worden.

De vergunningsaanvraag bevat een monitoringsplan waarin geluidsmetingen voorzien zijn, zowel aan natuurgebieden als aan woonzones. Dit is een maatregel uit het Project-MER.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 23 - geluidshinder:

Er moet een maximale beperking van de geluidshinder worden nagestreefd. Glazen schermen reflecteren het geluid nagenoeg zonder absorptie in de richting van de hogere verdiepingen en bermen verlagen de ‘schaduwlijn’ voor geluidstransmissie in vergelijking met rechte wanden.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat het projectontwerp positieve geluidseffecten genereert in het grootste deel van het studiegebied door de maatregelen die werden opgelegd om negatieve effecten te milderen, door overkappingen en door bijkomende intunnelingen en bermen. Aanvullend zijn ook de ontwerptrajecten voor de Ringparken nog lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

De transparante schermen zijn gekozen omwille van beeldkwaliteit, om hoge afscherming ‘licht en luchtig te houden’, maar kunnen weerkaatsing en versterking van het verkeersgeluid veroorzaken, waardoor het effect van de afscherming (deels) teniet wordt gedaan en waardoor er meer hinder ontstaat ter hoogte van de gebouwen en publieke zones in de omgeving.   

In de effectberekening zijn alle tunnelmonden en -wanden absorberend voorzien zodat er geen reflecties kunnen optreden (Project-MER – deelrapport 9 p. 86).

De beoordeling van de geluidsimpact in het Project-MER houdt rekening met de aanwezigheid van een berm versus scherm. Er is dus geen aanpassing nodig om de vereiste geluidsimpact te realiseren.

De keuze voor bermen, al dan niet ingebouwd in het landschap of in combinatie met schermen, heeft de voorkeur over zeer hoge schermen om de visuele impact te beperken. Dit is een aanbeveling uit het Project-MER (deelrapport 17 p. 505)

Het bezwaar is ongegrond.

i.    Bezwaar 29 - effect geluidsschermen:

In vele zones van de in een sleuf ingebedde Ring worden bermen voorzien en glazen of plexi schermen. De bermen nemen ruimte in ten koste van groenvoorziening aan de kant van de bewoners. Ze zorgen er ook voor dat de afstand tussen de geluidsschermen en de geluidsbron groter wordt, waardoor het effect van de geluidsschermen vermindert.

Beoordeling:

De transparante schermen zijn gekozen omwille van beeldkwaliteit, om hoge afscherming ‘licht en luchtig te houden’, maar kunnen weerkaatsing en versterking van het verkeersgeluid veroorzaken, waardoor het effect van de afscherming (deels) teniet wordt gedaan en waardoor er meer hinder ontstaat ter hoogte van de gebouwen en publieke zones in de omgeving.   

In de effectberekening zijn alle tunnelmonden en -wanden absorberend voorzien zodat er geen reflecties kunnen optreden (Project-MER – deelrapport 9 p. 86).

De beoordeling van de geluidsimpact in het Project-MER houdt rekening met de aanwezigheid van een berm versus scherm. Er is dus geen aanpassing nodig om de vereiste geluidsimpact te realiseren.

De keuze voor bermen, al dan niet ingebouwd in het landschap of in combinatie met schermen, heeft de voorkeur over zeer hoge schermen om de visuele impact te beperken. Dit is een aanbeveling uit het Project-MER (deelrapport 17 p. 505)

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 31 - geen voldoende maatregelen:

De beperkte overkappingen die in deze aanvraag staan, brengen weinig soelaas qua lucht- en geluidssanering. Een volledige overkapping is onzeker.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat er een verbetering is van de luchtkwaliteit en een vermindering van de geluidshinder na uitvoering van het project in vergelijking met de referentiesituatie. Ook waar er geen overkapping is, is er afscherming van lucht- en geluidsemissies omdat er schermen en bermen zijn voorzien rond tunnelmonden en langs open sleuven ter hoogte van bewoning en recreatiegebieden (Project-MER p. 55).

Aanvullend zijn de ontwerptrajecten voor de Ringparken lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 34 - meer geluidsschermen ter hoogte van Luchtbal:

Ten noorden van de Groenendaallaan worden er enkel geluidsschermen geplaatst aan de kant van Merksem. Dit omdat de spoorwegberm tussen Luchtbal en de ring er niet overal ligt. Tegelijk hebben ook oostenwinden, naast de overwegende westelijke wind,  een belangrijke impact hebben op Luchtbal. Dit wordt becommentarieerd met tabel. Dus minstens daar waar de spoorwegberm niet aanwezig is, zou een berm gelegd moeten worden of anders minstens ook een geluidsscherm.

Beoordeling:

De geluidsschermen aan de kant van Merksem zijn hoger dan noodzakelijk wat betreft geluidsafscherming om ook de luchtverontreiniging voldoende af te schermen van de woningen. Aan de kant van de wijk Luchtbal was deze afscherming in functie van luchtkwaliteit niet nodig.

Door de insleuving van de Ring en de bermen is er ook aan de kant van Luchtbal een aanzienlijke verlaging van het lawaai na uitvoering van het project ten opzichte van de huidige situatie. Daarom was bijkomende mildering van het project voor geluid niet noodzakelijk. De woningen bevinden zich aan de kant van Luchtbal ook verder weg van de ring en er is meer hoogbouw waardoor een scherm mogelijk weinig bijkomend effect zal hebben. (Project-MER – Deelrapport 17 p. 174 en Deelrapport 17 p. 542). Figuur 17-242 toont dat het geluidsniveau Lden verlaagt of gelijk blijft ter hoogte van de Luchtbal. Om dit met meer zekerheid te bepalen is echter modellering noodzakelijk. Indien de woningen in de wijk Luchtbal op 4 meter hoogte nog blootgesteld worden aan meer dan 65 dB(A) Lden kan een scherm nog aangewezen zijn.

Het bezwaar is deels gegrond.

l.    Bezwaar 34 - lawaaihinder van de verluchtingen:

De impact van de schouwen aan de uitgangen van de tunnels, is nergens terug te vinden. Indien de impact negatief is, moeten de schouwen milderende maatregelen krijgen.

Beoordeling:

In het Project-MER is de impact van de schouwen naar geluidshinder niet onderzocht aangezien dit een milderende maatregel is als gevolg van de effectbeoordeling in het Project-MER.

Er zijn twee mogelijke bronnen van geluidshinder uit de schouwen:

1)   Er zou verkeersgeluid door deze schouwen naar buiten kunnen komen (vermoedelijk is het deze bron die de indiener bedoelt, maar dat is niet helemaal duidelijk). Er kan bij het ontwerp en de materialisatie van de schouwen (en ventilatiesystemen) voor gezorgd worden dat dit geluid niet significant bijdraagt aan het omgevingsgeluid. 

2)   Er kan ook geluidshinder zijn als gevolg van de luchtafzuiging (ventilator) naar deze schouwen. Er is geen afzuiging van de verontreinigde lucht voorzien in functie van luchtzuivering, maar het is niet helemaal duidelijk of er nu wel of niet reeds een ventilatorsysteem voorzien is om de verontreinigde lucht uit de tunnel door de schouw te jagen (zonder zuivering) en of dit zich in de tunnel bevindt of bovengronds. Dergelijke systemen kunnen een hoge geluidsdruk produceren en naargelang de plaats en akoestische isolatie geluidshinder/gehoorschade naar de directe omgeving of in de tunnel veroorzaken.

Het is de bedoeling om een afzuiginstallatie te voorzien in de schouwen. Deze installatie zijn geen ingedeelde inrichting en daarom ook niet opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag.

Het opleggen van voorwaarde vanuit tunnelveiligheid wordt aan het bestuursorgaan tunnelveiligheid overgelaten. Hiervoor wordt verwezen naar de algemene milieukwaliteitsnormen voor niet-ingedeelde inrichtingen die hoe dan ook zullen moeten gerespecteerd worden.

Het bezwaar is ongegrond.

m.  Bezwaar 40 - lawaaihinder bij het heien van palen

Het heien van palen mag geen negatief effect hebben op de omliggende natuur en bewoning. De bezwaarindiener vraagt dat de MER beperking zou opleggen qua geluidshinder tijdens het heien van damplanken, palen en andere constructies.

Beoordeling:

Het heien van palen en andere constructies zal onvermijdelijk lawaai met zich meebrengen voor de omgeving. Het project-MER heeft hiervoor de nodige milderende maatregelen bekeken. (Project-MER – deelrapport 17 p. 182, 572, 582)

Op basis van het Plan-MER en het Project-MER zijn er reeds maatregelen voorzien om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Nabij bewoning worden zeer luidruchtige activiteiten en trillingshinder ’s nachts zoveel mogelijk vermeden. Het gebruik van geluidsarm materiaal en communicatie met de buurt zijn voorzien. Ter hoogte van de wijk Lambrechtshoeken en Ten Eekhove is geluidsafscherming langs de tijdelijke omleidingsweg voorzien tijdens de aanlegfase.

 Het bezwaar is ongegrond.

n.   Bezwaar 41 - extra maatregelen tegen lawaaihinder Collegelaan:

De geplande werken behelzen geen ingrepen, die erop gericht zijn om de geluidsoverlast ten aanzien van de woonwijk ten zuiden van de oprit van de E313 te beperken. Echter zijn er wel geluidsschermen voorzien rond de Tuinwijk. De bezwaarindiener wenst om, in het kader van de werken aan het knooppunt Antwerpen-Oost ook, als milderende maatregel, maatregelen te voorzien, die gericht zijn op het reduceren van het geluid, voor de woonwijk langs de Collegelaan (en mogelijks ook andere woonwijken).

Beoordeling:

Het gebied ten zuiden van de knoop met de E313 maakt geen deel uit van het Oosterweelproject, dus valt buiten de scope van deze omgevingsvergunningsaanvraag.

Aanvullend zijn de ontwerptrajecten voor de Ringparken lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

 

D.    discipline trillingen

 

a.   Bezwaar 11 - trillingen door verkeerstoename: 

Plannen zorgen voor een toename van de verkeersdrukte op de R11 omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op R1. Hierdoor zouden ook negatieve gevolgen op gebied van trillingen zijn.

Beoordeling:

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

Uit het Project-MER en de begeleidende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag blijkt de dimensionering van het project correct ingeschat.

Het bezwaar is ongegrond.   

 

E.     discipline klimaat

 

a.   Bezwaar 3 - opwarming:

Het project is niet aanvaardbaar omwille van de opwarming van het klimaat en CO2 uitstoot die het teweegbrengt.

Beoordeling:

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

In het Project-MER werden de nodige milderende maatregelen benoemd.

Het bezwaar wordt bovendien niet voldoende gestaafd.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 17 - waterbuffering:

Zorg voor waterbuffering in droge periodes.

Beoordeling:

Bemalingswater afkomstig van de permanente bemaling van lekdebieten, drainagedebieten en infiltratiedebieten dient maximaal geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Hemelwater moet maximaal hergebruikt worden. Enkel indien dit niet mogelijk is kan hemelwater na buffering geloosd worden;

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 22 - klimaatdoelstellingen, hernieuwbare energie:

De bezwaarindiener pleit ervoor om reeds vanaf de eerste fase slechts 2x2 rijstroken met een pechstrook te voorzien, om zo extra druk te zetten op de shift van autoverkeer naar fiets of openbaar vervoer. Om aan de klimaatdoelstellingen van Parijs te kunnen voldoen, moet het autoverkeer afnemen.

De bezwaarindiener vraagt om maximaal in te zetten op de integratie van zonnepanelen aan tunnelmonden en op bermen en om voor de verdere Oosterweelwerken voorafgaand aan de werken een samenwerking op te zetten met een burgercoöperatie voor hernieuwbare energie.

Beoordeling:

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

Uit het Project-MER en de begeleidende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag blijkt de dimensionering van het project correct ingeschat. In de scenario’s van het Project-MER werd de modal shift meegenomen.

Bovendien wordt in het kader van het Toekomstverbond, waarvan de Oosterweelverbinding een pijler is, en in het kader van het Vlaams Regeerakkoord gewerkt aan de modal shift. Dit traject loopt parallel.

Wat de tunnelmonden betreft, zijn de nodige milderende maatregelen onderzocht in het Project-MER.

Aanvullend zijn de ontwerptrajecten voor de Ringparken lopende, waarbinnen energie kan worden bekeken. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 37 - Vlaams energie- en klimaatplan:

De aanleg van de nieuwe auto- en vrachtwageninfrastructuur van de Oosterweelverbinding past niet in de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen (Vlaams niveau) volgens het Vlaams energie- en klimaatplan.

Met de aanleg van de OWV wordt er niet voldaan aan enerzijds een vlotte en veilige afwikkeling van het gemotoriseerd verkeer dat in omvang sterk moet afnemen. Daarnaast werkt het de daling van de uitstoot van transport met 23% volgens het Vlaams energie- en klimaatplan tegen.

Beoordeling:

De bezwaarindiener verwijst expliciet naar het Vlaamse beleid. Voor de behandeling van dit bezwaar wordt verwezen naar de Vlaamse overheid.

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 40 - bijkomende verharding:

Met de bijkomend wegverharding gaat men ook voorbij aan de grote klimaatgevolgen dat bijkomende verharding heeft zoals bijkomende opwarming en piekbelasting bij hevige stortregen, minder waterretentie en grotere ecologische barrières.

Beoordeling:

Hiervoor wordt verwezen naar de waterkelders die worden voorzien in het project, zie §3.1.2 van de Vergunningstechnische Nota Water en het Project-MER hoofdstuk 17, §17.9.1 Waterkwantiteit – waterafvoer en piekdebieten opgenomen in Watertoets p. 286 - 314.

De omgevingsvergunningsaanvraag dient conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening steeds getoetst te worden aan de geldende regelgeving en bijgevolg de watertoets te doorstaan.

Het bezwaar is ongegrond.

 

F.     Discipline landschap

 

a.   Bezwaar 3 - aanwezigheid natuur:

Het project is niet aanvaardbaar vanwege de nabijheid van het Sint Annabos en het natuurreservaat Blokkersdijk. Door het vellen van bomen, wordt de natuur vernield welke levensnoodzakelijk is voor de Antwerpenaren. Tevens is het inplanten van de werfzones in bestaande natuur niet aanvaardbaar. Het project is een visuele vernieling van het landschap.

De groene bufferzone die het Sint Annabos en Blokkersdijk vormen tussen de grootste Petrochemiehaven van Europa en Antwerpse woongebieden dient volledig gevrijwaard te worden, en de vernieling hiervan is een bedreiging voor onze gezondheid.

Beoordeling:

Vanuit het Project-MER wordt volgende beoordeling gemaakt:

Inzake het effect op landschapsecologie kan voor Linkeroever gesteld worden dat beoogd wordt dat de situatie na de werken een betere landschappelijk-ecologische structuur oplevert. Er wordt tussen Blokkersdijk en het Sint-Annabos weliswaar een nieuwe barrière gecreëerd, maar deze wordt na de werken gedeeltelijk opgeheven (beoordeling -1). Verder verdwijnt ook de barrière (Charles de Costerlaan) tussen het Sint-Annabos en het Rot (beoordeling +2). De herinrichting van het Sint-Annabos (na afloop van de werken) is gericht op het creëren van een grotere ecologische eenheid met de naastliggende gebieden (beoordeling +2).

Wat betreft de effecten via functionele versnippering in het actuele gebruik kan gesteld worden dat de geplande ingrepen in hun geheel een beperkte impact hebben op het actuele gebruik. De nieuwe infrastructuur in casu verbinding knoop Noord met de Scheldetunnel enerzijds en afkoppeling van de Charles de Costerlaan anderzijds zorgen voor een versnijding (beoordeling -1 ter hoogte van Sint-Annabos) respectievelijk een ontsnippering (beoordeling +2 ter hoogte van Charles De Costerlaan) van bestaande landschapsstructuren. Aangezien na de werken een deel van de scheiding opnieuw wordt opgeheven (door afdekking van de tunnelmond) en het gebruik van het Sint-Annabos an sich na de herinrichting hoofdzakelijk zachtrecreatief blijft, wordt de globale impact op functionele versnippering in het actuele gebruik licht positief beoordeeld, mede gezien de significante meerwaarde van het afkoppelen van de Charles de Costerlaan naar functionele versnippering toe voor natuur en zacht verkeer (globale beoordeling +1).

Inzake het effect op perceptieve kenmerken hebben de geplande ingrepen een impact op het gebied. Toch is de dominantie van infrastructuur ook nu reeds aanwezig in het gebied. Rekening houdende met de aanpak voorzien in het ontwerp wordt de nieuwe infrastructuur grotendeels landschappelijk ingepast. Door de herinrichting van het Sint-Annabos en de omvorming van de Charles de Costerlaan naar een fietsverbinding stijgt de perceptieve waarde van het Linkeroevergebied. Het effect wordt globaal gezien beperkt positief (+1) beoordeeld. Lokaal varieert de beoordeling van beperkt positief (+1) ter hoogte van het Sint-Annabos (weliswaar pas na herinrichting tot inheems recreatiebos, broekbos, buitendijks vloedbos en slik en schor) en positief (+2) ter hoogte van de Charles de Costerlaan (visuele integratie fietspad in groene omgeving na knippen van de weginfrastructuur).

Inzake de impact op landschappelijke erfgoedwaarden wordt de verplaatsing van de Sigmadijk bij de herinrichting van het Sint-Annabos op Linkeroever positief beoordeeld. De geplande ingrepen voorzien hier een inlandse verlegging die de – nu niet meer zichtbare – structuur van het Geuzenweel terug expliciteren. De impact op de relictzones (Blokkersdijk, brakwaterschorren van de Schelde, en bosgebieden) kan gerelativeerd worden. Het gaat ofwel om louter tijdelijke innames (werfzones) (ter hoogte van Blokkersdijk en brakwaterschorren van de Schelde op Linkeroever).

Vanuit het oogpunt dat de Scheldedijk wordt omgelegd rond het Geuzenweel, waardoor dit wiel opnieuw ‘leesbaar’ wordt in het landschap, wordt het effect op de historische continuïteit van het landschap verwaarloosbaar tot beperkt positief (0/+1) beoordeeld. Anderzijds wordt de aanplant van het populierenbos in het Sint-Annabos (kort na WO II) ongedaan gemaakt in het zuidwestelijke deel van het bos (beoordeling -1). De globale beoordeling op Linkeroever wordt verwaarloosbaar tot beperkt positief beoordeeld (0/+1).

Voor wat betreft de aanlegfase wordt stockage van baggerspecie ter hoogte van het Noordelijk Insteekdok vergeleken met stockage ter hoogte van Sint-Annabos. De variant met stockage in het Noordelijk Insteekdok scoort op alle effectgroepen beter dan ter hoogte van het Sint-Annabos en geniet vanuit de discipline landschap,

bouwkundig erfgoed en archeologie dan ook duidelijk de voorkeur:

 

Effectgroep

Sint-Annabos

Noordelijk Insteekdok

Impact op landschappelijke structuur en perceptieve kenmerken

0/-2

0/-1

Impact op erfgoedwaarden

-1

0/-1

Impact op archeologie

-2

0

 

De impact op de landschapsstructuur en perceptieve kenmerken op het Sint-Annabos tijdens deaanlegfase wordt negatief beoordeeld (-2). Als milderende maatregel wordt gesteld dat de keuze voor de uitvoeringsvariant in het Noordelijk Insteekdok geldt. Hetzelfde geldt voor de impact op restanten van het Top-Hat kamp waarbij de impact ten gevolge van vergraving op Linkeroever (Sint-Annabos) negatief beoordeeld (-2) wordt, hetgeen vermeden wordt door te kiezen voor een variant waarbij deze impact er niet is, in casu de onderzochte uitvoeringsvariant tijdens de aanlegfase ‘noordelijk insteekdok’ (NID).

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding (9.3.1.1. van de Toelichtingsnota) wordt volgende visie op de herinrichting op het Sint-Annabos vastgelegd:

Bij de herinrichting van het Sint-Annabos wordt gestreefd naar de realisatie van een groengebied waar verschillende functies een plaats kunnen krijgen. Natuur en recreatie vormen hierbij de belangrijkste elementen.

Hierbij dient steeds gezocht te worden naar een evenwicht tussen recreatie en natuur. Dit kan door telkens een afweging te maken, specifiek voor een bepaalde plek, tussen nadruk op recreatie of nadruk op natuur.

De bestaande potenties die in het gebied aanwezig zijn, zoals de unieke ligging aan de Schelde, zullen maximaal uitgespeeld worden, zowel in functie van recreatie als voor het verwezenlijken van een hoge ecologische waarde.

Het Sint-Annabos zal op termijn deel uitmaken van een groter geheel van natuur- en recreatiegebieden. Zowel op recreatief vlak als op ecologisch vlak moet gestreefd worden naar een optimale verweving met de omgevende gebieden, ook op het gebied van waterhuishouding.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 17 - behoud bestaand groen:

Tracht zoveel mogelijk bestaande bomen en struiken te behouden, onderzoek wat kan blijven tussen Groenendaallaan en Masurebrug.

Idem dito voor Linkeroever en Noordkasteel.

Beoordeling:

In het boscompensatievoorstel wordt een opdeling gemaakt tussen compensatie door Lantis en door derden. Het boscompensatievoorstel werd goedgekeurd door het Agentschap voor Natuur en Bos. Het goedgekeurde boscompensatievoorstel wordt conform de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van rechtswege als voorwaarde bij de vergunning opgelegd.

Bij het ontwerp werd maximaal rekening gehouden met bestaand groen. Op Linkeroever werd de inname van bv. het SAB tot een strikt minimum beperkt door bv. ook langsgrachten langs de nieuwe Sigmadijk achterwege te laten. Bij het Noordkasteel werd de volledige infrastructuur iets meer naar het noorden geschoven zodat het grootste deel van de Noordkasteelsite kan behouden blijven (uit het MER: “Het Noordkasteel ligt tussen de haveninfrastructuur en de Hogere Zeevaartschool  en bezit een zekere natuurwaarde die grotendeels op een spontane wijze is ontwikkeld. Door de aanleg van de Oosterweelknoop verdwijnt een deel van het groengebied en neemt zowel de omvang als de kwaliteit van de ecologische infrastructuur af. Enkel tussen de Scheldedijk en de geplande wegenis blijft een deel van het groengebied behouden. De zones die verloren gaan, betreffen waardevolle zones, doch in het voorkeursontwerp kan een deel van de noordelijke kleine en meerwaardevolle plas behouden blijven.”). Ter hoogte van Groenendaallaan en Masurebrug is het zeer moeilijk om bestaand groen te behouden gezien de noodzakelijke tijdelijk omleidingswegen. Niettemin zal getracht worden om een minimale groenstrook tussen de tijdelijke wegenis en de bewoning te behouden.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 24 - voorbestaan Blokkersdijk, cumulatieve effecten:

Het Europees beschermde Vogelrichtlijngebied en tevens erkend natuurreservaat Blokkersdijk wordt ernstig in haar voortbestaan bedreigd ten gevolge van de grote bijkomende permanente grondwateronttrekkingen van het project.

Door de terreininnames van natuur in functie van de Oosterweelwerken, de Infrastructuurwerken en de Leefbaarheidsprojecten Linkeroever-Zwijndrecht als aparte losstaande projecten te behandelen, worden hun cumulatieve effecten nergens ten gronde beoordeeld. Hierdoor dreigen zich verregaande natuurverliezen voor te doen waarbij de ware en totale omvang van de natuurschade op de natuurgebieden van Linkeroever onaanvaardbaar wordt.

Beoordeling:

Vanuit het Project-MER wordt volgende beoordeling gemaakt:

Inzake de impact op landschappelijke erfgoedwaarden wordt de verplaatsing van de Sigmadijk bij de herinrichting van het Sint-Annabos op Linkeroever positief beoordeeld. De geplande ingrepen voorzien hier een inlandse verlegging die de – nu niet meer zichtbare – structuur van het Geuzenweel terug expliciteren. De impact op de relictzones (Blokkersdijk, brakwaterschorren van de Schelde) kan gerelativeerd

worden. Het gaat om louter tijdelijke innames (werfzones) (ter hoogte van Blokkersdijk en brakwaterschorren van de Schelde op Linkeroever).

Ook de impact op beschermde landschappen (het Rot, het Vliet) kan wat betreft de landschappelijke erfgoedwaarden gerelativeerd worden. Het gaat immers om veeleer beperkte oppervlakte-inname van gebied met effectief landschappelijke erfgoedwaarde en om ‘randzones’ ervan (bv. noordoostelijke hoek van Het Vliet en noordwestelijke hoek van Het Rot, beiden vlakbij de E34). Wel is het zo dat er naar aanleiding van de infrastructuurwerken Linkeroever ook ingrepen optreden in deze beschermde landschappen, waardoor er wel sprake is van een cumulatief effect. Zo bedraagt de inname van beschermd landschap ‘Het Vliet’ als gevolg van de voorliggende Oosterweelwerkzaamheden 1,4ha tegenover een cumulatieve inname van 6,7ha wanneer de infrastructuurwerken LO mee in rekening gebracht worden. Voor het beschermd landschap ‘het Rot’ gaat het om 4,7 ha (werkzaamheden Oosterweel) versus 9 ha (inclusief cumulatieve impact infrastructuurwerken LO).

§18.5.4.4. vermeldt de ‘conclusies passende beoordeling en verscherpte natuurtoets’:

In de Passende beoordeling werd het effect van de geplande Oosterweelverbinding nagegaan op de speciale beschermingszones in de omgeving, zijnde het Vogelrichtlijngebied ‘Blokkersdijk’ en het Habitatrichtlijngebied van de Schelde.

Er vindt geen relevant ruimtebeslag of beïnvloeding plaats van aangemelde habitats of habitats voor aangemelde soorten, op voorwaarde dat de Scheldedijk op Rechteroever dusdanig heraangelegd dat ontwikkeling van slikken en schorren mogelijk is (dus niet in breuksteen). De invloed op Natura 2000 is verder onrechtstreeks van aard, voornamelijk door verstoring ten gevolge van verhoogde geluidsproductie.

Dit zal voornamelijk tijdens de werffase van belang zijn. Bij het optreden van verstoringseffecten is er voor watervogels uitwijkmogelijkheid in Het Rot/Nieuwe Middenvijver, waar de effecten van de bijkomende geluidsproductie beduidend lager zullen zijn.

Mits integratie van de voorziene milderende maatregelen in het voorkeursalternatief wordt geen betekenisvol effect verwacht.In casu worden de milderende maatregelen maximaal geïntegreerd in het project zelf. Er kan hierbij worden verwezen naar de nota van de vergunningsaanvrager over de vertaling van de milderende maatregelen, aanbevelingen van het project-MER en de passende beoordeling in het aangevraagde project.

In de verscherpte natuurtoets werd het effect van de Oosterweelverbinding nagegaan op de VEN-gebieden ‘Blokkersdijk’ en ‘Slikken en schorren langs de Schelde’.

Er vindt geen relevant permanent ruimtebeslag of beïnvloeding van de VEN-gebieden plaats, op voorwaarde dat de Scheldedijk op Rechteroever dusdanig heraangelegd dat ontwikkeling van slikken en schorrenmogelijk is (dus niet in breuksteen). De invloed op de VEN-gebieden is verder onrechtstreeks van aard. Voornamelijk kan dit gebeuren door verstoring ten gevolge van verhoogde geluidsproductie.

Dit zal voornamelijk tijdens de werffase van belang zijn. Bij het optreden van verstoringseffecten is er voor watervogels uitwijkmogelijkheid in het Rot/De nieuwe Middenvijver, waar de effecten van de bijkomende geluidsproductie beduidend lager zullen zijn.

Er wordt geoordeeld dat er geen onherstelbare schade aan de natuur in de VEN-gebieden zal worden veroorzaakt mits integratie van de voorziene milderende maatregelen in het voorkeursalternatief zoals hoger reeds aangegeven..

Voor de effecten in de natuurgebieden (verstoring van fauna in Blokkersdijk en op de Scheldeoevers) zijn er volgens het significantiekader geluid geen dwingende maatregelen, maar wordt vanuit de discipline fauna en flora om maatregelen gevraagd.

Gelet op de mogelijke verstoring van avifauna ter hoogte van Blokkersdijk en mogelijke cumulatieve effecten met andere planprocessen (RUP Middenvijver) is het noodzakelijk om tijdens de werken aan de Oosterweelverbinding de goede werking van het gebied ‘Rot/Nieuwe Middenvijver’ op te volgen.

Dit staat in de passende beoordeling/verscherpte natuurtoets onder 3.1.5: aanlegfase: “Er vindt geen wijziging van de freatische grondwaterstand plaats ter hoogte van het SBZ-V Blokkersdijk. Ter hoogte van het SBZ-H (Schelde) is voornamelijk het oppervlaktewater van belang (buitendijks gebied). Ook hier wordt bijgevolg geen impact verwacht. Er wordt bijgevolg geen betekenisvolle impact verwacht op het SBZ-V en SBZ-H”. Blokkersdijk wordt namelijk gevoed door grondwaterstromingen vanuit het westen. De conclusie geldt zowel voor de aanlegfase als voor de exploitatiefase (“Uit bovenstaande figuur blijkt dat er geen impact plaats vindt op het SBZ-V Blokkersdijk. Hier vindt geen verlaging van het oppervlakkig grondwaterpeil plaats” en “Uit de stromingsrichting van het grondwater, zoals weergegeven in onderstaande figuur, kan afgeleid worden dat een tunnel onder de Schelde ten oosten van Blokkersdijk geen barrière zal vormen voor de grondwatervoeding van dit gebied. Er kan geconcludeerd worden dat geen betekenisvolle impact verwacht wordt op het SBZ-V en SBZ-H”).

Ter hoogte van Blokkersdijk blijkt de verandering van de freatische grondwaterstand minder dan 5 cm is waardoor er geen impact plaats vindt op Blokkersdijk. Hier vindt geen verlaging van het oppervlakkig grondwaterpeil plaats. Het effect ter hoogte van Linkeroever wordt beperkt negatief (-1) beoordeeld. De wijzigingen zijn beperkt ter hoogte van Blokkersdijk en de nodige maatregelen zijn in het project opgenomen om een voldoende natte uitgangssituatie te creëren ten oosten van de tunnelmond om hier een broekbos te kunnen ontwikkelen, wat een ecologische meerwaarde dient te creëren in deze zone.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding wordt volgende eindconclusie (13.5) in de Plan-MER gemaakt:

De eindbeoordeling van de tracéalternatieven op vlak van mobiliteit en leefbaarheid wordt in grote mate bepaald door hun cumulatieve effecten met de ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten. Daarom wordt begonnen met een overzicht van de invloed van deze ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten op de mobiliteits- en leefbaarheidseffecten van de alternatieven.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding (Toelichtingsnota) wordt het volgende vastgelegd:

In het verleden (2008) werden in het kader van het Oosterweel-dossier reeds uitgebreide milderende maatregelen genomen in de vorm van de inrichting van het gebied Middenvijver ifv. Onder meer water- en rietvogels en van het Burchtse Weel voor de ontwikkeling van getijdengebied (slikken en schorren). Deze maatregelen voor gebiedsontwikkeling kwamen voort uit het plan-MER Masterplan Antwerpen en de Natuurstudie uitgevoerd in het kader van het Masterplan Antwerpen. Om de eventuele tijdelijke impact ter hoogte van het natuurgebied Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen werden milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven. Een van deze maatregelen bestond erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna. De meest geschikte locatie hiervoor was het gebied Rot/Middenvijver. Een tweede aanbeveling uit het rapport was om een bijkomend gebied voor de ontwikkeling van slikken en schorren te voorzien. Hiervoor werd geopteerd om het gebied Burchtse Weel om te vormen tot een gecombineerd gereduceerd getijdengebied (GGG) en gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Deze maatregel werd specifiek uitgevoerd als mildering voor de relatief kleine oppervlakte slik- en schorgebied die tijdelijk, tijdens de aanlegfase, zal ingenomen worden ter hoogte van de tunneltoegangen. Deze milderende maatregelen zijn reeds gerealiseerd en behoeven geen verdere bestemmingswijziging. Hoewel het effect veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding slechts tijdelijk van aard is, is ervoor geopteerd om de genomen maatregelen (Middenvijver en Burchtse Weel) een definitief karakter toe te kennen. Dit definitief karakter kadert bijgevolg uitsluitend in het gewenste beleid en vloeit niet voort uit enige milderende maatregel of significant effect. In het kader van de realisatie van de Oosterweelverbinding zal er dus een netto oppervlaktewinst voor fauna en flora worden gecreëerd die los staat van de noodzaak tot mildering.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 27 - nettoverlies natuur:

Door het grote verlies aan recreatieruimte wordt de recreatiedruk op de natuurgebieden die toegankelijk blijven tijdens de werken ernstig verhoogd.

De inname van 15,7 ha meervoudig beschermd natuurgebied in Het Rot en Vlietbos te Antwerpen Linkeroever in de MER is niet als ‘verwaarloosbaar tot licht negatief’ te beoordelen. Het nettoverlies aan natuur in de omgeving van de werfzone Oosterweelverbinding sinds 2007 moet globaal worden bekeken en toestand 2007 als referentiewaarde worden genomen.

Beoordeling:

Het is niet duidelijk van waar de oppervlakte 15,7 ha vandaan komt. Noch in het MER, noch in de passende beoordeling/verscherpte natuurtoets staat een dergelijke oppervlakte vermeld. Daarnaast moet er ook een onderscheid gemaakt worden tussen tijdelijke inname en permanente inname. De natuurbalans opgenomen in de Toelichtingsnota natuuraspecten geeft een duidelijk overzicht van winst en verlies na beëindiging van de werken. Met uitzondering van bos geeft dit voor alle ecotooptypes een positief resultaat binnen de vergunningsgrens.

Vanuit het Project-MER wordt volgende beoordeling gemaakt:

Gelet op de mogelijke verstoring van avifauna ter hoogte van Blokkersdijk en mogelijke cumulatieve effecten met andere planprocessen (RUP Middenvijver) is het noodzakelijk om tijdens de werken aan de Oosterweelverbinding de goede werking van het gebied ‘Rot/Nieuwe Middenvijver’ op te volgen, met name in relatie tot verstoring. Belangrijk hierbij is dat de verstoring van dit gebied beperkt blijft en het gebied de nodige rust behoudt. Recent is namelijk gebleken dat het gebied een vrij sterke recreatiedruk ondervindt waardoor dit mogelijk kan interfereren met de te verwachten verstoring door de werken aan de Oosterweelverbinding. Bijkomend wordt verwezen dat conform de bijlage “Vertaling MM en aanbevelingen Project-MER en PB”, deze milderende maatregelen zowel zijn opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag (in de vorm van een monitoringsplan) als in het bestek voor de hoofdwerken. Het monitoringsplan zoals gevoegd bij de aanvraag moet  strikt worden uitgevoerd.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding wordt in het Plan-MER het volgende geconcludeerd:

Verstoring van Blokkersdijk door de werfzone in het Sint-Annabos vormt, gezien de duur van de werken, een matig tot significant negatief effect (-/--).

De inrichting van Middenvijver als mitigatie is voor de tijdelijke verstoring tijdens de werken en in functie van het verdelen van recreatiedruk relevant en reeds uitgevoerd. Hierbij kan besloten worden dat geen onvermijdbare en onherstelbare schade relevant is.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding (Toelichtingsnota) wordt het volgende vastgelegd:

Gebieden met grote natuurwaarde zijn Blokkersdijk, de slikken en schorren langs de Schelde en het Rot gecombineerd met Donckers (beide maken deel uit van Middenvijver). Andere open ruimtegebieden binnen de plancontour zijn het Vliet, het Zand en Burchtse Weel.

In het verleden (2008) werden in het kader van het Oosterweel-dossier reeds uitgebreide milderende maatregelen genomen in de vorm van de inrichting van het gebied Middenvijver in functie van onder meer water- en rietvogels en van het Burchtse Weel voor de ontwikkeling van getijdengebied (slikken en schorren). Deze maatregelen voor gebiedsontwikkeling kwamen voort uit het plan-MER Masterplan Antwerpen en de Natuurstudie uitgevoerd in het kader van het Masterplan Antwerpen. Om de eventuele tijdelijke impact ter hoogte van het natuurgebied Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen werden milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven. Een van deze maatregelen bestond erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna. De meest geschikte locatie hiervoor was het gebied Rot/Middenvijver. Een tweede aanbeveling uit het rapport was om een bijkomend gebied voor de ontwikkeling van slikken en schorren te voorzien. Hiervoor werd geopteerd om het gebied Burchtse Weel om te vormen tot een gecombineerd gereduceerd getijdengebied (GGG) en gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Deze maatregel werd specifiek uitgevoerd als mildering voor de relatief kleine oppervlakte slik- en schorgebied die tijdelijk, tijdens de aanlegfase, zal ingenomen worden ter hoogte van de tunneltoegangen. Deze milderende maatregelen zijn reeds gerealiseerd en behoeven geen verdere bestemmingswijziging. Hoewel het effect veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding slechts tijdelijk van aard is, is ervoor geopteerd om de genomen maatregelen (Middenvijver en Burchtse Weel) een definitief karakter toe te kennen. Dit definitief karakter kadert bijgevolg uitsluitend in het gewenste beleid en vloeit niet voort uit enige milderende maatregel of significant effect. In het kader van de realisatie van de Oosterweelverbinding zal er dus een netto oppervlaktewinst voor fauna en flora worden gecreëerd die los staat van de noodzaak tot mildering.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 29 - verlies groenvoorziening:

In vele zones van de in een sleuf ingebedde Ring worden bermen voorzien en glazen of plexi schermen. De bermen nemen ruimte in ten koste van groenvoorziening aan de kant van de bewoners. Ze zorgen er ook voor dat de afstand tussen de geluidsschermen en de geluidsbron groter wordt, waardoor het effect van de geluidsschermen vermindert.

Beoordeling:

Vanuit het Project-MER wordt volgende beoordeling met betrekking tot de ecologische inrichting en inpassing van de weginfrastructuur gemaakt:

Aan de aanleg van de Oosterweelverbinding en de aanpassing van de R1 en hun op- en afrittencomplexen wordt een ecologische inkleding en inpassing van deze weginfrastructuur gekoppeld.

Bermen en taluds worden in de mate van het mogelijke ecologisch ingericht.

Voor wat de effecten op Zwijndrecht en Burcht betreft, moet rekening gehouden worden met het feit dat deze reeds “preventief” gemilderd zullen worden door de voorziene infrastructuurwerken op Linkeroever en de bijhorende geluidsbermen en –schermen langs de E17 en de E34 (inclusief milderende maatregelen opgelegd in het Project-MER Infrastructuurwerken Linkeroever). Op basis van de cumulatieve effecten van het Oosterweelproject en de infrastructuurwerken op Linkeroever, die

maximaal beperkt negatief (score -1) zijn in combinatie met een NO2-concentratie die minder dan 80% van de Vlarem-norm bedraagt in de referentietoestand, kon geconcludeerd worden dat er ten aanzien van Zwijndrecht en Burcht geen bijkomende milderende maatregelen meer nodig zijn.

Het referentiescenario OW 0-0-1 werd doorgerekend in een geluidsmodel op basis van de verkeerscijfers van 2020 en de toegelaten snelheid en wegdektype per wegsegment. Het model houdt rekening met de bestaande bebouwing, bermen, schermen en andere niveauverschillen (o.b.v. DTM). Ook de geluidsschermen en –bermen op Linkeroever die voorzien worden in de omgevingsvergunning van het project Infrastructuurwerken Linkeroever zitten vervat in het geluidsmodel van de referentiesituatie; de hogere bermen en schermen zoals voorzien in het zgn. Leefbaarheidsproject Linkeroever zitten hier echter niet in vervat, waarvan nochtans kan worden aangenomen dat zij een positief effect zullen hebben op het geluidsklimaat. Veel van de bermen worden ook beplant met bos/struweel of worden ingericht als bloemrijk grasland. Groen is niet enkel bos! Het gebruik van geluidsschermen geeft ook juist het voordeel dat zo weinig mogelijk ruimte wordt ingenomen zodat maximaal ruimte behouden blijft voor groenvoorziening.

Vanuit de discipline fauna en flora in het Plan-MER Oosterweelverbinding (2014) werd aangegeven dat de geluidstoename ten gevolge van de Oosterweelverbinding ter hoogte van de speciale beschermingszones (SBZ) Blokkersdijk (vogelrichtlijngebied) en slikken en schorren langs de Schelde (habitatrichtlijngebied) maximaal 3 dB(A) (effectscore -1) mag bedragen. In alle scenario’s liggen grote delen van Blokkersdijk

en de Scheldeoevers echter in effectklassen -2 of -3. Als milderende maatregel wordt hier afscherming door geluidsbermen en –schermen voorgesteld (zie ook discipline fauna en flora):

-     Ten aanzien van Blokkersdijk: een berm met daar bovenop een scherm langs de sleuf tussen de tunnelmond en de aansluiting op de E34, tot een hoogte van ca. +13m TAW, zijnde ca. 4,5m boven het aanpalend maaiveld in Blokkersdijk;

-     Ten aanzien van Scheldeoevers ter hoogte van Oosterweelknoop: de bestaande dijk langs de noordzijde van de Noordkasteelvijver (8m+mv), aangevuld met schermen van 5,5m langs weerszijden daarvan, tot aan beide uiteinden van de sleuf (kop tunnelmonden).

Vanuit de disciplines lucht en geluid worden op meerdere plaatsen afschermingsmaatregelen ter hoogte van bewoning voorgesteld onder de vorm van geluidsschermen of –bermen. Om de negatieve visuele impact van deze maatregelen te beperken, wordt voorgesteld om waar technisch mogelijk te kiezen voor (begroeide) bermen in plaats van schermen, en waar enkel ruimte is voor schermen, om deze aan de kant van de woningen te bedekken met schermgroen (bv. klimop), (artistiek verantwoorde) graffiti, ....

Ook inzake beeld- en belevingswaarde schommelt de effectbeoordeling naargelang de locatie: van -1 (Linkeroever, Oosterweelknoop) tot +3 (supprimeren viaduct + groene overkapping ter hoogte van Groenendaallaan).

De bermen, schermen en overkragingen, voorzien ter mildering van de lucht- en/of geluidseffecten, worden zoveel mogelijk geïntegreerd in het landschapsontwerp en hebben daardoor geen wezenlijk (bijkomend) negatief effect inzake beleving. Uiteraard zullen ook de aanlegwerken (werfzones/werfverkeer) een (beperkt want tijdelijk) negatief effect op beleving hebben.

Vanuit de discipline lucht verschilt het geoptimaliseerd scenario OW 5-0-0_opt verschilt qua globale en relatieve immissieniveaus nauwelijks van scenario OW5-0-0, hetgeen logisch is omdat deze scenario’s enkel van elkaar verschillen door lokale wijzigingen in tunnels en bermen/schermen. Om die reden zijn ook de verschillen qua emissies verwaarloosbaar.

Het bezwaar is ongegrond.

f.   Bezwaar 35 - natuurverlies door verschillende werven:

Door de terreininnames in functie van de Oosterweelwerken in het Vlietbos en het Rot (2007-2008), de Infrastructuurwerken Linkeroever-Zwijndrecht en de leefbaarheidsprojecten Linkeroever-Zwijndrecht als aparte – vaak niet – be-MER-de – losstaande projecten te behandelen, worden hun cumulatieve effecten nergens ten gronde beoordeeld. Hierdoor dreigen zich stap voor stap verregaande natuurverliezen voor te doen, waarbij de ware en totale omvang van de natuurschade op de natuurgebieden van LO enorm en totaal onaanvaardbaar wordt.

Beoordeling:

Ook voor de andere projecten werden de nodige MER-studies opgemaakt en compensaties uitgevoerd indien nodig of opgelegd door ANB. De werken Linkeroever zijn thans ook geen onderwerp van vergunningsaanvraag, met uitzondering van een zeer kleine overlapping waarbij geen extra ruimte wordt ingenomen.

Beide projecten werden beoordeeld in de Plan-MER Oosterweelverbinding. Deze Plan-MER werd op 10 februari 2020 door de cel MER goedgekeurd. Nadien werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever apart aan een Project-MER onderworpen. Deze Project-MER houdt rekening met de voorafgaandelijke Plan-MER en werd in 7 juli 2016 goedgekeurd. De Oosterweelverbinding Rechteroever werd op haar beurt aan een Project-MER onderworpen. In deze Project-MER werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever als referentietoestand meegenomen en cumulatief met het voorkeursvariant Oosterweelverbinding beoordeeld. Deze Project-MER werd op 18 december 2019 goedgekeurd. Uit bovenstaande blijkt niet dat beide projecten afzonderlijk zijn beoordeeld en dat de onderlinge impact niet gekend is of er onvoldoende mee rekening is gehouden.

Er moet worden benadrukt dat het Project-MER werd opgesteld door erkende mer-deskundigen en bovendien werd goedgekeurd door het Team Mer, wat betekent dat het Project-MER is opgesteld volgens de regels van de kunst en conform de richtlijnen van het Team Mer.

Vanuit het Project-MER is bij de herinrichtingsvoorstellen rekening gehouden met de bestaande biologische waarde die verloren gaat en de kleine landschapselementen die vernietigd zijn, in deze voorstellen wordt de natuurbalans hersteld overeenkomstig de geldende regelgeving (Bosdecreet, Vegetatiebesluit,…). De beoordeling houdt rekening met het feit dat er minimaal voldaan wordt aan de wettelijke vereisten.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding wordt in de Plan-MER het volgende geconcludeerd:

De eindbeoordeling van de tracéalternatieven op vlak van mobiliteit en leefbaarheid wordt in grote mate bepaald door hun cumulatieve effecten met de ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten. Daarom wordt begonnen met een overzicht van de invloed van deze ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten op de mobiliteits- en leefbaarheidseffecten van de alternatieven.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding (Toelichtingsnota) wordt het volgende vastgelegd:

In het verleden (2008) werden in het kader van het Oosterweel-dossier reeds uitgebreide milderende maatregelen genomen in de vorm van de inrichting van het gebied Middenvijver in functie van onder meer water- en rietvogels en van het Burchtse Weel voor de ontwikkeling van getijdengebied (slikken en schorren). Deze maatregelen voor

gebiedsontwikkeling kwamen voort uit het plan-MER Masterplan Antwerpen en de Natuurstudie uitgevoerd in het kader van het Masterplan Antwerpen. Om de eventuele tijdelijke impact ter hoogte van het natuurgebied Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen werden milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven. Een van deze maatregelen bestond erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna. De meest geschikte locatie hiervoor was het gebied Rot/Middenvijver. Een tweede aanbeveling uit het rapport was om een bijkomend gebied voor de ontwikkeling van slikken en schorren te voorzien. Hiervoor werd geopteerd om het gebied Burchtse Weel om te vormen tot een gecombineerd gereduceerd getijdengebied (GGG) en gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Deze maatregel werd specifiek uitgevoerd als mildering voor de relatief kleine oppervlakte slik- en schorgebied die tijdelijk, tijdens de aanlegfase, zal ingenomen worden ter hoogte van de tunneltoegangen. Deze milderende maatregelen zijn reeds gerealiseerd en behoeven geen verdere bestemmingswijziging. Hoewel het effect veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding slechts tijdelijk van aard is, is ervoor geopteerd om de genomen maatregelen (Middenvijver en Burchtse Weel) een definitief karakter toe te kennen. Dit definitief karakter kadert bijgevolg uitsluitend in het gewenste beleid en vloeit niet voort uit enige milderende maatregel of significant effect. In het kader van de realisatie van de Oosterweelverbinding zal er dus een netto oppervlaktewinst voor fauna en flora worden gecreëerd die los staat van de noodzaak tot mildering.

Het bezwaar is ongegrond.

g.   Bezwaar 39 - boscompensatie:

De bezwaarindiener eist een boscompensatie, een cumulatie van ALLE (van de 3 omgevingsvergunningen samen) verloren gegane bos en heraanplanting in eigen streek. Het gebied rond het ganse project Oosterweel wordt zwaar belast onder de industrie en verkeer. De vraag is om ALLE boscompensatie in eigen regio uit te voeren.

Beoordeling:

In het boscompensatievoorstel wordt een opdeling gemaakt tussen compensatie door Lantis en door derden. Het boscompensatievoorstel werd goedgekeurd door het Agentschap voor Natuur en Bos. Het goedgekeurde boscompensatievoorstel wordt conform de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van rechtswege als voorwaarde bij de vergunning opgelegd.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 40 - niet meenemen boskapping Vlietbos:

Door het opsplitsen van het MER in 3 verschillende deelrapporten, worden de effecten van de boskappingen van het Vlietbos, ten behoeve van de verlegging van de Aquafin-hoofdwaterleiding, Infrastructuurwerken Linkeroever (2018) en de nog op te starten Leefbaarheidsprojecten Linkeroever-Zwijndrecht, buiten beschouwing gelaten.

Beoordeling:

De Leefbaarheidsprojecten zijn nog in volle ontwerp en kunnen dus ook nog niet beoordeeld worden. Hier wordt uitgegaan van netto minstens dezelfde oppervlakte per ecotoop zoals ontworpen in de goedgekeurde en lopende vergunningsaanvragen.

Beide projecten werden beoordeeld in het Plan-MER Oosterweelverbinding. Deze plan-MER werd op 10 februari 2014 door de cel MER goedgekeurd. Nadien werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever apart aan een Project-MER onderworpen. Deze project-MER houdt rekening met de voorafgaandelijke Plan-MER en werd in 7 juli 2016 goedgekeurd. De Oosterweelverbinding Rechteroever werd op haar beurt aan een Project-MER onderworpen. In deze Project-MER werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever als referentietoestand meegenomen en cumulatief met het voorkeursvariant Oosterweelverbinding beoordeeld. Deze Project-MER werd op 18 december 2019 goedgekeurd. Uit bovenstaande blijkt niet dat beide projecten afzonderlijk zijn beoordeeld en dat de onderlinge impact niet gekend is of er onvoldoende mee rekening is gehouden.

Voorts wordt verwezen naar de beoordeling van bezwaren 27 en 35.

Het bezwaar is ongegrond.

i.    Bezwaar 40 - negeren cumulatieve effecten:

Het negeren van de cumulatieve effecten van de verschillende (deel)projecten van de Oosterweelwerken of werken die daaraan kunnen gelinkt worden, werkt negatief in op de natuurgebieden Blokkersdijk, Het Rot, Vlietbos en Sint Annabos.

De gezamenlijke negatieve balans aan verlies van beschermd natuurgebied wordt hierdoor aan elke beoordeling onttrokken. Voor de bezwaarindiener moeten de verliezen aan beschermde natuur als “zeer negatief (-3)” beoordeeld worden, met een mildering en compensatie die aan deze quotering voldoet.

Beoordeling:

Hiervoor wordt verwezen naar de globale beoordeling uit het Plan-MER en GRUP Oosterweelverbinding (wijziging) en de specifieke beoordeling in het Project-MER en passende beoordeling waarbij bij de beoordeling van de omgevingseffecten op de voormelde natuurgebieden rekening werd gehouden met de cumulatieve effecten van de lopende projecten op LO.

Er moet worden benadrukt dat het Project-MER werd opgesteld door erkende mer-deskundigen en bovendien werd goedgekeurd door het Team Mer, wat betekent dat het Project-MER is opgesteld volgens de regels van de kunst en conform de richtlijnen van het Team Mer.

Vanuit het Project-MER is bij de herinrichtingsvoorstellen rekening gehouden met de bestaande biologische waarde die verloren gaat en de kleine landschapselementen die vernietigd zijn, in deze voorstellen wordt de natuurbalans hersteld overeenkomstig de geldende regelgeving (Bosdecreet, Vegetatiebesluit,…). De beoordeling houdt rekening met het feit dat er minimaal voldaan wordt aan de wettelijke vereisten.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding wordt in de Plan-MER het volgende geconcludeerd:

De eindbeoordeling van de tracéalternatieven op vlak van mobiliteit en leefbaarheid wordt in grote mate bepaald door hun cumulatieve effecten met de ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten. Daarom wordt begonnen met een overzicht van de invloed van deze ontwikkelingsscenario’s en exploitatievarianten op de mobiliteits- en leefbaarheidseffecten van de alternatieven.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding (Toelichtingsnota) wordt het volgende vastgelegd:

In het verleden (2008) werden in het kader van het Oosterweel-dossier reeds uitgebreide milderende maatregelen genomen in de vorm van de inrichting van het gebied Middenvijver in functie van onder meer water- en rietvogels en van het Burchtse Weel voor de ontwikkeling van getijdengebied (slikken en schorren). Deze maatregelen voor gebiedsontwikkeling kwamen voort uit het plan-MER Masterplan Antwerpen en de Natuurstudie uitgevoerd in het kader van het Masterplan Antwerpen. Om de eventuele tijdelijke impact ter hoogte van het natuurgebied Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen werden milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven. Een van deze maatregelen bestond erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna. De meest geschikte locatie hiervoor was het gebied Rot/Middenvijver. Een tweede aanbeveling uit het rapport was om een bijkomend gebied voor de ontwikkeling van slikken en schorren te voorzien. Hiervoor werd geopteerd om het gebied Burchtse Weel om te vormen tot een gecombineerd gereduceerd getijdengebied (GGG) en gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Deze maatregel werd specifiek uitgevoerd als mildering voor de relatief kleine oppervlakte slik- en schorgebied die tijdelijk, tijdens de aanlegfase, zal ingenomen worden ter hoogte van de tunneltoegangen. Deze milderende maatregelen zijn reeds gerealiseerd en behoeven geen verdere bestemmingswijziging. Hoewel het effect veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding slechts tijdelijk van aard is, is ervoor geopteerd om de genomen maatregelen (Middenvijver en Burchtse Weel) een definitief karakter toe te kennen. Dit definitief karakter kadert bijgevolg uitsluitend in het gewenste beleid en vloeit niet voort uit enige milderende maatregel of significant effect. In het kader van de realisatie van de Oosterweelverbinding zal er dus een netto oppervlaktewinst voor fauna en flora worden gecreëerd die los staat van de noodzaak tot mildering.

Voorts wordt hiervoor verwezen naar de boordeling van de bezwaren 27 en 35.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 40 - ontbreken van gedragsregels en controle op naleving voor natuurgebied het Rot:

Volgens het MER zal het natuurgebied Het Rot de opvang van vogels bij verstoring door de werken aan de Oosterweelverbinding moeten garanderen. Echter ontbreken hier de noodzakelijke gedragsregels.

Beoordeling:

Vanuit het Project-MER wordt volgende beoordeling met betrekking tot het Rot/Middenvijver gamaakt: “opgespoten terrein met deels spontaan opgeschoten berken-wilgenbos, deels vergraste open vlakte; in 2008 werd het gebied Middenvijver West ingericht, o.a. met een waterplas, als preventieve uitwijkplaats voor water- en rietvogels uit Blokkersdijk die verstoord zouden worden de werken aan het Oosterweelproject (Scheldetunnel)”.

Bijkomend wordt verwezen dat conform de bijlage “Vertaling MM en aanbevelingen Project-MER en PB”, deze milderende maatregelen zowel zijn opgenomen in de omgevingsvergunningsaanvraag (in de vorm van een monitoringsplan) als in het bestek voor de hoofdwerken. Het monitoringsplan zoals gevoegd bij de aanvraag moet  strikt worden uitgevoerd.

§18.5.4.4. vermeldt de ‘conclusies passende beoordeling en verscherpte natuurtoets’:

In de Passende beoordeling werd het effect van de geplande Oosterweelverbinding nagegaan op de speciale beschermingszones in de omgeving, zijnde het Vogelrichtlijngebied ‘Blokkersdijk’ en het Habitatrichtlijngebied van de Schelde. Dit staat in het MER: “De te verwachten verstoring tijdens de aanlegwerkzaamheden werd, zoals reeds vermeld, aangehaald in eerdere MER-beoordelingen. Hier werd reeds een preventieve maatregel besproken om de impact van de verstoring te beperken, met name de herinrichting van het gebied Middenvijver in functie van dezelfde doelsoorten als Blokkersdijk (water-, riet- en oevervogels). Er werd hiertoe een waterrijk gebied aangelegd dat dienst kan doen als uitwijkplaats bij verstoring. Dit gebied, de ‘Nieuwe Middenvijver’, heeft de afgelopen jaren reeds haar functie bewezen en is een meerwaarde gebleken voor de natuurgebieden op Linkeroever. In kader van voorliggend project heeft het de status als tijdelijke compensatie voor verstoring tijdens de werffase. Hoewel het gebied in dit kader voornamelijk een tijdelijke functie krijgt, zal het gebied ook na voltooiing van de werkzaamheden aan de Oosterweelverbinding behouden blijven. Het kan daarbij fungeren als uitwijkgebied voor permanente verstoring maar ook als ecologische meerwaarde voor de natuurgebieden op Linkeroever. Actueel zijn er in het gebied ‘Nieuwe Middenvijver’ wel een aantal zaken die verstoring in de hand kunnen werken en bijgevolg het functioneren van het gebied als tijdelijk rustgebied tijdens de werken aan de Oosterweelverbinding kunnen hypothekeren. Het gaat meer bepaald over actueel aanwezige recreatie, loslopende honden,… Voornamelijk het niet respecteren van de geldende voorschriften kan leiden tot een verhoogde verstoring. Om dit te garanderen zijn er verschillende scenario’s mogelijk die een goede werking van het gebied bewerkstelligen en verstoring minimaliseren. Het kan gaan om een combinatie van maatregelen. Hierna volgen een aantal (niet limitatief) opties: een verhoogde handhaving van de voorschriften op het terrein, een combinatie van handhaving en sturing van recreatie (bv. aanleg van hondenvijver in de parkzone Middenvijver) of indien voorgaande niet haalbaar zijn is zelfs het afsluiten van het gebied voor recreanten een mogelijke optie. Het is belangrijk dat de rust in het gebied gegarandeerd wordt tijdens de werkzaamheden. De werkzaamheden kunnen niet starten als er geen garantie is op goede werking van de ‘Nieuwe’ Middenvijver als rust- en broedgebied.” Dit geeft een duidelijke garantie dat de noodzakelijke maatregelen zullen getroffen worden om verstoring van de Middenvijver tegen te gaan/terug te dringen. Deze werken zijn thans in voorbereiding en zullen nog uitgevoerd worden vóór de start van de werken.

In het goedgekeurde Project-MER wordt met betrekking tot het gebied Nieuwe Middenvijver volgende milderende maatregel gekoppeld aan het in de vergunningsaanvraag weerhouden ontwerp: “Toestand Nieuwe Middenvijver te monitoren (+ eventueel aanpassen beheer) bij aanvang (en gedurende de volledige looptijd) van de werken aan de Scheldetunnel.” Als resteffect/bijkomende maatregelen wordt gespecifieerd: “Maatregel blijft geldig. Goede werking van beide gebieden dient gegarandeerd te blijven. De werken die een mogelijke verstoring hebben kunnen niet aanvatten/uitgevoerd worden als er geen garantie is/blijft op de goede werking van beide gebieden.” Deze milderende maatregel beoogt dit gebied te laten fungeren als uitwijkplaats en (rust)gebied voor avifauna uit de omgeving die mogelijks verstoord wordt door de werken aan de Scheldetunnel. De milderende maatregel wordt in het Project MER nader omschreven als volgt “Om dit te garanderen zijn verschillende scenario’s mogelijk die een goede werking van het gebied bewerkstelligen en verstoring minimaliseren. Het kan gaan om een combinatie van maatregelen (niet limitatief): een verhoogde handhaving van de voorschriften op het terrein, een combinatie van handhaving en sturing van recreatie (bv. aanleg van hondenvijver in de parkzone Middenvijver) of, indien voorgaande niet haalbaar zijn, zelfs het afsluiten van het gebied voor recreanten. De werken die een mogelijke verstoring op Blokkersdijk hebben kunnen niet starten indien de goede werking van het gebied ‘Rot/Nieuwe Middenvijver' niet gegarandeerd kan worden.”

De tenuitvoerlegging van deze milderende maatregel betreft een voorwaarde om de Oosterweelwerken in het kader van voormelde vergunning aan de Scheldetunnel te kunnen aanvatten/uitvoeren. De bouwheer beschikt zoals hierboven beschreven over verschillende mogelijkheden om deze milderende maatregel ten uitvoer te leggen, al dan niet in samenspraak met andere partners. Het is aan de bouwheer om deze tijdig en afdoende ten uitvoer te leggen. Uit de bij de vergunningsaanvraag gevoegde monitoringsnota blijkt dat de naleving hiervan zal worden gemonitord. Het optreden tegen de gebeurlijke niet naleving ervan behoort tot de wettelijk voorziene handhavingsbevoegdheden.

Er vindt geen relevant ruimtebeslag of beïnvloeding plaats van aangemelde habitats of habitats voor aangemelde soorten, op voorwaarde dat de Scheldedijk op Rechteroever dusdanig heraangelegd dat ontwikkeling van slikken en schorren mogelijk is (dus niet in breuksteen). De invloed op Natura 2000 is verder onrechtstreeks van aard, voornamelijk door verstoring ten gevolge van verhoogde geluidsproductie. Dit zal voornamelijk tijdens de werffase van belang zijn. Bij het optreden van verstoringseffecten is er voor watervogels uitwijkmogelijkheid in Het Rot/Nieuwe Middenvijver, waar de effecten van de bijkomende geluidsproductie beduidend lager zullen zijn. Mits integratie van de voorziene milderende maatregelen in het voorkeursalternatief wordt geen betekenisvol effect verwacht.

In de verscherpte natuurtoets werd het effect van de Oosterweelverbinding nagegaan op de VEN-gebieden ‘Blokkersdijk’ en ‘Slikken en schorren langs de Schelde’.

Er vindt geen relevant permanent ruimtebeslag of beïnvloeding van de VEN-gebieden plaats, op voorwaarde dat de Scheldedijk op Rechteroever dusdanig heraangelegd dat ontwikkeling van slikken en schorrenmogelijk is (dus niet in breuksteen). De invloed op de VEN-gebieden is verder onrechtstreeks van aard. Voornamelijk kan dit gebeuren door verstoring ten gevolge van verhoogde geluidsproductie. Dit zal voornamelijk tijdens de werffase van belang zijn. Bij het optreden van verstoringseffecten is er voor watervogels uitwijkmogelijkheid in het Rot/De nieuwe Middenvijver, waar de effecten van de bijkomende geluidsproductie beduidend lager zullen zijn.

Er wordt geoordeeld dat er geen onherstelbare schade aan de natuur in de VEN-gebieden zal worden.

Vanuit het GRUP Oosterweelverbinding wordt in het Plan-MER het volgende vastgelegd:

Specifiek voor wat betreft de impact op de natuurlijke kenmerken van de Habitatrichtlijngebieden ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (BE2300006) en het Vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend en de Blokkersdijk’ (BE2300222) wordt een Passende Beoordeling opgesteld.

De verscherpte natuurtoets ten aanzien van het VEN ‘De Blokkersdijk’ (GEN340), ‘Slikken en schorren langsheen de Schelde’ (GEN304), en en de natuurtoets ten aanzien van natuurreservaat Blokkersdijk (E131) worden geïntegreerd in het plan-MER. De passende beoordeling zal zich in belangrijke mate baseren op de resultaten van het effectenonderzoek in de discipline fauna en flora maar zal wat de beoordeling ten aanzien van de SBZ-gebieden betreft specifiek gericht zijn op de natuurwaarden die aanleiding hebben gegeven tot de aanduiding als SBZ-gebied en een aftoetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen inhouden.

In de discipline fauna en flora wordt uitgegaan van een beoordeling ten opzichte van de huidige referentietoestand. In de passende beoordeling wordt de beoordeling uitgewerkt ten opzichte van de vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen en potenties van het gebied. Globaal zal een gelijklopende beoordeling nagestreefd worden.

De passende beoordeling maakt een onderdeel uit van dit Plan-MER.

In het verleden (2008) werden in het kader van het Oosterweel-dossier reeds uitgebreide milderende maatregelen genomen in de vorm van de inrichting van het gebied Middenvijver in functie van onder meer water- en rietvogels en van het Burchtse Weel voor de ontwikkeling van getijdengebied (slikken en schorren). Deze maatregelen voor gebiedsontwikkeling kwamen voort uit het Plan-MER Masterplan Antwerpen en de Natuurstudie uitgevoerd in het kader van het Masterplan Antwerpen. Om de eventuele tijdelijke impacten ter hoogte van het natuurgebied Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen werden

milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven. Een van deze maatregelen bestond erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna. De meest geschikte locatie hiervoor was het gebied Rot/Middenvijver. Een tweede aanbeveling uit het rapport was om een bijkomend gebied voor de ontwikkeling van slikken en schorren te voorzien. Hiervoor werd geopteerd om het gebied Burchtse Weel om te vormen tot een gecombineerd gereduceerd getijdengebied (GGG) en gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Deze maatregel werd specifiek uitgevoerd als mildering voor de relatief kleine oppervlakte slik- en schorgebied die tijdelijk, tijdens de aanlegfase, zal ingenomen

worden ter hoogte van de tunneltoegangen. Deze milderende maatregelen zijn reeds

gerealiseerd en kunnen ook ingebracht worden indien voor een ander tracé met een

gelijkaardige tunnelaanleg wordt gekozen, gezien in alle gevallen de netto oppervlaktewinst groter is dan het tijdelijk verlies.

Voor het aspect van de gedragsregels kan worden verwezen naar het feit dat niet alle milderende maatregelen of aanbevelingen kunnen worden geïntegreerd in het project (bv. omdat het gelegen is buiten het projectgebied). In casu is er evenwel een monitoringsplan, waarbij de druk op de gebieden moet worden gemonitord, zodat de betrokken overheden tijdig kunnen ingrijpen en de noodzakelijke gedragsregels kunnen nemen bij wijze van flankerend beleid.

Het bezwaar is ongegrond.

 

G.  discipline bouwkundig erfgoed

 

Geen specifiek bezwaar met betrekking tot deze discipline.

 

H.  discipline archeologie

 

Geen specifiek bezwaar met betrekking tot deze discipline.

 

I.    discipline luchtverontreiniging

 

Voor alle scenario’s geldt dat het NO2-jaargemiddelde maatgevend is voor de effectbeoordeling en het formuleren van milderende maatregelen. Deze parameter vertoont immers de grootste differentiatie binnen het studiegebied en wordt het sterkst beïnvloed door de lokale verkeersemissies, waardoor ook de verschillen ten opzichte van de referentietoestand (significant positieve en negatieve effecten) het meest uitgesproken zijn.

 

a.   Bezwaar 1 - verluchting tunnel:

De vervuilde lucht zou volgens de bezwaarindiener ongezuiverd de open lucht in worden gestuwd via schouwen van 2 à 40 m hoog, wat volgens de bezwaarindiener in tegenstrijd is met het MER. Tevens zouden er mossen worden voorzien, maar het is niet af te leiden uit de aanvraag waar en hoeveel enz. Hierdoor is de milieu-analyse van slechte kwaliteit

De bezwaarindiener vraagt verduidelijking over de bewering dat de luchtkwaliteit in en rond Antwerpen verbetert door het project.

Beoordeling:

Een deel van de vervuilde tunnellucht gaat ongezuiverd de open lucht in via schouwen nabij de tunnelmonden. Dit is een vorm van ventilatie en zorgt ervoor dat er minder ophoping van luchtverontreiniging voorkomt aan de tunnelmonden. Deze ventilatieschouwen zijn aan het ontwerp toegevoegd bij het omzetten van het geoptimaliseerd voorkeursontwerp op basis van een aanbeveling in het Project-MER. Het Project-MER heeft ook afzuiging van deze lucht onderzocht (zodat er minder in de open lucht gaat) maar legt het niet op als milderende maatregel omdat er tot op heden geen afzuig- of ventilatietechnieken beschikbaar zijn die het luchtprobleem aan tunnelmonden op een effectieve en betaalbare wijze ten gronde kunnen oplossen In het (Project-MER deelrapport 17 p. 564). Er staat niets over mossen in de vergunningsaanvraag. Er bestaan innovatieprojecten waarbij het luchtzuiverende effect van mossen wordt onderzocht, maar die staan onvoldoende op punt voor grootschalige implementatie. De eventuele toepassing van mossen voor onderzoeksdoeleinden, valt buiten de scope van deze aanvraag.

Zie ook d. bezwaar 10 voor meer info over de algemene impact van het project op de luchtkwaliteit.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 3 - fijnstofproblematiek: 

Het project is niet aanvaardbaar omwille van de vele dieselmotoren van vrachtwagens vlakbij een LEZ zone.

Beoordeling:

Het projectgebied situeert zich buiten de Antwerpse lage-emissiezone (LEZ). De LEZ stelt enkel emissiebeperkingen voor het verkeer binnen de LEZ, en niet voor het verkeer er vlakbij.

In het Project-MER valt de LEZ binnen het studiegebied voor de impactbeoordeling van het Project. De LEZ-reglementering beïnvloedt vooral de uitstoot van NO2, PM2,5 en EC. Volgende tabel toont dat de uitstoot van deze polluenten vermindert in het studiegebied na uitvoering van het project (scenarios die beginnen met 5) in vergelijking met het referentiescenario (OW0-0-1). Bovendien tonen de verschilkaarten van NO2 (Project-MER figuur 17-48 p. 143; figuur 17-233 - 530), PM2,5 (figuur 17-52 p. 148) en EC (figuur 17-53 p. 149) een positief effect op de luchtkwaliteit in de LEZ na uitvoering van het project. Er wordt dus geen negatief effect op de luchtkwaliteit in de LEZ verwacht als gevolg van het project. (Project-MER 17.14.3.3 p. 539)

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 9 - op- en afrittencomplex Schijnpoort:

In de eerste fase zorgen de projecten in Borgerhout/Deurne, zeker ter hoogte van de Hollandse knoop waar het van 17 naar 24-26 rijstroken gaat, voor een negatieve impact. Het appartementencomplex Residentie Rivierenhof zal een slechtere luchtkwaliteit ondergaan. De leefbaarheid gaat er zo zwaar op achteruit. De bezwaarindiener wil harde garanties dat er in de volgende fase meer overkapping komt of dat de Hollandse knoop wordt hertekend.

Beoordeling:

Het aantal rijstroken is niet de enige indicatie voor de luchtemissies van het verkeer. Een deel van de rijstroken zijn op- en afritten, waar de snelheid en verkeersintensiteit anders zijn. Ook zal de rijweg meer afgeschermd zijn ten opzichte van de huidige situatie waardoor de luchtverontreiniging meer opwaarts zal gestuwd worden en daardoor minder geconcentreerd de woningen zal bereiken.

Een verslechtering van de luchtkwaliteit ter hoogte van de Hollandse knoop blijkt niet uit het Project-MER (zie hieronder figuur 17-54).

Ter hoogte van Residentie Rivierenhof wordt geen significant slechtere luchtkwaliteit verwacht na uitvoering van het project ten opzichte van de huidige situatie.

Volgende kaart toont de ligging van Residentie Rivierenhof op de jaargemiddelde luchtkwaliteitsprognosekaart (NO2) voor 2020 van de stad Antwerpen: in de huidige situatie is Residentie Rivierenhof gelegen in een zone met NO2-concentraties die zich net onder de norm bevinden (38-39 µg/m³) op een hoogte van anderhalve meter. Bij de hogere verdiepingen neemt de concentratie af door windeffecten. (zie ook figuur : Jaargemiddelde concentratie NO2 (µg/m³) in 2020 (VITO, 2019))

In het Project-MER (deelrapport 17) tonen de modelkaarten op p. 150 een gelijkaardige jaargemiddelde luchtkwaliteit op deze locatie bij het voorkeursscenario (rechts) als bij het referentiescenario (links): in de roze zone (32-40 µg/m³) nabij een rode weg (>µg/m³). Dit is een worst-case scenario. In de komende jaren verwachten we een graduele verbetering van de luchtkwaliteit door de verschoning van het wagenpark (Project-MER deelrapport 8 p. 115; Vlaams luchtbeleidsplan). De resteffecten inzake luchtkwaliteit van het geoptimaliseerde voorkeursontwerp worden in het Project-MER aanvaardbaar geacht, rekening houdend met de te verwachten evolutie van de luchtkwaliteit en voertuigemissies in de nabije toekomst en de op dit moment beschikbare technieken.

Bovendien zijn de parallelle ontwerptrajecten voor ASC Schijnpoort en voor de Ringparken nog lopende. Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit dit traject zullen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 10 - luchtkwaliteit:

De luchtkwaliteit zal op een aantal plaatsen verslechteren.

Beoordeling:

Het Project-MER - deelrapport 17 p. 530 - p. 563 - 569 vermeldt dat de effecten naar luchtimmissie van het voorkeursontwerp globaal zijn beperkt tot sterk positief, met name in een ruime zone rond de zuidelijke R1 en rond de voorziene overkappingen. Het klopt dat de luchtkwaliteit op een aantal plaatsen zal verslechteren, vooral in onbewoond gebied. Maar door bijkomende optimalisaties zijn de negatieve luchteffecten ter hoogte van woningen en publieke zones tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht.

Ter illustratie: in een groot deel van Antwerpen heeft het geoptimaliseerd voorkeursontwerp (OW 5-0-0_opt) een positief effect op de luchtkwaliteit (groen) of een ongeveer neutraal effect (geel) in vergelijking met OW 0-0-1 (figuur 17-233: Scenario OW5-0-0_opt - NO2 jaargemiddelde verschil t.o.v. OW0-0-1 (blauwe lijn = contour 32 ?g/m³ NO2 jaargemiddelde in OW 0-0-1))

In het Project-MER –deelrapport 17 p. 548 en 550 wordt vermeldt dat ,na uitvoering van het project de blootstelling aan verkeersgerelateerde verontreiniging bij de bewoners in het bestudeerde gebied vermindert (figuur 17-243 en 17-246).

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 13 - maatregelen uitstoot tunnelmonden:

Emissies aan tunnelmonden moeten afgezogen en gezuiverd worden.

Beoordeling:

In het Project-MER – deelrapport 8 p. 106 en deelrapport 17 p. 564 wordt vermeldt dat aangezien de tunnelmonden het meest problematisch zijn qua luchteffecten, door de ontwerpers van het Oosterweelproject onderzoek (Bijlage 8.4 “Overzicht maatregelen luchtkwaliteitsventilatie en input luchtkwaliteitsberekeningen” (ROTS, juni 2016)) werd gedaan naar de technische mogelijkheden van mechanische afzuiging aan de tunnelmonden en de efficiëntie daarvan in het milderen van de lokale lucht-effecten.

Een efficiënte afzuiging van verkeersemissies in tunnels is niet vanzelfsprekend. De vervuilde lucht wordt door het rijdend verkeer meegesleurd naar buiten de tunnel, waar hij zich verspreidt naar de directe omgeving. Er is veel energie nodig om deze luchtstroom vóór de tunneluitgang af te laten buigen naar een ventilatieschacht. Er moet ook voor opgelet worden dat de luchtsnelheidsverschillen die gecreëerd worden door de afzuiging niet voor onveilige situaties zorgen, met name voor motorrijders.

Het Project-MER legt afzuiging van de verontreinigde tunnellucht niet op als milderende maatregel omdat er tot op heden geen afzuig- of ventilatietechnieken beschikbaar zijn die het luchtprobleem aan tunnelmonden op een effectieve en betaalbare wijze ten gronde kunnen oplossen. Verder onderzoek naar tunnelluchtbehandeling blijft wel een aanbeveling.

Er zijn wel andere maatregelen genomen om de impact van de pluimen aan de tunnelmonden te milderen (verleggen van openingen, afscherming). Zelfs zonder afzuiging worden de resteffecten inzake luchtkwaliteit van het geoptimaliseerd voorkeursontwerp aanvaardbaar geacht, rekening houdend met de te verwachten evolutie van de luchtkwaliteit en voertuigemissies in de nabije toekomst en de op dit moment beschikbare technieken.

Het bezwaar is ongegrond.

f.       Bezwaar 17 - luchttoevoer, verplaatsing schouwen en tunnelmonden:

-     De luchtkwaliteit in woonzones mag door dit project niet verslechteren. 

Verplaats daarom het luchtgat meer westelijk in de richting van de Noorderbrug en installeer luchtkanalen gericht naar het Albertkanaal zodat de verontreiniging wordt afgeleid naar onbewoonde zones.

-     De luchtkwaliteit in woonzones mag door dit project niet verslechteren. 

Onderzoek de haalbaarheid en doelmatigheid van technische systemen voor ventilatie en evacuatie via schouwen en/of voor luchtfiltering.

Verleg tunnelmonden aan het Lobroekdok in zuidelijke richting  voor zover dit niet resulteert in slechtere luchtkwaliteit in de wijk Kronenburg.

-     De luchtkwaliteit in woonzones mag door dit project niet verslechteren. 

Onderzoek de haalbaarheid en doelmatigheid van technische systemen voor ventilatie en evacuatie via schouwen en/of voor luchtfiltering

Verleg de tunnelmond in Merksem in noordelijke richting zodat de tunnelmond toch verder ligt van de bewoning.

-     Voorzie monitoring van luchtkwaliteit.

Beoordeling:

In het Project-MER Deelrapport 17 p. 529, 17.14.3.1 wordt vermeld dat de openingen in het dak van de noordelijke en de zuidelijke kanaaltunnel een aanzienlijk positief effect hebben op de luchtverontreiniging ter hoogte van bewoning. De voertuigemissies in beide kanaaltunnels, die zich vanaf de Oosterweelknoop accumuleren, komen nu vrij ter hoogte van de spoorweg, waardoor de immissie(bijdrage) rond de twee open sleuven logischerwijs fors toeneemt (de voorziene schermen beperken dit effect slechts in beperkte mate), maar de zones met significant verhoogde immissie zijn onbewoond (overkapping OKA, spoorwegviaduct, terrein Colruyt, stelplaats De Lijn en bedrijvenzone langs het Albertkanaal). Daar staat tegenover dat de immissie in en rond de tunnelmonden, resp. ten noorden van de Groenendaallaan en ter hoogte van de kop van het Lobroekdok fors afnemen, omdat hier, naast de emissies vanuit de R1 (die ongewijzigd blijven), vanuit de NKT, resp. ZKT enkel nog de emissies vrijkomen van de relatief korte overkappingen vanaf de opening (ca. 550m vanaf opening NKT en ca. 450m vanaf opening ZKT), in plaats van uit de volledige tunnels vanaf de Oosterweelknoop.

-     De locatie van het luchtgat is reeds gekozen omwille van de afwezigheid van bewoning er vlakbij. Rond de opening is er een scherm van 4m hoog om de luchtverontreiniging af te schermen. Deze optimalisatie werd doorgerekend in het luchtmodel en het effect van het nieuwe luchtgat is als aanvaardbaar beoordeeld. De zone waar een significante toename van de luchtverontreiniging wordt berekend, reikt niet tot de woningen (figuur 17-234: Relatieve NO2-concentratie ter hoogte van overkapping Groenendaallaan – scenario OW5-0-0_opt), en de absolute jaargemiddelde concentratie NO2 komt niet boven de norm te liggen ter hoogte van de woningen (figuur 17-235: Absolute NO2-concentratie t.h.v. overkapping Groenendaallaan – OW5-0-0_opt).

Het Project-MER concludeert echter ook dat de optimalisaties rond de tunnelopeningen binnen het toekomstig parkgebied bovenop de overkapte R1 voor bijkomende overschrijdingen van de uurnorm voor NO2 zorgen (p569) en dat daarom intensieve recreatie in de directe omgeving (enkele tientallen meter) van de tunnelmonden moet vermeden worden. Dat verkleint de bruikbaarheid van een groenzone aanzienlijk.

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

-     In het Project-MER – deelrapport 17 p. 529, p. 554 wordt vermeld dat gezien het aanzienlijk milderende effect van de voorziene maatregelen, het feit dat alle mogelijke maatregelen met bewezen effectiviteit werden geïmplementeerd, en het feit dat de berekeningen gelden voor het jaar 2020 en de luchtkwaliteit tegen 2030 – en dus ook op het moment dat de aangepaste weginfrastructuur in gebruik wordt genomen – duidelijk beter zal zijn (ook hiervoor zie §17.4.6.1), de resteffecten na optimalisatie als aanvaardbaar worden beoordeeld.

Op de Slachthuissite blijft overschrijding van de Vlaremnorm na optimalisatie rond de tunnelmond beperkt tot de Lobroekkade  rond de afgebrande loods en reikt ze niet meer tot in deelzone Noordschippersdok. Er is ook nog normoverschrijding te verwachten in de “street canyon” van de Slachthuislaan, maar dit is geen effect van het Oosterweelproject (integendeel, het project zorgt voor een beperkte afname van het verkeer op de Slachthuislaan en dus ook van de bijdrage van dit verkeer aan de luchtimmissies) (figuur 17-249). 

-     Het verleggen van de tunnelmond Merksem in noordelijke richting impliceert het vergroten van de overkapping. Dit maakt geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag bovendien. 

Het Project-MER - Deelrapport 17 p. 529, p. 569 concludeert dat de negatieve luchteffecten ter hoogte van de wijk Lambrechtshoeken, die niet voorkwamen in het basisalternatief, maar wel in de oorspronkelijke voorkeursontwerpscenario’s OW 5-0-0 en OW 5-0-6, als gevolg van de overkapping ter hoogte van de Groenendaallaan, in voldoende mate zijn weggewerkt.

Gezien het aanzienlijk milderende effect van de voorziene maatregelen, het feit dat alle mogelijke maatregelen met bewezen effectiviteit werden geïmplementeerd, en het feit dat de berekeningen gelden voor het jaar 2020 en de luchtkwaliteit tegen 2030 – en dus ook op het moment dat de aangepaste weginfrastructuur in gebruik wordt genomen – duidelijk beter zal zijn (ook hiervoor zie §17.4.6.1), worden de resteffecten na optimalisatie als aanvaardbaar beoordeeld.

Het bezwaar is op dit punt ongegrond.

Onderzoek naar de haalbaarheid en doelmatigheid van technische systemen voor ventilatie en evacuatie via schouwen en/of voor luchtfiltering komt uit het Project-MER – deelrapport 8 p. 106 en deelrapport 17 p. 564.

In het project zijn dicht bij de tunnelmonden schouwen voorzien in functie van een verbeterde ventilatie van de tunnellucht. Hierin is nog geen luchtfiltering voorzien. Het Project-MER legt afzuiging van de verontreinigde tunnellucht niet op als milderende maatregel omdat er tot op heden geen afzuig- of ventilatietechnieken beschikbaar zijn die het luchtprobleem aan tunnelmonden op een effectieve en betaalbare wijze ten gronde kunnen oplossen. Verder onderzoek naar tunnelluchtbehandeling blijft wel een aanbeveling.

Aangezien de tunnelmonden het meest problematisch zijn qua luchteffecten, werd door de ontwerpers van het Oosterweelproject wel onderzoek (Bijlage 8.4 “Overzicht maatregelen luchtkwaliteitsventilatie en input luchtkwaliteitsberekeningen” (ROTS, juni 2016)), gedaan naar de technische mogelijkheden van mechanische afzuiging aan de tunnelmonden en de efficiëntie daarvan in het milderen van de lokale lucht-effecten.

Een efficiënte afzuiging van verkeersemissies in tunnels is niet vanzelfsprekend. De vervuilde lucht wordt door het rijdende verkeer meegesleurd naar buiten de tunnel, waar hij zich verspreidt naar de directe omgeving. Er is veel energie nodig om deze luchtstroom vóór de tunneluitgang af te laten buigen naar een ventilatieschacht. Er moet ook voor opgelet worden dat de luchtsnelheidsverschillen die gecreëerd worden door de afzuiging niet voor onveilige situaties zorgen, met name voor motorrijders.

-     De OVA bevat een monitoringsplan waarin monitoring is opgenomen om na uitvoering na te gaan of de luchtkwaliteit op de fietspaden ter hoogte van de tunnelmonden voldoet. Dit was een maatregel geformuleerd in het Project-MER (hoofdstuk 17.4.7).

Bovendien wordt de luchtkwaliteit in Antwerpen doorlopend gemonitord door de Vlaamse Milieumaatschappij. De resultaten daarvan zijn publiek beschikbaar.

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

g.   Bezwaar 22 - luchtkwaliteit:

Aan sommige tunnelmonden van de Oosterweelverbinding is de luchtkwaliteit niet goed. Daarom is het belangrijk dat er extra onderzoek komt naar innovatieve systemen van luchtbehandeling in tunnels, zodat de overkappingen langer en vollediger kunnen worden. Nu zitten er nog te veel gaten in de overkappingen.

Beoordeling:

De vraag voor extra onderzoek naar systemen van luchtbehandeling is een aanbeveling uit het Project-MER. Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen.

Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen, de toepasselijke regelgeving en de regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag. 

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 23 - luchtkwaliteit:

In de zones Merksem en Antwerpen Dam op de Rechteroever zal de luchtkwaliteit verslechteren naar aanleiding van de aanleg van de Oosterweelverbinding, meer bepaald bij tunnelmonden en uiteinden van overkappingen.

Beoordeling:

Zie antwoord bij f. bezwaar 17.

i.    Bezwaar 31 - beperkte overkapping:

De beperkte overkappingen die in deze aanvraag staan, brengen weinig soelaas qua lucht- en geluidssanering. Een volledige overkapping is onzeker.

Beoordeling:

Het Project-MER toont aan dat er een verbetering is van de luchtkwaliteit en een vermindering van de geluidshinder na uitvoering van het project in vergelijking met de referentiesituatie. Ook waar er geen overkapping is, is er afscherming van lucht- en geluidsemissies omdat er schermen en bermen zijn voorzien rond tunnelmonden en langs open gedeelten ter hoogte van bewoning en recreatiegebieden (Project-MER p. 55).

Aanvullend zijn de ontwerptrajecten voor de Ringparken lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 34 - schouwen:

De impact van de schouwen aan de uitgangen van de tunnels, is nergens terug te vinden. Indien de impact negatief is, moeten de schouwen milderende maatregelen krijgen, zoals het verhogen tot 8m of verderop voorzien.

Beoordeling:

De schouwen zijn echter een milderende maatregel uit het Project-MER, gevoegd bij de omgevingsvergunningsaanvraag, om de immissie-concentraties van luchtverontreiniging te verminderen aan de tunnelmonden. Omdat de schouwen enkel voor een betere verspreiding van de tunnellucht zorgen (en niet de totale verontreiniging verhogen), is de lucht die uit de schouwen komt reeds inbegrepen in de modellering voor de effectbeoordeling zonder schouwen. Ook zonder schouwen wordt de impact van het project op de luchtkwaliteit als aanvaardbaar beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 37 - niet inpasbaar luchtbeleidsplan:

De aanleg van de nieuwe auto- en vrachtwageninfrastructuur van de Oosterweelverbinding past niet in de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen (Vlaams niveau) volgens het luchtbeleidsplan.

Met de aanleg van de OWV wordt er niet voldaan aan de verschuiving naar alternatieve vervoersmodi zoals binnenvaart en spoor voor het goederenvervoer en een daling van het aantal voertuigkilometers over de weg. Ook de uitstoot van transport en de wegwerking van de knelpunten voor luchtkwaliteit volgens het luchtbeleidsplan worden tenietgedaan.

Beoordeling:

In het Project-MER – deelrapport 17 p. 160, 17.4.5 werd het project getoetst aan de beleidsplannen met betrekking tot lucht: “Ten aanzien van het wegverkeer geeft het klimaatbeleidsplan als doelstelling voor het jaar 2030 een maximale emissie door wegverkeer van 11,5 Mton CO2-eq (-27% t.o.v. 2005). Het luchtbeleidsplan vermeldt geen concrete emissiedoelstellingen voor wegverkeer maar streeft wel naar een reductie van het aantal voertuigkilometers van 58,6 miljard in 2015 naar 51,6 miljard in 2030, in combinatie met een vergroening van het wagenpark.

Het Oosterweelproject op zich (scenario OW 5-0-0) draagt in verwaarloosbare mate bij aan het bereiken van de doelstellingen van het lucht- en klimaatsbeleidsplan: Het totaal aantal voertuigkilometers en de totale CO2-emissie in Vlaanderen dalen marginaal (vooral dankzij het feit dat voor een aantal oost-west-verkeersstromen een kortere verbinding wordt geboden). In scenario OW 5-6-6_ams50% is de bijdrage iets groter, maar dit is te danken aan de modal shift, waarvan de realisatie geen deel uitmaakt van het Oosterweelproject zelf.

Het project draagt ook in bescheiden mate bij aan de doelstelling om de blootstelling aan luchtverontreiniging in stedelijk gebied (in casu binnen de agglomeratie Antwerpen) te verminderen en aldus de leefbaarheid te verhogen. Deze bijdrage wordt op verschillende manieren bereikt:

-     Door het verschuiven van verkeer naar nieuwe wegenis (de Oosterweelverbinding) die ondergronds en/of door onbewoond gebied loopt;

-     Door het overkappen van delen van de R1;

-     Door het verminderen van het verkeer op het onderliggend wegennet dankzij de verbeterde doorstroming op het hoofdwegennet en (in scenario OW 5-6-6_ams50%) de modal shift.”

Het bezwaar is ongegrond.

 

J.      discipline geur

 

a.  Bezwaar 11 - geurhinder door toename verkeer:

Plannen zorgen voor een toename van de verkeersdrukte op de R11 omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op R1. Hierdoor zouden ook negatieve gevolgen op gebied van geur zijn.

Beoordeling:

Er wordt gewezen op het gevaar voor toenemende hinder door trillingen en geurhinder, meer in het bijzonder ter hoogte van de R11 waar volgens de inschatting van de bezwaarindiener de verkeersdrukte zal toenemen omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op de R1. De stellingname met betrekking tot de verhoging van de verkeersdrukte is een mobiliteitsinschatting. Verkeer heeft inderdaad een effect op de luchtkwaliteit en zwaar verkeer kan onder bepaalde omstandigheden trillingen veroorzaken die als hinderlijk moeten worden beschouwd, alleen blijkt de impact van de vermeende extra verkeersdruk op de R11 op het vlak van geurhinder en trillingen niet significant te zijn.

Het bezwaar is ongegrond.   

 

K.    discipline ruimtelijke aspecten

 

a.  Bezwaar 6 - aanleg parken:

Er moet een zorgvuldigere overgang gerealiseerd worden tussen de Merksemstraat en het parkgebied. Er zit meer in die plek dan enkel een paadje en een bomenrij.

Beoordeling:

De huidige vergunningsaanvraag bevat de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. In september zal het ontwerpteam Ringpark Lobroekdok van start gaan. Het ontwerpteam heeft als opdracht om een ontwerp te maken voor het volledige Ringpark Lobroekdok alsook om een visie te ontwikkelen op o.a. de overgang tussen de bestaande bebouwde omgeving zoals langs de Merksemstraat en het nieuwe Ringpark. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 6 - Lobroekdok:

Benut ten volle de nabijheid van het Lobroekdok met de heraangelegde en opgewaardeerde Schijnpoortweg, die het voordeel heeft een stedelijke boulevard van uitzonderlijke kwaliteit te kunnen worden. Dit kan de vertaling krijgen van de bijzondere band tussen Antwerpen en het water. Weer daarom de bebouwing aan de kop van het dok (zijde Slachthuislaan, Schijnpoortweg en Sportpaleis), nog voor de stijging van de grondprijzen.

Beoordeling:

De ontwerptrajecten voor de Ringparken zijn lopende. Mogelijke verbeteringen volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar betreft de mogelijkheden naar stadsontwikkeling en heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. 

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 10 - overkapping: 

Er is geen zekerheid over volledige overkapping. Deze moet volledig worden gerealiseerd zodat er kan geïnvesteerd worden in het aanplanten van groen. Dit verbetert de leefkwaliteit van Antwerpen.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer een volledige overkapping van de Antwerpse Ring vooropgesteld. Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat een aantal van de overkappingsprojecten die hierbinnen een eerste fase vormen. De resultaten van het Project-MER wijzen uit dat deze eerste fase aan Leefbaarheidsprojecten reeds een belangrijke verbetering van de leefbaarheid zal bewerkstelligen.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord.

Voor de in de aanvraag vattende overkappingen worden in de vergunningen de nodige garanties geboden. De volledige overkapping maakt geen onderdeel uit van voorliggende aanvraag en kan dus niet beoordeeld worden. Voorts kan ook worden verwezen naar de weerlegging van de bezwaren met betrekking tot de saucissonering in de procedure, (bv. bezwaar 3, 11, 25, 35, 39, 40), waar dit aspect ook terugkomt.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 14 - publiek domein, uitbreiding bestaande bedrijven:

De bezwaarindiener heeft bedenkingen bij invulling terreinen rond OWK. Doordat deze een publieke functie (publiek groen/sport gebied) krijgen heeft dit een invloed op het groepsrisico. De ontwikkelingsmogelijkheden (Seveso) van het bedrijf worden beperkt.

Beoordeling:

Het ingetekende ontwerp is een verdere verfijning van het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Oosterweelverbinding (dat goedgekeurd werd op 16 juni 2006) en het GRUP Oosterweelverbinding – Wijziging (dat goedgekeurd werd op 20 maart 2015. Hierbij wordt verwezen naar de veiligheidsrapportages en conclusies die hierin zijn opgenomen (OVR/RVR).

De onderhavige OVA is geheel opgemaakt binnen de randvoorwaarden van het goedgekeurde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oosterweelverbinding. In de deelzone ‘aansluitingscomplex Oosterweelknoop’ zijn volgende bestemmingen in de omgeving van het aansluitingscomplex doorvertaald naar het grafisch plan:

- parkgebied zodat de zone tussen het aansluitingscomplex en de Schelde als dusdanig ingericht en gebruikt kan worden; binnen dit gebied zijn natuurbehoud, landschapszorg en recreatie nevengeschikte functies.

- natuurgebied om een landschappelijk geheel te maken met de omgrenzende bestemmingen van natuurgebied en parkgebied; binnen dit gebied is de hoofdfunctie natuur en recreatie beperkt tot medegebruik waarbij delen zelfs publiek kunnen afgeschermd worden in functie van natuurwaarden.

De onderhavige OVA blijft strikt binnen deze bestemmingsvoorwaarden kaderend binnen een GRUP dat getoetst werd op ruimtelijke veiligheid.

Voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd dan ook een ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt. Dit ruimtelijk veiligheidsrapport werd door de Dienst Veiligheidsrapportage goedgekeurd op 6/02/2014. Het goedgekeurde document is opgenomen als bijlage bij het GRUP. Op het vlak van externe veiligheid in relatie tot Seveso-inrichtingen zijn geen specifieke maatregelen te nemen binnen het GRUP. De dienst Veiligheidsrapportage (VR) van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid (Departement LNE) besliste in haar advies van 4/03/2014 naar aanleiding van de plenaire vergadering dat het goedgekeurde ruimtelijke veiligheidsrapport “Plan voor een Derde Scheldekruising, Antwerpen” voldoet om gevoegd te worden bij het ruimtelijk uitvoeringsplan en dat er geen nieuw ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt dient te worden, hierbij onder andere rekening houdende met de afwezigheid van Seveso-inrichtingen in het plangebied en de aanwezigheid van vele Seveso-inrichtingen binnen een ruime perimeter buiten het plangebied.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 14 - groutankers:

Plaatsen van groutankers versus bescherming bestaande pijpleidingen.

Beoordeling:

Hiervoor werd advies gevraagd aan de betreffende adviesinstantie. Er werd een plaxis doorrekening bezorgd om aan te tonen dat de impact beheerst wordt. De adviesverlener kan mogelijks nog zijn advies aanpassen ten gevolge van de toegevoegde informatie. De voorwaarden hieruit dienen stipt te worden nageleefd.

De leidingen dienen in elk geval gevrijwaard te worden gedurende (en na) de uitvoering van het project Oosterweelverbinding.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 16 - werking sociale organisatie:

Het ontwerp ter hoogte van Sportpaleis bedreigt werking sociale organisaties gevestigd aan de Ten Eekhovelei. Het gaat daarbij over de mogelijke schade aan de panden langs de Ten Eekhovelei volgens de bezwaarindieners door de voorbereidende werken. Het gaat ook over het gebrek aan zekerheid over de verlegde verbindingsweg, de planningsonzekerheid in dit gebied en de onvoldoende verbetering van de leefbaarheid.

Knooppunt Schijnpoort neemt te veel ruimte in beslag.

Beoordeling:

Wat betreft schade aan de panden, kan worden verwezen dat dit een burgerrechtelijk aspect betreft dat niet wordt beoordeeld in een aanvraag.

Het ruimtebeslag van aansluitingscomplex Schijnpoort is zo minimaal mogelijk gehouden.

Wat betreft “de verlegde verbindingsweg, de planningsonzekerheid in dit gebied en de onvoldoende verbetering van de leefbaarheid. Knooppunt Schijnpoort neemt te veel ruimte in beslag” dient te worden vermeld dat de heden ter vergunning voorgelegde knoop Schijnpoort in overeenstemming is met de geldende stedenbouwkundige voorschriften en verenigbaar is met de goede ruimtelijk ordening in de omgeving Anderzijds wordt de aanpassing van de Knoop Schijnpoort nog nader wordt bestudeerd en zal deze mogelijk zal aangepast worden via een aanvullende vergunningsaanvraag, indien noodzakelijk.

Het bezwaar is ongegrond.

g.   Bezwaar 17 - volledige overkapping:

Ga voor een volledige overkapping van de ring.

Overkap sleuf Lobroekdok.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer een volledige overkapping van de Antwerpse Ring vooropgesteld. Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat een aantal van de overkappingsprojecten die hierbinnen een eerste fase vormen. De resultaten van het Project-MER wijzen uit dat deze eerste fase aan Leefbaarheidsprojecten reeds een belangrijke verbetering van de leefbaarheid zal bewerkstelligen.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord.

Voor de in de aanvraag vattende overkappingen worden in de vergunningen de nodige garanties geboden. De volledige overkapping maakt geen onderdeel uit van voorliggende aanvraag en kan dus niet beoordeeld worden.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 21 - onduidelijkheden plannen en invulling zone Sportpaleis:

Het is niet geheel duidelijk of de zone tussen algemene werkstrook en de vergunningsgrens ter hoogte van Sportpaleis en Lotto Arena zal worden aangelegd en of daar nog wijzigingen zullen worden aangebracht.

Bezwaar voor de invulling van de zone tussen de gevellijn Sportpaleis/Lotto Arena tot aan het fietspad en dit voor de gehele afstand vanaf Schijnpoortweg tot aan de uitmonding van de tunnel. De afstand van de gevellijn tot de bomen is dus niet éénduidig weergegeven. De toegang voor de brandweer kan niet meer gegarandeerd worden. Er is minstens een onvolledigheid ten aanzien van de plannen.

Beoordeling:

De bereikbaarheid van het sportpaleis omwille van de werken is een belangrijk punt. Het merendeel van de ingrepen noodzakelijk tijdens de uitvoering van de werf wordt nog niet aangevraagd in deze omgevingsvergunningsaanvraag. De stad heeft momenteel dus nog geen duidelijk beeld over de geplande werken en de daarbij gepaard gaande hinder in de omgeving van het Sportpaleis.

Tevens omvat deze omgevingsvergunningsaanvraag in hoofdzaak de ontworpen toestand en slechts in beperkte mate ingrepen die enkel nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project. Zo is ook de scrum over het aansluitingscomplex Schijnpoort nog lopende. De wijzigingen aan het voorliggende ontwerp die hieruit voortkomen, zullen desgevallend het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke vergunningsaanvraag, indien noodzakelijk.

Echter moet de site van het Sportpaleis te allen tijde bereikbaar zijn voor de brandweer tijdens de werken en na de oplevering van het project. De werking en de veiligheid van het Sportpaleis moet gegarandeerd blijven. Deze garantie kan enkel worden aangeboden op basis van de bestaande laatste vergunde vergunning van het Sportpaleis. Dit wordt meegenomen bij de voorwaarden.

Het bezwaar is gegrond.

i.    Bezwaar 23 - dimensies:

De Oosterweelverbinding zoals die zou gebouwd worden, is te groot gedimensioneerd. Het is onzeker of het Radicaal Haventracé zal worden gerealiseerd. Een volledige overkapping is nodig.

Beoordeling:

De loutere dimensionering van een project kan geen reden zijn tot weigering van een project. De aanvraag zal door de vergunningverlenende overheid en door de stad Antwerpen als adviserende instantie worden getoetst aan de decretale beoordelingsgronden. De inpassing van het project in de omgeving (en dus ook de schaal) zullen worden beoordeeld in het kader van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening. Uit het Project-MER en de begeleidende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag blijkt de dimensionering van het project correct ingeschat.

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen werd een noordelijk alternatief rond de stad voor doorgaand verkeer, het Haventracé, vooropgesteld. In werkbanken wordt het Haventracé de komende maanden en jaren verder uitgewerkt. Het Haventracé maakt echter geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat een aantal van de overkappingsprojecten die hierbinnen een eerste fase vormen. De resultaten van het Project-MER wijzen uit dat deze eerste fase aan leefbaarheidsprojecten reeds een belangrijke verbetering van de leefbaarheid zal bewerkstelligen.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 26 - volledige overkapping:

Voor een duurzame vergunning is afstemmen op het geldende beleidskader, dus het Toekomstverbond, vereist. Dat betekent dat een volledige overkapping vooropgesteld wordt. We vragen Lantis dan ook om ten gronde te onderzoeken welke eventuele aanpassingen nodig zijn aan het voorliggend ontwerp om het geheel toch ineens te kunnen overkappen aan de noordelijke Ring.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer een volledige overkapping van de Antwerpse Ring vooropgesteld. Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat een aantal van de overkappingsprojecten die hierbinnen een eerste fase vormen. De resultaten van het Project-MER wijzen uit dat deze eerste fase aan Leefbaarheidsprojecten reeds een belangrijke verbetering van de leefbaarheid zal bewerkstelligen.

Voor de in de aanvraag vattende overkappingen worden in de vergunningen de nodige garanties geboden. De volledige overkapping maakt geen onderdeel uit van voorliggende aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 31 - doelstellingen Toekomstverbond:

De OWV grijpt diep in het stedelijke weefsel. De doelstellingen die de overheid zich stelt en deze van het toekomstverbond worden niet behaald, waaronder het herstellen van de leefbaarheid. Het verkeer wordt wel door de stadsagglomeratie gestuurd, terwijl de doelstelling van de overheid net was om dit te vermijden.

Beoordeling:

De realisatie van de Oosterweelverbinding, maakt de Antwerpse ring rond. Hierdoor kan het verkeer beter verspreid worden en wordt het onderliggend wegennet ontlast. Dit zorgt voor minder verkeer in de woonbuurten en een verhoging van de leefbaarheid. Bovendien werden in het project alle milderende maatregelen uit het Project-MER opgenomen, hetzij in de aanvraag, hetzij in het bestek voor de aannemer van de hoofdwerken, hetzij in flankerend beleid. Over het algemeen zal de lucht en geluidskwaliteit hierdoor verbeteren in Antwerpen. Naast de realisatie van de Oosterweelverbinding is in het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, een noordelijk alternatief rond de stad voor doorgaand verkeer, het Haventracé, vooropgesteld. In werkbanken wordt het Haventracé de komende maanden en jaren verder uitgewerkt. Het Haventracé maakt echter geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

l.    Bezwaar 31 - leefbaarheid buurt Sportpaleis:

In het tolscenario blijven de wegvakken aan de knoop aan het sportpaleis te intensief gebruikt. Net daar staat de leefbaarheid onder druk. Dit leidt hoe dan ook tot weefbewegingen die de verkeersveiligheid in het gedrang brengen. Zelfs met een modal shift die voor 50% gehaald is, blijft de intensiteit aan het Sportpaleis te hoog.

Beoordeling:

Uit het Project-MER en de begeleidende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag blijkt de dimensionering van het project correct ingeschat.

Het ontwerp voldoet aan de vereiste veiligheidsrichtlijnen en het aantal weefbewegingen werd tot een minimum beperkt om mogelijke conflicten te vermijden.

De effecten op lucht, geluid en gezondheid werden in het Project-MER Oosterweelverbinding onderzocht en beoordeeld. De negatieve effecten op vlak van lucht, geluid en gezondheid die door de hogere intensiteit op het noordelijk deel van de R1 tussen Antwerpen-Oost en Antwerpen-Noord ontstaan worden door de verdiepte ligging, de overkappingen en/of de bermen en schermen voldoende gemilderd. De leefbaarheid in de omgeving van het Sportpaleis zal dus sterk verbeteren door de afbraak van het viaduct en het verdiept leggen van de snelweg waardoor naast de visuele hinder ook de geluidshinder sterk vermindert. Ook de schermen die geplaatst worden ten voordele van de luchtkwaliteit zorgen ervoor dat deze omgeving er op vooruit gaat.

Het bezwaar is ongegrond.

m.  Bezwaar 32 - sloop Noorderlaanbrug:

Bij de Oosterweelknoop bevat ruimtelijke beperkingen: horizontale en verticale alignementen zijn te kort en de bochtstralen te klein. Dit heeft een invloed op de capaciteit van de weg en aansluitingen en resulteert in een snelheidsbeperking. De oplossing is de sloop van de Noorderlaanbrug om meer ruimte te creëren.

Beoordeling:

Wat beweerd wordt met betrekking tot de verkeersveiligheid en het te kort en te klein zijn van de bochtstralen, is niet correct. Zoals toegelicht in de toelichtingsnota hoofdstuk 12.1 ‘verkeersveiligheidsaudit’ werd een verkeersveiligheidsaudit uitgevoerd: “Op basis van de uitgevoerde audit en het gemotiveerd antwoord van de initiatiefnemer kan geconcludeerd worden dat alle mogelijke maatregelen in het infrastructuurontwerp genomen zijn om de verkeersveiligheid te garanderen. Op basis van onder meer een Human Factoranalyse zal voor de ingebruikname een verdere verfijning van wegmarkeringen, bewegwijzering, verkeerssignalisatie en/of andere inrichtingsmaatregelen van de infrastructuur uitgewerkt worden.” Indien de bochtstralen niet zouden voldoen dan zou dit opgemerkt zijn.

Het verwijderen van de Noordkasteelbruggen is buiten de scope van deze vergunningsaanvraag, ligt niet voor in de aanvraag. De aanvraag moet bovendien op zijn eigen merites beoordeeld worden.

Het voorliggend project werd op de projectstuurgroep gebracht. De projectstuurgroep evalueert de mobiliteits- en verkeerskundige aspecten. Uit de verkeerssimulaties is niet gebleken dat de capaciteit beperkt is en er bijkomende maatregelen nodig zijn. 

Hetgeen aangevraagd wordt is afwikkelbaar en veilig.

Het bezwaar is ongegrond.

n.   Bezwaar 33 - leefkwaliteit R1:

De leefkwaliteit langs de R1 en ook het verkeersverloop en de verkeersveiligheid zijn de dupe van de verwaarlozing van de bestaande infrastructuur, voornamelijk de  Liefkenshoektunnel (LHT) op de R2. Dit ook in de toekomst.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Bovendien werden het weerhouden tracé en haar (niet weerhouden) alternatieven  onderzocht en goedgekeurd in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende Plan-MER, alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is het resultaat van deze processen.

De doelstellingen van de Oosterweelverbinding zijn om de bereikbaarheid, verkeersveiligheid én leefbaarheid te verhogen. Deze zijn uitvoerig onderzocht in de Plan-MER, Project-MER en verkeers/tunnelveiligheidsstudies. De Oosterweelverbinding voldoet aan al deze doelstellingen. De realisatie van de Oosterweelverbinding, maakt de Antwerpse Ring rond. Hierdoor kan het verkeer beter verspreid worden en wordt het onderliggend wegennet ontlast. Dit zorgt voor minder verkeer in de woonbuurten en een verhoging van de leefbaarheid. Bovendien werden in het project alle milderende maatregelen uit het Project-MER opgenomen, hetzij in de aanvraag, hetzij in het bestek voor de aannemer van de hoofdwerken, hetzij in flankerend beleid. Over het algemeen zal de lucht en geluidskwaliteit hierdoor verbeteren in Antwerpen. Naast de realisatie van de Oosterweelverbinding is in het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, een noordelijk alternatief rond de stad voor doorgaand verkeer, het Haventracé, vooropgesteld. In werkbanken wordt het Haventracé de komende maanden en jaren verder uitgewerkt. Het Haventracé maakt echter geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

o.   Bezwaar 34 - bovenbouw:

De bezwaarindiener beklaagt dat de aanvraag enkel gericht is op het realiseren van de ondergrond. De bovengrondse invulling (infrastructuur voor fietsers, voetgangers, groenzones,…) zijn onaf en onzorgvuldig uitgetekend.

Beoordeling:

Voorliggende vergunningsaanvraag heeft voornamelijk betrekking op het wegontwerp (de onderbouw). De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord.

Het bezwaar is ongegrond.

p.   Bezwaar 37 - niet inpasbaar in de omgeving:

De aanleg van de nieuwe auto- en vrachtwageninfrastructuur van de Oosterweelverbinding is volgens de bezwaarindiener niet conform de goede ruimtelijke ordening.

Enerzijds is de voorziene infrastructuur functioneel niet inpasbaar in de omgeving zo dicht bij de stedelijke woon- en leefomgeving. Daarnaast zorgt de mobiliteitsimpact van de voorziene auto-infrastructuur voor het aantrekken van meer autoverkeer die de stedelijke draagkracht overschrijdt en niet past in de doelstellingen hieromtrent. Haar schaal en ruimtegebruik is buitenproportioneel in vergelijking met de noodzakelijke stedelijke infrastructuur.

De hinderaspecten zijn uiterst hoog. De gezondheid van de inwoners gaat erop achteruit, het gebruiksgenot is voorbehouden voor mensen met een auto of een vrachtwagen en de veiligheid gaat erop achteruit.

Beoordeling:

De aanvraag zal door de vergunningverlenende overheid en door de stad Antwerpen als adviserende instantie worden getoetst aan de decretale beoordelingsgronden. De inpassing van het project in de omgeving zullen worden beoordeeld in het kader van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening.

De milieueffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer. Uit het Project-MER blijkt het geoptimaliseerd voorkeursontwerp in grote mate bijdraagt aan de vooropgestelde mobiliteitsdoelstellingen waaronder het verhogen van de verkeersleefbaarheid en –veiligheid op het onderliggend wegennet. Voor de discipline lucht zijn de effecten van het voorkeursontwerp globaal beperkt tot sterk positief, met name in een ruime zone rond de zuidelijke R1 en rond de voorziene overkappingen. Inzake geluid worden dankzij de maatregelen die opgelegd werden in de disciplines mobiliteit en lucht (snelheidsvermindering, afscherming,…) de positieve effecten voor geluid nog versterkt in het geoptimaliseerd voorkeursontwerp. Bovendien wordt in de aanvraag voldoende aandacht besteed aan wandel- en fietsinfrastructuur. Deze infrastructuur zal later verder worden uitgewerkt en verfijnd.

Het bezwaar is ongegrond.

q.   Bezwaar 38 - ruimtebeslag Schijnpoortknoop:

Verklein het ruimtebeslag en de verkeersimpact van de Schijnpoortknoop. De bezwaarindiener vraagt de 7 onderzoeksvragen met betrekking tot het ruimtebeslag van de Schijnpoortknoop grondig te onderzoeken en op te nemen in het MER.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak m.b.t. het project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag.

Het bezwaar is ongegrond.

 

L.     discipline mobiliteit

 

a.   Bezwaar 1 - alternatieve trajecten: 

Niet alle alternatieven zijn degelijk onderzocht onder meer de betere verbinding van de Liefkenshoektunnel (LKHT) en de E17. De bezwaarindiener wenst dat alle alternatieven degelijk onderzocht worden.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. Het alternatievenonderzoek maakt deel uit van het plan-milieueffectenrapport (Plan-MER) dat werd goedgekeurd op10 februari 2014. Hierin werd wel degelijk een alternatief onderzocht dat de verbinding maakt tussen de Liefkenshoektunnel en de E17, het Meccano tracé.

Bovendien werd het voorkeurstracé reeds vastgelegd in het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Oosterweelverbinding (dat goedgekeurd werd op 16 juni 2006) en het GRUP Oosterweelverbinding – Wijziging (dat goedgekeurd werd op 20 maart 2015).

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 1 - modal shift / modal split:

In de aanvraag is nergens de modal shift of split eenduidig gedefinieerd, als ook hoe men deze evolutie concreet gaat meten. Aangezien alles niet duidelijk gespecifieerd is zullen deze metingen dus ook onduidelijk en onbruikbaar zijn. Er is in de aanvraag dus niet afdoende aangetoond dat de shift of split zal slagen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag. In het Project-MER zijn doorrekeningen met respectievelijk 50% (scenario OW5-6-6_ams50) en 100% realisatie van de ambitieuze modal split (scenario OW5-5-6_ams100), zoals vooropgesteld in het Toekomstverbond, opgenomen. Waarbij de 100% realisatie van de ambitieuze modal split betekent dat de helft van alle verplaatsingen met herkomst en/of bestemming in het primair studiebied met de auto gebeurt. De modal split is voor beide scenario’s vooraf gedefinieerd in het verkeersmodel en dus geen gevolg van concrete projecten die in het model werden ingebracht. Net als de “doorkijkscenario’s TKV” (zie Deelrapport 7: Mobiliteit) werden OW 5-6- 6_ams50 en OW 5-5-6_ams100 daarom ook unimodaal doorgerekend. In het deelrapport 17 onder titel ‘17.3.1.1 Aanvullende duiding inzet provinciaal verkeersmodel Antwerpen’ is hierover meer informatie terug te vinden. De realisatie van de modal shift maakt geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag, maar zal via andere processen verder onderzocht moeten worden en zal desgevallend het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningsaanvragen, indien dit noodzakelijk zou blijken.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 1 - filevorming:

De bezwaarindiener merkt op dat de aanvrager bewust file wil creëren (vermeld in een krantenartikel). Dit is volgens hem een inbreuk op de veiligheid door o.a. een verhoogd risico op kettingbotsingen.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer de ambitieuze modal shift vooropgesteld. Dankzij dit uitgangspunt kon de Oosterweelverbinding hier en daar wat slanker gedimensioneerd worden waardoor de ruimtelijke impact kleiner werd en de overkapbaarheid eenvoudiger. Bij de opmaak van het ontwerp is men dus uitgegaan van de realisatie van de helft van de ambitieuze  modal shift. Een modal shift 60/40 dus in plaats van de beoogde 50/50. Dit biedt de garantie dat, zelfs als de ambitieuze modal shift nog niet volledig bereikt is bij de ingebruikname van de Oosterweelverbinding, het systeem toch voldoende werkt. De realisatie van de modal shift maakt geen deel uit van deze aanvraag, maar maakt deel uit van flankerend beleid – hoewel in huidige aanvraag reeds de hoofdlijnen van zachte fiets- en voetgangersverbindingen zijn opgenomen. Bovendien voldoet het ontwerp aan de vereiste veiligheidsrichtlijnen en werd het aantal weefbewegingen tot een minimum beperkt om mogelijke conflicten te vermijden. Uit niets blijkt dan ook dat er een groter risico op kettingbotsingen zou ontstaan.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 1 - verouderd of tegenstrijdig verkeersmodel:
In de werkbank Haventracé onder leiding van de provinciegouverneur is gebleken dat het gebruikte verkeersmodel verouderd is. Het leverde nog tot 2019 ongerijmde resultaten op. De pagina’s moeten dus worden vervangen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. Het verkeersmodel dat gebruikt werd in het Project-MER is conform de geldende richtlijnen en de modelleringen zijn door erkende mer-deskundigen uitgevoerd. Om redenen van consistentie met het plan-MER Oosterweelverbinding (2014) en Project-MER Infrastructuurwerken Linkeroever (2016) werden alle doorrekeningen in het kader van onderhavig Project-MER uitgevoerd met het provinciaal verkeersmodel Antwerpen versie 3.6.1. De dimensionering van de weginfrastructuur in het voorkeursontwerp is echter gebaseerd op verkeerscijfers uit de recentere modelversie 3.7.1. Globaal geeft modelversie 3.7.1 lagere verkeersvolumes dan modelversie 3.6.1. Enkel ter hoogte van de haven geeft modelversie 3.7.1 een toename van het havengerelateerde verkeer ten opzichte van 3.6.1. Modelversie 3.7.1 is de meest recente modelversie van de twee en sluit in principe het best aan bij het actuele verwachtingspatroon. De cijfers van modelversie 3.6.1 zijn (behalve ter hoogte van de haven) te beschouwen als een “worst case” weergave van de toekomstige situatie. Bovendien werd om het voorkeursontwerp te dimensioneren gebruik gemaakt van modelversie 3.7.1.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 3 - investering openbaar vervoer:

Er wordt te weinig geïnvesteerd in het openbaar vervoer.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer de ambitieuze modal shift vooropgesteld. Investeringen in openbaar vervoer, in het kader van de modal shift, maken geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag, maar zullen via andere processen verder onderzocht moeten worden en desgevallend later het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningsaanvragen, indien dit noodzakelijk zou blijken.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 3 - internationaal vrachtvervoer:

Het project is niet aanvaardbaar omwille van het aantrekken van internationaal ADR vrachtvervoer. Dit vervoer komt te dicht bij woonwijken aan de Antwerpse ring en bij de natuurgebieden.

Beoordeling:

De Antwerpse Ring R1 is een route die momenteel reeds onderdeel uitmaakt van het Trans-Europese netwerken voor transport (TEN-T). In het kader van het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, worden onder meer de ambitieuze modal shift en een noordelijk alternatief rond de stad voor doorgaand verkeer (Haventracé) vooropgesteld. Het Haventracé, dat in het Project-MER wordt beschouwd als een loutere aanbeveling, maakt geen deel uit van de huidige aanvraag.

De trajecten en hun alternatieven zijn onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende Plan-MER, alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Het bezwaar is ongegrond.

g.   Bezwaar 5 - Vaartkaai-Ingenieur Menneslaan:

Via de Vaartkaai rijdt doorgaand verkeer (personenvervoer) vanuit Schoten, Schilde en Ranst richting oprit van de Ring. De industriezone Kanaalzone Noord bevat bedrijven die bijzonder veel vrachtwagens de baan op sturen (Aveve, Bosto, Dossche, ...) langsheen dezelfde route.

Als de Vaartkaai wordt afgesloten omwille van de werken, zal al dit verkeer (zowel auto’s als vrachtwagens) langs de Ingenieur Menneslaan en of de Bredabaan naar de Groenendaallaan passeren. Hierdoor staat de Groenendaallaan regelmatig vol vrachtwagens. En dit op minder dan 50 meter van een school & met een aantal kruispunten die ook in de toekomst gebruikt zullen worden als fietsknooppunten vanuit de rand richting de stad. Een deel van het vrachtverkeer bestaat uit ADR-transporten. In 2009 werd de vraag al gesteld of er geen alternatieven voorzien moesten worden bij trajecten die net als de Kanaaltunnels de Groenendaallaan ook niet ontlasten.

Door het ontwikkelen van de industriezones langsheen de Metropoolstraat en het vrachtverkeer-luw maken van de Hoogmolenbrug in Schoten, wordt al het verkeer richting Merksem gedwongen. Het vrachtverkeer zal dus niet verminderen.

De alternatieven die Lantis aanbieden, leiden naar kruispunten die vol verkeer staan of een grote omweg maken. Met het doorknippen van de Ingenieur Menneslaan wordt het probleem alleen verschoven naar de Bredabaan. Dat deze route via de Ingenieur Menneslaan één van de punten die het minst uitgewerkt is van heel de werken rondom Merksem, zie je in de verschillende bijgevoegde plannen van doorheen de jaren.

Beoordeling:

De bezwaarindiener uit een bezorgdheid over de verkeersdruk, voornamelijk van vrachtverkeer, op de omgeving naast het projectgebied. De provincie Antwerpen werkt samen met de Vlaamse Waterweg, de stad Antwerpen en de gemeenten rond de kanaalzone aan een plan om de ontsluiting van de industriezones rond het kanaal te verbeteren. Dit samenwerkingsproject ‘Kanaalkant’ maakte de visie ‘Kaderplan: Albertkanaal Antwerpen-Schoten-Wijnegem’ op voor de bedrijvenzone rond het Albertkanaal. Het kaderplan bestaat uit een visie en een actieplan. In het kader hiervan zijn al heel wat acties ter verbetering van de bereikbaarheid door verschillende overheden uitgevoerd of lopende. De vernieuwing van de Hoogmolenbrug en de aansluiting van de Theunisbrug op de Minister Delbekelaan zullen ervoor zorgen dat in de toekomst de bereikbaarheid van de industriezone vanuit het oosten zal verbeteren.

In de werffase van de Oosterweelverbinding zullen tijdens de werken aan het complex Groenendaallaan de op- en afritten vanuit het noorden worden afgesloten. Dit verkeer zal in de toekomst gebruik maken van de complexen Ekeren en Kleine Bareel. Hierdoor wordt verwacht dat de verkeersintensiteiten op de Groenendaallaan tijdens de werken gaan afnemen.

Tijdens de werken moet de Vaartkaai worden afgesloten. De Groenendaallaan is de meest aangewezen alternatieve route voor dit verkeer. Beide wegen zijn in het mobiliteitsplan gecategoriseerd als een stadsweg. De Groenendaallaan is eveneens ingericht met gescheiden fietspaden en een centrale trambaan om de hinder voor de zwakke weggebruikers te beperken en de doorstroming van het openbaar vervoer te garanderen. De totale verkeersintensiteiten op de Groenendaallaan tijdens de werken aan de R1 zullen naar verwachting nog steeds lager zijn dan de huidige intensiteiten.

De Ingenieur Menneslaan tussen de Vaartkaai en de Groenendaallaan zal pas onderbroken worden na het beëindigen van de werken, op een moment dat de Vaartkaai opnieuw kan gebruikt worden voor het verkeer.

De omleidingswegen tijdens de werken en fasering maken geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. De aannemer zal hiervoor desgevallend nog uitvoeringsvergunning aanvragen.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 5 - Groenendaallaan:

De Groenendaallaan (richting tunnelkokers) is zo ontworpen dat deze een bottleneck zal zijn voor het hele oprittencomplex. Omwille van tunnelveiligheid mag er namelijk geen backup (file) ontstaan in de kokers zelf of de op- en afritten bij de tunnelkokers. Het stilstaand verkeer zal, zeker tijdens de spitsuren nooit te vermijden zijn. En dat, zelfs als er alternatieven zijn, het wel te verwachten is dat er meer dan een paar stilstaande vrachtwagens op de Groenendaallaan zullen staan.

Beoordeling:

Door het sluiten van de Ring, de realisatie van de Oosterweelknoop in de haven en het vervolledigen van het complex Schijnpoort zullen de verkeersintensiteiten op de Groenendaallaan en het op- en afrittencomplex Merksem dalen. Bovendien wordt de capaciteit van het ringsysteem verhoogd en wordt het systeem robuuster (er zijn meer alternatieve routes beschikbaar) waardoor de kans op filevorming op de ring kleiner wordt. Tevens is ernaar gestreefd om de vormgeving van het kruispunt van de Groenendaallaan met de op- en afritten te optimaliseren:

-     Het kruispunt is zo compact mogelijk vorm gegeven en voetgangers en fietsers worden buiten het kruispunt omgeleid zodat er geen zebrapaden en fietsoversteken op het kruispunt zijn. Dit zorgt ervoor dat de groentijden voor het overige verkeer kunnen gemaximaliseerd worden en dat de ontruimingstijden tot een minimum beperkt worden.

-     Er zijn meer rijstroken dan vandaag voorzien op de afritten van de R1. Op deze manier kan er meer verkeer verwerkt worden tijdens een groenfase. 

-     De verschillende op- en afritten worden geconcentreerd op één kruispunt om de doorstroming op de Groenendaallaan te verbeteren.

Bovenstaande optimalisaties zijn een verbetering voor de verkeersveiligheid en de doorstroming.

Het bezwaar is ongegrond.

i.    Bezwaar 5 - gebrek overkoepelende visie:

Het studiegebied loopt altijd maar nét tot aan het begin van de Kanaalzone Noord. En de studies in de MER rapporten lopen hoofdzakelijk over de verkeerseffecten op de hoofdassen. Met de veronderstelling dat 'wanneer het verkeer op de hoofdassen vlotter loopt, de druk op het onderliggende wegennet verminderd'. Zeker in combinatie met de modal shift. Dat kan (misschien) kloppen voor personenverkeer, maar voor vrachtwagens uit een groeiende industriezone met beperkte alternatieve routes lijkt me die redenering niet op te gaan. Een overkoepelende visie had dit kunnen voorkomen.

Beoordeling:

De trajecten en hun alternatieven zijn onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende Plan-MER, alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

De provincie Antwerpen werkt bovendien samen met de Vlaamse Waterweg, de stad Antwerpen en de gemeenten rond de kanaalzone aan een plan om de ontsluiting van de industriezones rond het kanaal te verbeteren. Dit samenwerkingsproject ‘Kanaalkant’ maakte de visie ‘Kaderplan: Albertkanaal Antwerpen-Schoten-Wijnegem’ op voor de bedrijvenzone rond het Albertkanaal. Het kaderplan bestaat uit een visie en een actieplan. In het kader hiervan zijn al heel wat acties ter verbetering van de bereikbaarheid door verschillende overheden uitgevoerd of lopende.

Vanuit Kanaalkant werd een mobiliteitsstructuur voorgesteld om de verkeersleefbaarheid en druk op de aangrenzende woongebieden te verminderen. Door middel van doorrekeningen werd de haalbaarheid van de ontsluitingsprincipes getoetst. In de doorrekeningen is rekening gehouden met de aanleg van de Oosterweelverbinding en op termijn Haventracé. Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 6 - voetwegennetwerk:

Het ontwerp moet rekening houden met een voetwegennetwerk dat zowel recreatief als functioneel kan worden gebruikt. Het functionele netwerk kan bijvoorbeeld van woonkern tot woonkern lopen of van woonkern naar station.

Het recreatief netwerk moet ruim worden gemeten rekening houden met het kuieren (recreatief gebruik) van de mens.

Het voetwegennetwerk moet te allen tijden goed zichtbaar en leesbaar zijn. Het moet altijd verlicht worden en sociaal veilig zijn. Tevens moet het vlot bereikbaar zijn voor onderhoud of sneeuw ruimen.

Beoordeling:

De bezwaarindiener formuleert eerder een aanbeveling dan een bezwaar. Het ontwerp in voorliggende aanvraag houdt voldoende rekening met het voetwegennetwerk zowel voor recreatief als functioneel gebruik. Een degelijk netwerk van voetpaden is van groot belang voor de stad Antwerpen. Ook voor voetgangers zijn veilige en comfortabele voetpaden, oversteken en aansluitingen met bestaande wandelpaden en functies van belang. Hiervoor worden dezelfde algemene richtlijnen ambities toegepast op infrastructuur voor voetgangers. Ook hiervoor wordt verwezen naar de van toepassing zijnde draaiboeken (openbaar domein) en het vademecum.

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 6 - dubbel gebruik voetwegennetwerk:

Het voetwegennetwerk zal ook gebruikt worden door verschillende groepen van fietsers (elektrische fietsen, bakfietsen, racefietsen…). Het ontwerp moet hierbij rekening houden.

Beoordeling:

De bezwaarindiener formuleert eerder een aanbeveling dan een bezwaar. Het ontwerp houdt rekening met verschillende soorten fietsers door de breedtes van de fietspaden te voorzien op 4m.

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is ongegrond.

l.    Bezwaar 6 - aanleg trage netwerken:

Toch moet er rekening gehouden worden met een mogelijke scheiding door gebruikers. Het gebruik van de paden (wandel of fiets) moet leesbaar zijn in het ontwerp. Wandelpaden moeten zo worden aangelegd dat fietsen niet mogelijk is.

Het ontwerp moet rekening houden met zwakke en trage weggebruikers (voetgangers) ten overstaan van de sterkere en snellere (soms elektrisch ondersteunde) weggebruikers (fietsers). Tevens moeten ze ook begaanbaar zijn voor mindermobiele mensen (rolstoelen en rollators).

Beoordeling:

De bezwaarindiener formuleert eerder een aanbeveling dan een bezwaar. In het ontwerp wordt door middel van materialisatie een onderscheid gemaakt tussen voet en fietspaden. Bovendien wordt naast het fietspad een zone voor voetgangers voorzien of een padenstructuur die zelfs los getrokken wordt van de fietspaden.

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen desgevallend hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is ongegrond.

m.  Bezwaar 6 - aanleg fietsbrug Albertkanaal:

Er moet een trap worden geplaatst aan de zuid-westzijde van de nieuwe brug aan het Albertkanaal (ter vervanging van de Ijzerlaanbrug) zodat deze ook gebruikt kan worden door de voetgangers. Een gescheiden nieuwe brug alleen voor voetgangers is een nog betere oplossing.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. De Ijzerlaan-fietsbrug is reeds gebouwd en valt buiten de projectgrens van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

n.   Bezwaar 6 - passerelle Schijnpoortweg:

Plaats voldoende trappen vanaf de diverse voetpaden naar de passerelle. Als voetganger heb je weinig heil aan een passerelle 6 m boven je als je de weg moet oversteken om ze te bereiken.

Beoordeling:

De passerelle ter hoogte van Schijnpoort is een reeds uitgevoerd project en maakt geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. Het belangrijkste doel ervan is het faciliteren van de grote voetgangers- en fietsstromen tussen het Sportpaleis, de parking Spoor-Oost en de belangrijke doorgaande fietspaden langs de Ring en de Singel.

De concrete inrichting van de omgeving rond de infrastructuur (bovenbouw) zal echter gebeuren in een volgende fase. Op basis van het ontwerpwerk van deze ontwerpteams zullen desgevallend latere omgevingsvergunningsaanvragen worden ingediend, indien dit noodzakelijk zou zijn.

Het bezwaar is ongegrond.

o.   Bezwaar 10 - modal shift:

Er moet extra geïnvesteerd worden in openbaar vervoer en de fiets om de noodzakelijke modal shift naar 50/50 te bereiken.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer de realisatie van de ambitieuze modal shift vooropgesteld. Investeringen in openbaar vervoer en fiets in het kader van realisatie van de modal shift maakt geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag, maar wordt in andere processen uitgewerkt.

Het bezwaar is ongegrond.

p.   Bezwaar 11 -  toename verkeersdrukte:

Plannen zorgen voor een toename van de verkeersdrukte op de R11 omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op R1. Gevolg: barrièrewerking ter hoogte van R11. Met als gevolg, klantenverlies voor de apotheek van bezwaarindiener.

Beoordeling:

De trajecten en hun alternatieven werden onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER). De effecten van de realisatie van de Oosterweelverbinding op het onderliggend wegennet werden onderzocht in het project-MER. Het project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019.

De Oosterweelverbinding zorgt een vermindering van de verzadigingsgraden op het zuidelijk deel van de R1. De doorstroming op de R1-zuid (richting Kennedytunnel) verbetert, waardoor verkeer minder voor het onderliggende wegennet kiest.

Het bezwaar is ongegrond.

q.   Bezwaar 11 - alternatieven:

2de Kennedytunnel alternatief niet verder onderzocht.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. De trajecten en hun alternatieven werden onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Verder kan ook worden verwezen naar het goedkeuringsverslag van het Project-MER: "Voor alle alternatieven en varianten die gekend waren na de publieke consultatie en adviesronde van september 2015 werd nagegaan of ze als redelijk te beschouwen zijn en of ze in het verdere onderzoek moesten worden meegenomen. Deze analyse is opgenomen in een Trechteringsnota. Over deze nota is overleg georganiseerd met de adviesinstanties. Deze “Trechteringsnota ingesproken alternatieven project-MER Oosterweelverbinding” maakt integraal deel uit van de aanvullende richtlijnen van 10 februari 2017.”

Alle redelijke alternatieve werden aldus onderzocht.

Het bezwaar is ongegrond.

r.    Bezwaar 11 - file:

OWV lost fileprobleem niet op, zorgt enkel voor stabilisatie.

Beoordeling:

De mobiliteitseffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer.

Hieruit blijkt dat de Oosterweelverbinding in combinatie van de modal shift, zoals afgesproken in het Toekomstverbond, zorgt voor vlotter verkeer. Enerzijds zorgt de Oosterweelverbinding voor een robuustere ring doordat er meer alternatieve routes beschikbaar zijn waardoor verkeer ook kan omgeleid worden bij calamiteiten. Daarnaast wordt de capaciteit van het ringsysteem verhoogd en zal de ring veiliger ingericht worden onder andere door het beperken van het aantal weefbewegingen waardoor de kans op filevorming op de ring kleiner wordt.

Dit bezwaar is ongegrond.

s.   Bezwaar 11 - Europese tunnelrichtlijn

Project in strijd met Europese tunnelrichtlijn.

Beoordeling:

Het project voldoet aan de Europese Tunnelrichtlijn. Een tunnelveiligheidsdossier werd aan het bestuursorgaan ter beoordeling voorgelegd en goedgekeurd. De beoordeling van het tunnelveiligheidsdossier maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunningsaanvraag en is evenmin een beoordelingsgrond.

Het bezwaar is ongegrond.

t.    Bezwaar 11 - modal shift:

Onzeker of modal-shift kan gerealiseerd worden.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. In het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, wordt onder meer de realisatie van de ambitieuze modal shift vooropgesteld. De realisatie van de modal shift maakt geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag, maar wordt in andere processen uitgewerkt. De realisatie van de modal shift is onderdeel van het flankerend beleid.

Het bezwaar is ongegrond.

u.   Bezwaar 11 - rekenmodellen:

Kunnen de rekenmodellen (modal shift) nog wel gebruikt worden post-corona?

Beoordeling:

De mobiliteitseffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer. Bovendien moet de situatie ten gevolge van de coronacrisis worden beschouwd als het gevolg van een uitzonderlijke noodsituatie, waarvan de effecten noch voorzienbaar, noch vermijdbaar waren. Momenteel is het te vroeg om te kunnen spreken van blijvende effecten.

Het bezwaar is ongegrond.

v.   Bezwaar 13 - opbouw kanaaltunnel

Bezwaar met betrekking tot opbouw kanaaltunnel. De kanaaltunnel volstaat volgens de bezwaarindiener met twee gestapelde kokers van elk drie rijstroken.

Beoordeling:

De Kanaalzonetunnels hebben elk 2x2 rijstroken (3m50) + vluchtstrook (3m10). In de noordelijke Kanaaltunnels zal slechts 2x1 rijstrook opengesteld worden voor het regulier verkeer; de tweede rijstrook wordt enkel gebruikt als calamiteitenstrook (3m50). De calamiteitenstrook kan opengesteld worden om het verkeer om te leiden bij een incident elders op de Ring. Dit is nodig om een voldoende robuuste ring te realiseren.

Een variant van de kanaaltunnel met twee gestapelde kokers van elk drie rijstroken werd onderzocht in het Project-MER en heeft geen onderscheidende impact op het vlak van milieueffecten. De eenvoud in bouwwijze is geen grond van beoordeling voor een vergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

w.   Bezwaar 13 - verkeersvoorspellingen, corona:

Verkeersvoorspellingen zijn post-corona waardeloos.

Beoordeling:

De mobiliteitseffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer. Bovendien moet de situatie ten gevolge van de coronacrisis worden beschouwd als het gevolg van een uitzonderlijke noodsituatie, waarvan de effecten noch voorzienbaar, noch vermijdbaar waren. Momenteel is het te vroeg om te kunnen spreken van blijvende effecten.

Het bezwaar is ongegrond.

x.   Bezwaar 13 - 10 seconden regel:

Dit geeft aanleiding tot meer rijstroken (moeilijker overkapbaar) en verkeer daarom stelt de bezwaarindiener voor om via gsm/gps systemen aan verkeersbegeleiding te doen.

Beoordeling:

De Europese Tunnelrichtlijn is een direct werkende norm waaraan de vergunningsaanvraag dient te voldoen.

Een variant van de kanaaltunnel met twee gestapelde kokers van elk drie rijstroken werd onderzocht in het Project-MER en heeft geen onderscheidende impact op het vlak van milieueffecten. De eenvoud in bouwwijze is geen grond van beoordeling voor een vergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

y.   Bezwaar 16 - Schijnpoort, zwaar verkeer:

Knooppunt Schijnpoort legt nadruk op zwaar verkeer ten koste van buurtbewoners.

Beoordeling:

Dit bezwaar betreft de snelweginfrastructuur die niet binnen de bevoegdheid van de stad Antwerpen valt. Dit bezwaar dient door het Agentschap Wegen en Verkeer en de hogere overheid beantwoord te worden.

Verkeer dat momenteel vanuit Deurne en de wijk Antwerpen-Noord via de Slachthuislaan/Noorderlaan en Theunisbrug/Groenendaallaan naar de haven rijdt of het complex Merksem om de ring op te rijden richting het noorden zal in de toekomst de ring kunnen oprijden aan Schijnpoort. Hierdoor treedt een verschuiving van het verkeer op, maar dit resulteert niet in extra verkeer in de omgeving Schijnpoort.

Anderzijds zal een deel van het verkeer uit de Damwijk en de omgeving van het Albertkanaal niet langer langs de complexen Merksem en Kleine Bareel rijden maar reeds aan het complex Schijnpoort de ring oprijden richting noord. Dit zorgt voor een beperkte toename van het zwaar verkeer in de omgeving Schijnpoort, die er evenwel niet toe leidt dat de aanvraag moet worden aangepast of geweigerd worden.

Het bezwaar is ongegrond.

z.   Bezwaar 17 - Oosterweel light:

Enkel de bouw van een échte Oosterweel Light, kleiner gedimensioneerd, zoals afgesproken in het Toekomstverbond, is te verantwoorden.

-     Enkel een échte Oosterweel Light is te verantwoorden. 

-     Dimensioneer het project op de volledige modal shift en maak gebruik van het momentum rondom gedragsverandering in tijden van corona.

-     Beperk de Oosterweeltunnel tot 2 rijstroken en een pechstrook in elke richting

-     Maak de Hollandse Knoop (Schijnpoortknoop) compact: verklein het ruimtebeslag en de verkeersimpact en verleen geen vergunning  voor het bouwen van de Schijnpoortknoop zoals opgenomen in de aanvraag. 

-     De nieuwe versie verbindingsweg Schijnpoortknoop is niet opgenomen in aanvraag, dit nieuwe tracé moet in de voorwaarden van de vergunning worden vastgelegd.

Beoordeling:

Volgens het Project-MER blijkt de dimensionering correct ingeschat.

Het voorkeursontwerp gaat uit van een verkeerscenario waarin de helft van de ambitieuze modal split (naar 60% autoverkeer en 40% andere modi) gerealiseerd is, waarop het ontwerp is aangepast.

Volgens de modelleringen in het Project-MER zijn de verwachte intensiteiten in de Oosterweeltunnel in de avondspits voor het scenario OW 5-6-6 (de Oosterweelverbinding met infrastructuurwerken “havencluster 1” + 50% ambitieuze modal shift) 3670 pae van west naar oost en 4370 pae van oost naar west. Er kunnen maximaal 2.100 pae/u per rijstrook op doorgaande stukken verwerkt worden. De Oosterweeltunnel komt dus net toe met 2 rijstroken is de rijrichting west naar oost, maar heeft drie rijstroken nodig in de andere rijrichting  om het verwachtte verkeer te kunnen verwerken. In functie van robuustheid van het netwerk moet het verkeer ook omgeleid kunnen worden bij incidenten.

Het parallel ontwerptraject voor het aansluitingscomplex Schijnpoort is lopende. Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit dit traject kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld. In dit advies moet voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag worden bekeken. Huidige vergunningsaanvraag bevat reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is ongegrond.

aa. Bezwaar 17 - Haventracé:

Schep duidelijkheid over het Radicaal Haventracé

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

De realisatie van het Haventracé, één van de andere doelstellingen van het Toekomstverbond, is samensporend met de realisatie van de Oosterweelverbinding en intussen ook opgestart. Een aantal onderdelen vinden hun vertaling in voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, andere onderdelen worden in andere processen uitgewerkt. Het Haventracé maakt echter geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

bb. Bezwaar 17 - ambitieuze modal shift

Maak van het bereiken van de ambitieuze modal shift een topprioriteit:

-     Investeer NU in openbaar vervoer: Geef prioriteit aan doorstroming voor het openbaar vervoer.

-     Verschuif zo veel mogelijk goederenvervoer naar water of spoor.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Investeringen in openbaar vervoer maken geen deel uit van voorliggend project en worden in andere processen uitgewerkt.

Het bezwaar is ongegrond.

cc. Bezwaar 17 - fietsinfrastructuur:

Versterk de fietsinfrastructuur:

-     U-turns ter hoogte van Oosterweelknoop wegwerken.

-     Een betere fietsconnectie tussen de fietssnelweg langs de R1 Noord en de Masurebrug

-     De fietssnelweg langs de R1 Noord iets westelijk verschuiven

-     U-turns in de fietsbrug over het Albertkanaal oplossen.

-     Aantakking Noord-Zuid-fietsverbinding langs R1 aantakken op fietsbrug over Albertkanaal en Vaartkaai.

-     Fietsverbinding zonder kruispunten tussen Bisschoppenhoflaan en Schijnpoort.

-     Betere fiets- (en voetgangers-)connecties ter hoogte van kap Buurtspoorweglei.

-     Een fiets- en voetgangersconnectie tussen Luchtbal en Merksem-Distelhoek

-     Het Ringfietspad 6 meter breed.

-     Fietspaden Schijnpoortweg (voet Theunisbrug) 4 meter breed.

-     Fietspaden Bisschoppenhoflaan 3 meter breed.

 Beoordeling:

-     De exacte ligging en uitwerking (waaronder de breedte) van de fietspaden maakt deel uit van de bovenbouw en dus van het ontwerp van de Ringparken. Dit is een nog te doorlopen proces en de uitvoering ervan zal desgevallend onderwerp zijn van volgende vergunningsaanvragen. Alle specifieke opmerkingen of adviezen op de voorliggende bovenbouw maken daarom geen onderwerp uit van dit advies, maar zullen later aan bod komen in het parallel ontwerpproces. In het advies werden wel reeds een aantal algemene richtlijnen en ambities opgenomen die ook voor het ontwerp van de bovenbouw gelden. 

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

-     De fietsverbinding tussen de F14 en het fietspad ten noorden van de Vaartkaai is niet vervat in deze omgevingsvergunningsaanvraag en zal in het parallel ontwerpproces van de Ringparken worden onderzocht. Desgevallend zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Het bezwaar is op dit onderdeel deels gegrond, maar maakt deel uit van het ontwerpproces Ringparken. 

-     Het bezwaar met betrekking tot de fietsverbinding aan het Bisschoppenhoflaan heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. Het realiseren van een conflictvrije fietsverbinding tussen de Bisschoppenhoflaan en Schijnpoortweg/Pothoekstraat maak geen deel uit van voorliggend project. De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces. 

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

-     In voorliggende aanvraag ontbreekt een verbinding voor langzaam verkeer via de overkapping Hof ter Lo. Het bezwaar is op dit onderdeel deels gegrond, maar dit punt zal deel uitmaken van het parallel ontwerpproces in het kader van de Ringparken. Desgevallend zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

-     Een fiets- en voetgangersconnectie tussen Luchtbal en Merksem-Distelhoek maakt geen deel uit van dit project. 

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

dd. Bezwaar 17 - fietskoker Oosterweeltunnel

Fietspad in fietskoker Oosterweeltunnel 6m breed in plaats van 4m.

Beoordeling:

Het fietspad voldoet aan de minimum afmetingen voor een tweerichtingsfietssnelweg. De fietskoker werd zo breed mogelijk gemaakt. Hierbij moest echter rekening gehouden worden met de maximale afmetingen van het tunnelelement en de vereisten voor het wegverkeer onder andere vanuit veiligheid.

Het bezwaar is ongegrond.

ee. Bezwaar 17 - negatieve impact op onderliggend wegennet: 

Negatieve impact op verkeer in Antwerpen Noord, omgeving Schijnpoort en Borgerhout/Deurne beperken.

Beoordeling:

De omvorming van het half complex Schijnpoort tot een volwaardig complex zorgt naar verwachting voor een stuk rerouting van het lokale bestemmingsverkeer van/naar Deurne en deels ook de binnenstad, dat in de toekomst complex Schijnpoort gebruikt om van/naar de R1-noord te rijden in plaats van complex Groenendaal of complex Borgerhout. Door die rerouting zullen de intensiteiten op de Noorderlaan, Groenendaallaan, Theunisbrug en Slachthuislaan dalen en toenemen op de Bisschoppenhoflaan en Noordersingel.

Het bezwaar is ongegrond.

ff.   Bezwaar 17 - maatregelen op korte termijn om de leefbaarheid te verhogen en hinder te beperken.

Verlaag max snelheid ring naar 80km/u.

Maak de Liefkenshoektunnel nu al tolvrij.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Het verlagen van de snelheid en tolvrij maken zijn een beleidsbeslissing en een bevoegdheid van de hogere overheid. Dit maakt deel uit van flankerend beleid en betreffen geen ruimtelijke of exploitatiegebonden maatregelen die opgenomen kunnen worden in een aanvraagdossier. Dergelijke maatregelen hebben geen impact op de infrastructuur an sich.

Het bezwaar is ongegrond.

gg. Bezwaar 17 - toegankelijkheid tijdens werken:

Garandeer de toegankelijkheid van de omliggende wijken tijdens de werken.

Beoordeling:

De omleidingswegen tijdens de werffase maken geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. De aannemer zal hiervoor in de toekomst nog uitvoeringsvergunning aanvragen, indien noodzakelijk. Desalniettemin staat het garanderen van de bereikbaarheid van de omliggende wijken tijdens de werken voorop. In de verdere beoordeling en het advies worden algemene richtlijnen en ambities hieromtrent geformuleerd.

Het bezwaar is ongegrond.

hh. Bezwaar 20 - bereikbaarheid industriezones:

Vraag naar maximale bereikbaarheid van industriezone naast Sportpaleis, tijdens en na werken.

Vragen over erfdienstbaarheden op weg naast Sportpaleis.

Beoordeling:

De omleidingswegen tijdens de werffase maken geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. De aannemer zal hiervoor in de toekomst nog uitvoeringsvergunning aanvragen. Desalniettemin staat het garanderen van de bereikbaarheid van de omliggende de wijken voorop. In de verdere beoordeling en het advies worden algemene richtlijnen en ambities hieromtrent geformuleerd. Het bezwaar is ongegrond.

Met betrekking tot de erfdienstbaarheden wijzigt de rode stippellijn die de route voor de hulpdiensten aanduiden niets aan de bestaande erfdienstbaarheden. 

Het bezwaar is ongegrond.

ii.   Bezwaar 21 - ontsluiting logistiek 

Een ontsluiting voor logistiek langs de Slachthuislaan langsheen kopse zijde Lobroekdok lijkt door de inplanting van bomen uitgesloten

Beoordeling:

Het huidig ontwerp houdt geen rekening met een ontsluiting over de overkapping/door het park. De ontsluiting van het Sportpaleis / Lotto Arena verloopt via de Schijnpoortweg en via een dienstweg tussen het Sportpaleis en Vibrowelfsels. De toegang waarvan sprake is niet meer bruikbaar door de aanleg van de verdiepte R1. Het sportpaleis blijft toegankelijk, maar op een andere manier.

Het bezwaar is ongegrond.

jj.   Bezwaar 21 - brandweer

De brandweg is niet ingekleurd op de plannen en geeft aanleiding tot een aantal vragen naar: draaicirkels / ligging brandweerweg ontsluiting richting de Schijnpoortweg, obstakel trappen ter hoogte van de Schijnpoortweg enz. Antwerps Sportpaleis nv formuleert het grootste voorbehoud voor de gevolgen van ontruiming en toegang van brandweer tijdens calamiteiten voor de site (Sportpaleis, Lotto Arena, Hospitality Center).

Beoordeling:

De beoordeling van de veiligheid en toegankelijkheid voor de hulpdiensten dient te gebeuren door de brandweer. De voorwaarden die uit dit advies volgen, dienen stipt nageleefd te worden en maken deel uit van de vergunning.

Het bezwaar is ongegrond.

kk. Bezwaar 21 - toegankelijkheid

Er is op geen enkele wijze rekening gehouden met de eventuele mogelijkheid dat in de toekomst de voordeur van Sportpaleis/Lotto Arena aan de achterzijde (Lobroekzijde) zou komen te liggen.

Beoordeling:

Het ontwerp van deze zone maakt deel uit van de opdracht voor het Ringpark Lobroekdok die deze zomer gegund zal worden aan één van de ontwerpteams van Over De Ring. Het bovenbouw ontwerp van deze zone wordt in een co-creatief proces opgemaakt Indien de hoofdlijnen van het Ringpark Lobroekdoek en omgeving zouden moeten worden aangepast, bv. in functie van het omkeren van het Sportpaleis, moet hiervoor een nieuwe vergunningsaanvraag worden ingediend indien dit noodzakelijk is.

Het bezwaar is deels gegrond.

ll.   Bezwaar 21 - circulatie:

Ter hoogte van de Schijnpoortweg / voorgevel Sportpaleis is de oversteekplaats komen te vervallen. Mobiliteit van de zwakke weggebruiker? Zijn er al resultaten bekend van de studie over de circulatiemaatregelen van Tractebel? Er werd geen rekening gehouden met reeds uitgevoerde studies en projecten.

Beoordeling:

Het klopt dat er geen oversteekplaats wordt voorzien ter hoogte van de Van der Delftstraat. In de huidige situatie moet een voetganger 2x2 rijstroken kruisen zonder verkeerslichten. Dit is een zeer verkeersonveilige situatie. In het voorliggend ontwerp komt daar in zuidelijke richting nog één rijstrook bij. Omwille van die reden wordt op deze locatie geen voetgangersoversteek voorzien.

Voorliggende aanvraag kan onmogelijk rekening houden met studies die nog lopende zijn.

Het parallel ontwerptraject voor het aansluitingscomplex Schijnpoort is lopende. Daarnaast wordt in het ontwerpproces voor het Ringpark Lobroekdok, dat in een co-creatief proces wordt opgemaakt, en de studie rond de ontsluiting van de bedrijvenzones rond het Albertkanaal onderzocht of juist ten noorden van het projectgebied een nieuwe voetgangersoversteek kan gerealiseerd worden tussen het Sportpaleis en de Kronenburgwijk.

Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit deze trajecten kunnen desgevallend via latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld.

Het bezwaar is ongegrond

mm.   Bezwaar 23 - modal shift Toekomstverbond:

Er moet extra geïnvesteerd worden in het openbaar vervoer en de fiets om de noodzakelijke modal shift naar 50/50 te bereiken.

De impact van de bouwplannen op de wijken en het onderliggend wegennet leveren zorgpunten op die verder onderzocht/nader bekeken moeten worden. Er zijn minder-hindermaatregelen en garanties nodig tijdens de bouwwerken.

Het ontwerp van de Oosterweelverbinding komt onvoldoende tegemoet aan de principes en doelstellingen van het Toekomstverbond.

Beoordeling:

Investeringen in openbaar vervoer maken geen deel uit van voorliggend projecten worden in andere processen uitgewerkt.

De omleidingswegen tijdens de werffase maken geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag. De aannemer zal hiervoor in de toekomst nog uitvoeringsvergunning aanvragen, indien noodzakelijk. Desalniettemin staat het garanderen van de bereikbaarheid van de omliggende wijken tijdens de werken voorop. In de verdere beoordeling en het advies worden algemene richtlijnen en ambities hieromtrent geformuleerd.

Het bezwaar is ongegrond.

Voor het voorkeursontwerp is uit gegaan van een verkeersscenario op basis van volgende uitgangspunten:

-         50% van de ambitieuze modal split, zoals gedefinieerd in de eerdere doorkijkscenario’s i.k.v. het Toekomstverbond, gerealiseerd;

Het bezwaar is ongegrond.

nn. Bezwaar 26 - configuratie R1-Zuid

In het Toekomstverbond is vastgelegd dat de R1-Zuid, met inbegrip van de knoop E313/E34, op termijn ten gronde geherstructureerd zal worden. Deze nieuwe situatie zal vermoedelijk een gewijzigde aansluiting vergen. Vandaar de vraag aan Lantis om bij uitvoering van de werken rekening te houden met deze toekomstige nieuwe aansluiting. Bij die aanpassing zijn ook de tunnelveiligheidseisen opnieuw te bekijken, evenals de regelingen voor het ADR-transport.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, maar betreft een volgende stap in de realisatie van het Toekomstverbond en desgevallend latere omgevingsvergunningsaanvragen. Het project dat bezwaarindiener aanhaalt is nog te weinig concreet om mee in rekening te nemen bij de beoordeling van de aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

oo. Bezwaar 26 - Ring voor de Stad

Lantis dient te onderzoeken of het concept ‘Ring voor de Stad’ verfijnd kan worden door op Linkeroever een bijkomende op- en afrit te voorzien naar de Oosterweelverbinding.

Beoordeling:

In het Project-MER werd een variant met een aansluiting vanaf de parallelweg op Linkeroever op de Scheldetunnel (scenario OW 1-0-0_apw) onderzocht. De conclusie uit het Project-MER is dat deze uitvoeringsvariant enkel onder strikte randvoorwaarden tot een beperkte meerwaarde, namelijk het verhogen van het gebruikscomfort van de Oosterweeltunnel voor de bewoners van Zwijndrecht en Linkeroever waardoor een daling van het gebruik van de Waaslandtunnel optreedt, kan leiden. Zonder strikte voorwaarden leidt deze variant tot een minwaarde, namelijk het aantrekken van extra verkeer vanuit Beveren en Melsele via de N70. Toepassing van deze variant vraagt daarom bijkomende flankerende maatregelen om in het centrum van Zwijndrecht de weerstand op de N70 te verhogen (bv. invoering zone 30, verbod doorgaand verkeer, …).

Vanuit het Project-MER is er geen verplichting om te kiezen voor het alternatief met de gunstigste milieubeoordeling.

Het al dan niet voorzien van deze bijkomende op- en afrit op Linkeroever is een beleidsbeslissing.

Het bezwaar is ongegrond.

pp. Bezwaar 28 - sturing verkeer:

De Vlaamse Regering heeft een project-MER Oosterweelverbinding laten opstellen dat ten gronde niet gepeild heeft naar de mogelijkheid om beide grote bestaande tunnels (Kennedy en Liefkenshoek) gecombineerd beter te benutten door actieve sturing van het verkeer. Het wegverkeer moet rond Antwerpen actief en dynamisch gestuurd worden met de duidelijke bedoeling het bestaande systeem R1-R2 optimaal te doen renderen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. De trajecten en hun alternatieven werden onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Verder kan ook worden verwezen naar het goedkeuringsverslag van het Project-MER: “Voor alle alternatieven en varianten die gekend waren na de publieke consultatie en adviesronde van september 2015 werd nagegaan of ze als redelijk te beschouwen zijn en of ze in het verdere onderzoek moesten worden meegenomen. Deze analyse is opgenomen in een Trechteringsnota. Over deze nota is overleg georganiseerd met de adviesinstanties. Deze “Trechteringsnota ingesproken alternatieven project-MER Oosterweelverbinding” maakt integraal deel uit van de aanvullende richtlijnen van 10 februari 2017.”

Alle redelijke alternatieve werden aldus onderzocht. Het beleid met betrekking tot tolheffingen maakt bovendien deel uit van het flankerend beleid.

Het bezwaar is ongegrond.

qq. Bezwaar 29 - nieuwe afrit Ring-Zuid-Hollandse Knoop:

Bij het ontwerp van de Ring-Noord en van deze afrit, werd nog geen rekening gehouden met de oplossing voor de Knoop Antwerpen-Oost en de latere aansluitingen van de E313 met de Ring. De nieuwe afrit van Ring Zuid naar de Hollandse knoop zal volgens de huidige plannen starten ter hoogte van de Knoop Antwerpen Oost. De impact ervan is groot, zowel op de Knoop Antwerpen Oost als op de beperkte ruimte aan de appartementsgebouwen Cogelsplein.

Beoordeling:

Een project waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd dient aan te sluiten op de bestaande toestand. Er kan geen aanvraag ingediend worden die aansluit op toekomstige projecten waarvan onzeker is of deze vergund zullen worden.

Dit bezwaar betreft een beoordeling in verband met de snelweginfrastructuur die niet binnen de bevoegdheid van de stad Antwerpen valt.

Het bezwaar is ongegrond.

rr.  Bezwaar 31 - Liefkenshoektunnel:

De OWV is een stadssnelweg, die het verkeer vastklikt in de dichtbewoonde wijken. De Liefkenshoektunnel verliest een belangrijk deel verkeer, dit gaat in tegen de doelstelling van de overheid om het verkeer weg te leiden van de stad. Het verkeer wordt door heel de stadsagglomeratie gestuurd.

Beoordeling:

In het Toekomstverbond werd gekozen voor een Ring voor de stad en een tweede noordelijke ring rond de stad voor zwaar en doorgaand verkeer (het haventracé). . In het proces van werkbanken wordt het Haventracé d verder uitgewerkt. Maatregelen rond sturing vallen niet binnen deze omgevingsvergunningsaanvraag, maar maken deel uit van flankerend beleid.

Bovendien werden de trajecten en hun alternatieven onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Het bezwaar is ongegrond.

ss. Bezwaar 31 - factor fiets in de modal shift:

De fiets wordt echter niet gemodelleerd als vervoersoptie in de verkeersmix, met betrekking tot de modal shift naar 50% duurzaam verkeer.

Beoordeling:

In het verkeersmodel dat werd gebruikt in het project-MER werd wel degelijk rekening gehouden met fietsverplaatsingen. Van het totaal aantal verplaatsingen per herkomst en bestemming wordt een deel toegewezen aan de fiets waarbij rekening gehouden wordt met een aantal factoren zoals de afstand en de ligging in grootstedelijk gebied of landelijk gebied. Deze fietsverplaatsingen worden echter niet vertaald in fysieke verplaatsingen langs een bepaalde route.

Het bezwaar is ongegrond.

tt.   Bezwaar 31 - negatieve verkeersmodellen, verplaatsing file:

Verkeersmodellen tonen aan dat Oosterweel niet werkt en negatieve effecten heeft voor de verkeersafwikkeling. Zo worden de files op de snelwegen uit het Oosten gevoelig langer dan vandaag door de bouw van Oosterweel, aangetoond in een toenemende avond- en ochtendspits scenario (aangehaald door bezwaarindiener). Het verkeer van de Kempen (E313) kan minder vlot de ring op. De Oosterweelverbinding verplaatst de problemen van de Kennedytunnel naar de knoop aan het Sportpaleis en de snelwegen uit de Kempen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER wordt verduidelijkt dat de verhoogde verzadiging van de oost-westgerichte hoofdwegen veroorzaakt wordt door een verschuiving van verkeer van het onderliggend naar het hogerliggend wegennet. Deze verschuiving is een gewenst neveneffect dat de verkeersleefbaarheid in de wijken ten goede komt.

Het bezwaar is ongegrond.

uu. Bezwaar 31 – ontbrekend scenario met ambitieuze modal shift:

De scenario’s 5.0.0 en 5.0.6 uit het MER, het voorkeursontwerp uit voorliggende omgevingsvergunning, zijn niet doorgerekend met een volledige modal shift. Zodoende is het hoogst onzeker dat de MER rapporten en MKBA’s van de andere onderdelen van het toekomstverbond zullen aantonen dat deze projecten een batig saldo hebben.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

Het voorkeursontwerp gaat uit van een verkeerscenario waarin de helft van de ambitieuze modal split (naar 60% autoverkeer en 40% andere modi) gerealiseerd is. In het project-MER werden in de scenario’s 5.6.6_ams50 en 5.6.6_ams100 de andere onderdelen van het Toekomstverbond, de realisatie van de Infrastructuurwerken “Havencluster 1”, mee beoordeeld. Deze maken immers deel uit van het Toekomstverbond.

Het bezwaar is ongegrond.

vv. Bezwaar 31 - modal shift:

Er zullen enkel verbeteringen optreden wanneer er een modal shift plaatsvindt. Niet de infrastructuur van 4 miljard euro, maar de modal shift en A102 zorgen voor een oplossing en draagt bij tot de doelstellingen die de overheid zichzelf stelde.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

De Oosterweelverbinding kadert in en is de uitvoering van het masterplan 2020. De Vlaamse Regering besliste op 24 september 2010 om de Ring rond Antwerpen te sluiten met twee tunnels, één onder de Schelde en één cut&cover tunnel tussen de Oosterweelknoop en de bestaande Ring. De trajecten en hun alternatieven werden onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

De realisatie van de ambitieuze modal split en de andere onderdelen van het Toekomstverbond moeten in andere processen verder worden uitgewerkt en zullen desgevallend later het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningsaanvragen,

Dit bezwaar betreft een beoordeling in verband met de snelweginfrastructuur die niet binnen de bevoegdheid van de stad Antwerpen valt. Dit bezwaar dient eveneens door het Agentschap Wegen en Verkeer en de hogere overheid beantwoord te worden.

Het bezwaar is ongegrond.

ww.   Bezwaar 31 - alternatieve en betere oplossing:

De bezwaarindiener haalt een betere oplossing aan. Deze lost files op, goedkoper, verkeersveiliger, overkapping zorgt voor leefbaarheid en geen ‘voorlopige snelwegen’. Scenario OW 0.5.5; geen Oosterweel, wel de bypass van de A102 (wommelgem – Ekeren), haventracé en een modal shift naar 50% duurzaam vervoer. Dit scenario hanteert ook een tolscenario dat sterk stuurt richting Liefkenshoek (Tabel).

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag. De trajecten en hun alternatieven zijn onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Verder kan ook worden verwezen naar het goedkeuringsverslag van het Project-MER: “Voor alle alternatieven en varianten die gekend waren na de publieke consultatie en adviesronde van september 2015 werd nagegaan of ze als redelijk te beschouwen zijn en of ze in het verdere onderzoek moesten worden meegenomen. Deze analyse is opgenomen in een Trechteringsnota. Over deze nota is overleg georganiseerd met de adviesinstanties. Deze “Trechteringsnota ingesproken alternatieven project-MER Oosterweelverbinding” maakt integraal deel uit van de aanvullende richtlijnen van 10 februari 2017.”

Alle redelijke alternatieve werden aldus onderzocht. De vergunningverlenende overheid moet in de eerste plaats ook de voorliggende aanvraag beoordelen en niet ieder mogelijk alternatief.

Het bezwaar is ongegrond.

xx. Bezwaar 32 - ontwerpsnelheid:

Het huidige ontwerp is niet verkeersveilig. 30 km/H is géén aangewezen ontwerpsnelheid. Het ontwerp wijkt op verschillende plaatsen af van de richtlijnen uit het ‘Vademecum weginfrastructuur: deel autosnelwegen 2018’ en de NOA, waaronder de ontwerpsnelheden. Het snelheidsregime op de nieuwe infrastructuur wordt in vraag gesteld. De bezwaarindiener haalt de V85-snelheid, de ontwerpsnelheid en de toegelaten snelheid aan en besluit dat in géén enkel van deze 3 opties 30km/h een aangewezen ontwerpsnelheid lijkt op de ring. Naar gelang het uitkomt worden verschillende vademecums door elkaar gebruikt. Waarom wordt het NOA steeds aangehaald i.p.v. de eigen Vlaamse richtlijnen? Betreft het enkel een opportuniteitskeuze?

Beoordeling:

De ontwerpsnelheid van 30 km/uur wordt niet toegepast op de snelwegen. Ze is wel van toepassing bij aansluitingen op het lokale wegennet. De aangehaalde vademecums zijn richtlijnen voor het ontwerpen van de snelweginfrastructuur. Contextueel kan hier verantwoord op afgeweken worden.

Het voorliggend ontwerp werd verkeerskundig getoetst via het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

Er werd zowel een verkeersveiligheidsaudit (hoofdstuk 12.1 B26 Verantwoordingsnota) als een tunnelveiligheidsrapport (hoofdstuk 12.2 Toelichtingsnota) opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen veiligheidsissue is.

Het bezwaar is ongegrond.

yy. Bezwaar 32 - sloop Noorderlaanbrug:

Bij de Oosterweelknoop zijn de rechte gedeelten (zowel horizontaal als verticaal) in het alignement (de loop die de weg volgt) te kort. Ruimtelijke beperkingen bij de funderingen (heipalen) van de Noorderlaanbrug zorgen dat hieraan niet voldaan kan worden.

Beoordeling:

Het bezwaar is niet correct. Het ontwerp van het aansluitingscomplex Oosterweelknoop is op de projectstuurgroep van 16 december 2019 beoordeeld op de mobiliteits-  en verkeerskundige aspecten en goedgekeurd. Uit de verkeerssimulaties is niet gebleken dat de capaciteit beperkt is en er bijkomende maatregelen nodig zijn. 

Bovendien werd een verkeersveiligheidsaudit uitgevoerd waarin het volgende werd geconcludeerd: “Op basis van de uitgevoerde audit en het gemotiveerd antwoord van de initiatiefnemer kan geconcludeerd worden dat alle mogelijke maatregelen in het infrastructuurontwerp genomen zijn om de verkeersveiligheid te garanderen. Op basis van onder meer een Human Factoranalyse zal voor de ingebruikname een verdere verfijning van wegmarkeringen, bewegwijzering, verkeerssignalisatie en/of andere inrichtingsmaatregelen van de infrastructuur uitgewerkt worden.”

Indien de bochtstralen niet zouden voldoen dan zou dit opgemerkt zijn.

Het verwijderen van de Noordkasteelbruggen is buiten de scope van deze vergunningsaanvraag, ligt niet voor in de aanvraag en brengt zijn eigen problemen mee. Het voorliggend project werd op de projectstuurgroep gebracht. De projectstuurgroep evalueert de mobiliteits-  en verkeerskundige aspecten. Uit de verkeerssimulaties is niet gebleken dat de capaciteit beperkt is en er bijkomende maatregelen nodig zijn. Hetgeen aangevraagd wordt is afwikkelbaar en veilig.

Het bezwaar is ongegrond.

zz. Bezwaar 32 - toegelaten snelheid: 30 km/h:

De horizontale bochtstralen  zijn te klein en vormen een probleem aan de Oosterweelknoop. Vanwege de beperkte ruimte is het toepassen van een grote bochtstraal onmogelijk. Deze beperkingen resulteren in een gematigde snelheid van 30km/h.

Hierin merkt de bezwaarindiener een tegenstrijdigheid aan in de toegelaten snelheid. De bogen werden ontworpen aan een ontwerpsnelheid van 30km/h, terwijl het snelheidsregime bij op- en afritten 50 km/h is.

De stopzichtlengte voldoet bij een ontwerpsnelheid van 30km/h.

Beoordeling:

Dit bezwaar betreft een beoordeling in verband met de snelweginfrastructuur die niet binnen de bevoegdheid van de stad Antwerpen valt. Dit bezwaar dient door hogere overheid beantwoord te worden.

De ontwerpsnelheid van 30 km/uur wordt niet toegepast op de snelwegen. Ze is wel van toepassing bij aansluitingen op het lokale wegennet. De aangehaalde vademecums zijn richtlijnen voor het ontwerpen van de snelweginfrastructuur. Contextueel kan hier verantwoord op afgeweken worden. Het voorliggend ontwerp werd verkeerskundig getoetst via het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

Er werd zowel een verkeersveiligheidsaudit (hoofdstuk 12.1 B26 Verantwoordingsnota) als een tunnelveiligheidsrapport (hoofdstuk 12.2 Toelichtingsnota) opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen veiligheidsissue is.

Het bezwaar is ongegrond.

aaa.   Bezwaar 32 - Human Factoranalyse:

De Human Factoranalyse is niet terug te vinden in de raadpleegbare stukken. De analyse bevat net de resultaten hoe de weggebruiker het ontwerp beleeft en waar aanpassingen mogelijk zijn. Deze zou mogelijks nog een aantal verbeteringen voorstellen.

Beoordeling:

Dit bezwaar betreft een beoordeling in verband met de snelweginfrastructuur die niet binnen de bevoegdheid van de stad Antwerpen valt. De aangehaalde analyse maakt noch verplicht onderdeel uit van de Project-MER, noch van de beoordelingsgronden van de aanvraag. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst is verlopen. Het bezwaar is ongegrond.

bbb.   Bezwaar 32 - niet onderzochte punten:

Uit de veiligheidsaudit blijkt dat nog vele zaken niet werden onderzocht.

-     De middelen van het openbaar vervoer en de bijbehorende infrastructuur.

-     De behoeften van de kwetsbare weggebruikers.

-     Horizontale. en verticale signalisatie met inbegrip van de samenhang.

-     Verlichting van wegvakken, op- en afritten, complexen, kruisingen en kruispunten.

-     Vaste obstakels langs de weg, met inbegrip van wegaanhorigheden.

-     Opbouw van typedwarsprofielen, incl. aantal en type rijstroken.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. De elementen die bezwaarindiener aanhaalt hebben geen betrekking op de aanleg of de exploitatie zelf van de infrastructuur.

De investeringen voor de realisatie van de modal shift vallen buiten dit project en dienen niet onderzocht te worden in de verkeersveiligheidsaudit van onderhavig project.

Verkeerssignalisatie is niet vergunningsplichtig en dient dus in voorliggende aanvraag niet opgenomen te worden.

Het dossier werd volledig verklaard en bevat wel degelijk typedwarsprofielen.

Voor het overige kan worden gewezen op het feit dat de ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) op dit moment nog verder worden uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Het bezwaar is ongegrond.

ccc.                        Bezwaar 32 - utopische verwachtingen van de gebruiker:

De verwachtingen op het vlak van verkeersveiligheid zijn utopisch. Er wordt in vele gevallen meer gerekend op de verantwoordelijkheid van de chauffeurs dan op dergelijke signalisatie, inlichtingen, markeringen, beveiliging, etc.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Bovendien geeft de bezwaarindiener niet concreet weer wat er met “utopisch” bedoeld wordt, waardoor het bezwaar dan ook elke grondslag mist. Het bezwaar is onvoldoende concreet om ruimtelijke aspecten uit af te leiden waaraan de aanvraag kan worden getoetst. De elementen die bezwaarindiener aanhaalt hebben geen betrekking op de aanleg of de exploitatie zelf van de infrastructuur.

Het bezwaar is ongegrond.

ddd.   Bezwaar 33 - betere benutting bestaande infrastructuur:

Als oplossing voor de mobiliteit in Antwerpen, vraagt de bezwaarindiener een herziening van de bestaande infrastructuur met een uitgebreide test van het systeem van de snelweg segmenten R1 en R2.

De Vlaamse Regering heeft een Project MER Oosterweelverbinding laten opstellen (eind 2019) dat ten gronde niet gepeild heeft naar de mogelijkheid om beide grote bestaande tunnels (Kennedy en Liefkenshoek) gecombineerd beter te benutten door actieve sturing van het verkeer.  Het ontbreken van actieve sturing in de OWV bovenop de slechte aansluiting betekent echter dat het systeem nooit goed kán functioneren.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, maar op het milieueffectrapport. De trajecten en hun alternatieven werden onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende plan-milieueffectenrapport (Plan-MER), alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is een uitvoering van deze processen.

Verder kan ook worden verwezen naar het goedkeuringsverslag van het Project-MER: “Voor alle alternatieven en varianten die gekend waren na de publieke consultatie en adviesronde van september 2015 werd nagegaan of ze als redelijk te beschouwen zijn en of ze in het verdere onderzoek moesten worden meegenomen. Deze analyse is opgenomen in een Trechteringsnota. Over deze nota is overleg georganiseerd met de adviesinstanties. Deze “Trechteringsnota ingesproken alternatieven project-MER Oosterweelverbinding” maakt integraal deel uit van de aanvullende richtlijnen van 10 februari 2017.”

Alle redelijke alternatieve werden aldus onderzocht. Het beleid m.b.t. tolheffingen maakt bovendien deel uit van het flankerend beleid.

Het bezwaar is ongegrond.

eee.   Bezwaar 34 - gemis aan fietsinfrastructuur:

Het ontwerp met betrekking tot het fietsverkeer is niet onderbouwd.

Het systeem en de berekeningen gaan uit van een ambitieuze model split van 50% gemotoriseerd verkeer en 50% duurzaam verkeer in 2030. Een erg belangrijk aandeel hiervan zal op rekening komen van het fietsverkeer. In tegenstelling tot het gemotoriseerde verkeer, is het infrastructuurverhaal voor fietsers compleet niet onderbouwd, gemodelleerd of fatsoenlijk ontworpen.

Gezien deze vaststellingen wordt elke aanname rond die ambitieuze modal split (of het nu AMS50 of AMS100) op drijfzand gebouwd, zolang de verkeersmodi die voor de 50% duurzame verplaatsingen moeten zorgen, niet minstens even onderbouwd en uitgewerkt zijn zoals dat ook gebeurd is voor de 50% gemotoriseerd verkeer. Aangezien deze hele aanvraag gebouwd is op de redenering van die ambitieuze modal split, moet de vergunning dan ook geweigerd worden.

Beoordeling:

Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak m.b.t. het project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst is verlopen.

Het klopt dat bij het ontwerp van de fietsinfrastructuur geen gebruik is gemaakt van een verkeersmodel. Dit betekent echter niet dat er onvoldoende rekening is gehouden met het groeiend fietsverkeer. Doordat met dit project het fietsnetwerk in het noorden van de stad wordt uitgebreid, door middel van het sluiten van het ringfietspad, verbinding maken met de fietssnelweg F14, het realiseren een ongelijkgrondse kruising aan de Schijnpoortweg en Groenendaallaan, wordt de capaciteit van het fietsnetwerk verhoogd. In het ontwerp werd, daar waar mogelijk, maximaal de aanbevolen breedtes toegepast in plaats van de minimum eisen uit het vademecum fietsvoorzieningen.

Het bezwaar is ongegrond.

fff.  Bezwaar 34 - uitwerking fietsmodel:

Er dient een model opgemaakt te worden met mogelijke scenario’s voor fietsverkeer, op macro, meso en microniveau.

In dit model moet gekeken worden naar het lange afstandsverkeer van o.a. pendelaars en wielertoeristen, die van ver buiten de stad naar de stad of voorbij de stad fietsen. Kijk naar het verkeer tussen alle aanliggende wijken en tewerkstellingsplaatsen rondom het projectgebied. En kijk naar het fietsverkeer binnen het projectgebied zelf.

Daarnaast hoort het fietsverkeer op maat van de verschillende soorten fietsen en fietsers te zijn. Effectieve metingen dienen uitgevoerd te worden van de huidige fietsbewegingen op de verschillende niveaus van verschillende type fietsers en dit voor het hele projectgebied.

Er moet gezorgd worden dat deze robuust genoeg is om ook nadien nog decennia te doen functioneren als de ruggengraat van de fietsinfrastructuur in het noorden van Antwerpen.

Dit moeten nu gebeuren en niet pas later. Nu de infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer vergunnen en pas later die voor fietsen, creëert onomkeerbare belemmeringen en aanpassingen aan de fietsinfrastructuur nadien onmogelijk.

Houd daarnaast rekening met reistijden, doorstroming en veiligheid voor het fietsverkeer. Deze leiden tot effectieve modelleringen in plaats van gestandaardiseerde modellen qua intensiteiten, reistijden, etc., en bepalen de breedtes, bochtstralen, opstelruimtes, enkel- en dubbelrichting fietsen,…van de infrastructuur.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag. In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst is verlopen.

Bovendien wordt de fietsinfrastructuur in hoofdlijnen nu reeds voorzien in de aanvraag. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Het is in ieder geval niet zo dat er geen rekening wordt gehouden met fietsinfrastructuur in huidige aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

ggg.   Bezwaar 34 - afstemming Bovenlokale Functionele Fietsroutenetwerk:

Een afstemming op het Bovenlokale Functionele Fietsroutenetwerk is een minimale vereiste. Zo loopt bijvoorbeeld de fietsostrade F14 ten westen van de spoorweg langs Luchtbal. Ten oosten van de spoorweg tussen Luchtbal en Merksem komt tussen Albertkanaal en Groenendaallaan een stuk overkapping. Maar er wordt geen coherente verbinding gemaakt tussen deze overkapping en de fietsinfrastructuur ten oosten van de spoorweg en de F14 ten westen van de spoorweg. Meer zelfs: het fietspad ten noorden van de vaartkaai loopt zelfs gewoon dood.

De breedte van de fietspaden langs de Groenendaallaan is niet consistent en op maat van een fietsostrade en ten noorden van Luchtbalstation is er zelfs geen verbinding meer voorzien.

Beoordeling:

In voorliggende aanvraag is er een verbinding voorzien tussen de F14 en het fietspad door het Ringpark via de fietspaden parallel aan de Groenendaallaan. Tevens zijn er verbindingen via de padenstructuur en de spooronderdoorgangen van station Luchtbal.

De fietsverbinding tussen de F14 en het fietspad ten noorden van de Vaartkaai is niet vervat in deze omgevingsvergunningsaanvraag en zal in het parallel ontwerpproces van de Ringparken worden onderzocht. Desgevallend zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Het bezwaar is op dit onderdeel deels gegrond, maar maakt deel uit van het ontwerpproces Ringparken.

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd in een co-creatief proces. Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor desgevallend de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. 

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

hhh.   Bezwaar 34 - aanleg fietspaden:

Doorheen het hele projectgebieden zijn er overbodige ruime bochten en slingerende fietspaden te vinden.

Zo is op de noordelijke kop van het Lobroekdok, dus ten zuiden van het Albertkanaal een heel ruime bocht te vinden in het fietspad waarna dit fietspad eindigt op de zuidelijke kaai van het Albertkanaal. Dit terwijl een meer rechttoe rechtaan route die vervolgens verder loopt langs de zuidkant van het Albertkanaal en het Straatsburgdok erg nuttig zou kunnen zijn.

Ook op de overkapping ter hoogte van de Groenendaallaan en op de fietsroute langsheen Lambrechtshoeken lijkt de fietsinfrastructuur overbodig bochtenwerk te maken dat vooral negatief inspeelt op reistijden of overzichtelijkheid.

Beoordeling:

Voorliggende vergunningsaanvraag heeft voornamelijk betrekking op het wegontwerp (de onderbouw). De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Alle specifieke opmerkingen of adviezen op de voorliggende bovenbouw maken daarom geen onderwerp uit van dit advies, maar zullen later aan bod komen in het ontwerpproces, het ontwerpend onderhandelen en in het co-creatief proces met burgerbewegingen, overheid, buurtbewoners en intendant.

Het bezwaar is ongegrond.

iii.  Bezwaar 34 - willekeurige aanleg fietspaden:

De hele fietsinfrastructuur vanaf het kruispunt Schijnpoortweg-Slachthuislaan-Noordersingel tot aan het kruispunt Bisschoppenhoflaan-Ten Eekhovelei en tot aan de Burgemeester Gabriel Theunisbrug lijkt volkomen willekeurig uitgetekend te zijn.

De breedtes variëren sterk en over het aantal oversteken, het aantal over te steken rijstroken, is op geen enkele manier nagedacht is over de reistijden van fietsers.

De voorziene fietsbrug langsheen het ringfietspad (noord-zuid gericht) is dan ook nog zo ontworpen dat ze niets bijdraagt aan het oplossen van de problemen (oost-west) die er al zijn nu en die nog groter zullen worden als de AMS100 moet gehaald worden en het aantal fietsbewegingen dus nog veel groter moet worden. Deze hele omgeving moet opnieuw ontworpen worden met dus wel hoogwaardige en juist berekende fietsinfrastructuur.

Een ongelijkgrondse verbinding voor fietsers in de oost-west richting, van de Bisschoppenhoflaan naar de Schijnpoortweg en verder richting Pothoekstraat, lijkt essentieel.

Beoordeling:

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Alle specifieke opmerkingen of adviezen op de voorliggende bovenbouw maken daarom geen onderwerp uit van dit advies, maar zullen later aan bod komen in het ontwerpproces, het ontwerpend onderhandelen en in het co-creatief proces met burgerbewegingen, overheid, buurtbewoners en intendant.

De voorgestelde ongelijkgrondse verbinding is oost-west richting kan verder onderzocht worden in het lopende  parallel ontwerptraject voor het aansluitingscomplex Schijnpoort. Mogelijke verbeteringen in de omgeving Schijnpoort/Dam/Ten Eekhove volgend uit dit traject kunnen desgevallend via  latere omgevingsvergunningsaanvragen worden beoordeeld. In dit advies moet voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag worden bekeken.

De oost-west route is een functionele fietsroute en geen fietssnelweg zoals het ringfietspad waardoor er minder hoge eisen worden gesteld aan de fietsvoorzieningen. Door de noodzakelijke verknoping van deze functionele fietsroute met de fietspaden langs de Theunisbrug, het ringfietspad, de Singel en de beperkte beschikbare ruimte op de Schijnpoortweg is een ongelijkgrondse kruising via een brug of tunnel op deze verbinding niet haalbaar.

Na de realisatie van de Oosterweelverbinding is het wel de bedoeling om de huidige passerelle te verlengen. Deze passerelle zal ook door fietsers gebruikt kunnen worden tussen het Sportpaleis en Spoor Oost. Dit maakt geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

jjj.  Bezwaar 34 - aansluiting fietspaden:

Op de overkapping ter hoogte van de Buurtspoorweglei stopt het fiets- en voetpad aan de kant Deurne plots.

Een verbinding met de Buurtspoorweglei of zelfs maar de Noordersingel, is niet uitgewerkt. Deze verbinding tussen Deurne Noord en Borgerhout hoort effectief uitgewerkt te worden.

Beoordeling:

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Alle specifieke opmerkingen of adviezen op de voorliggende bovenbouw maken daarom geen onderwerp uit van dit advies, maar zullen later aan bod komen in het ontwerpproces, het ontwerpend onderhandelen en in het co-creatief proces met burgerbewegingen, overheid, buurtbewoners en intendant. Het fietspad op de overkapping Hof ter Lo kan worden opgenomen in dit ontwerpproces.

Een verbinding tussen de kap Hof ter Lo en het singelfietspad maakt geen deel uit van dit project en zal via andere processen verder onderzocht moeten worden.

Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.

kkk.   Bezwaar 34 - gemis aan wandelpaden:

Het ontwerp met betrekking tot het voetverkeer is niet onderbouwd.

De infrastructuur voor voetgangers is compleet niet onderbouwd, gemodelleerd of fatsoenlijk ontworpen. Voetpadbreedtes schieten te kort: op de noordelijke kant van de Schijnpoortweg, zuidkant van de Bisschoppenhoflaan, … Het compleet mankeren van een uitgewerkte modellering en berekening van gewenste voetgangersbewegingen is tekenend voor een vergunningsaanvraag die enkel gericht lijkt op gemotoriseerd verkeer en die als dusdanig nooit effectief onderbouwt hoe een AMS100 ooit bereikt zal worden, laat staan nog mogelijk zal zijn.

Beoordeling:

In het ontwerp is wel degelijk rekening gehouden met voetgangersstromen. Zo is er een ongelijkgrondse kruising voor fietsers en voetgangers voorzien aan de Groenendaallaan. Ook de realisatie van de passerelle voorafgaand aan de werken voor de Oosterweelverbinding is specifiek gericht op grote voetgangersstromen komende van het Sportpaleis en de Lotto Arena. De zones rond het Sportpaleis en de Lotto-Arena die toegankelijk zijn voor voetgangers worden ook uitgebreid en verbreed ten opzichte van vandaag.

Voorliggende vergunningsaanvraag heeft voornamelijk betrekking op het wegontwerp (de onderbouw). De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden in een vervolgfase verder uitgewerkt en verfijnd. Indien noodzakelijk, zullen hiervoor nieuwe aanvragen tot omgevingsvergunningen worden ingediend.

Het bezwaar is ongegrond.

lll.   Bezwaar 34 - verbinding Luchtbal:

Luchtbal wordt niet verbonden met de overkapping van de Groenendaallaan.

De enige verbinding tussen Luchtbal (ten westen van de spoorweg) en de nieuwe overkapping bevindt zich waar die zich nu ook al bevindt: de Groenendaallaan zelf.

Voor fietsers en voetgangers zou er ook een verbinding moeten gemaakt worden ten noorden van Luchtbalstation enerzijds, bijvoorbeeld richting de schouwburg van Luchtbal. En ook ergens zuidelijker, bijvoorbeeld ter hoogte van de Tjalkstraat, is zo’n connectie nodig.

Ook de aansluiting tussen de fietsostrade F14 en de noordelijke zijde van de Vaartkaai is noodzakelijk om het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk effectief aan te sluiten op de nieuwe infrastructuur.

Beoordeling:

In voorliggende aanvraag zijn er verbindingen tussen Luchtbal en de overkapping via de bestaande onderdoorgangen van het station Luchtbal en via de Groenendaallaan.

In het conceptontwerp van team Noord werd een doorsteek onder de sporen ten noorden van het station Luchtbal voorzien. De stad Antwerpen ziet de meerwaarde in van deze verbinding en heeft op haar meerjarenbegroting middelen voorzien voor de realisatie hiervan. Het ontwerp hiervoor maakt deel uit van de opdracht voor het Ringpark Groenendaal en niet van voorliggende aanvraag.

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

De fietsverbinding tussen de F14 en het fietspad ten noorden van de Vaartkaai is niet vervat in deze omgevingsvergunningsaanvraag en zal in het parallel ontwerpproces van de Ringparken worden onderzocht. Desgevallend zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen. Het bezwaar is op dit onderdeel deels gegrond, maar maakt deel uit van het ontwerpproces Ringparken.

mmm.   Bezwaar 37 - mobiliteitsplan Vlaanderen:

De aanleg van de nieuwe auto- en vrachtwageninfrastructuur van de Oosterweelverbinding past niet in de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen (Vlaams niveau). Met de aanleg van de OWV wordt er niet voldaan aan de daling van het jaarlijks bijkomende ruimtebeslag, de daling van het aantal mensen dat ernstige hinder ondervindt van wegverkeer en de wegwerking van de knelpunten voor luchtkwaliteit volgens het mobiliteitsplan Vlaanderen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

De bezwaarindiener verwijst expliciet naar het Vlaamse beleid. Voor de behandeling van dit bezwaar wordt verwezen naar de Vlaamse overheid.

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

De Oosterweelverbinding bevindt zich voornamelijk op reeds bestaande snelweginfrastructuur, de bijkomende verbinding wordt bovendien uitgevoerd als tunnel waardoor dit op het maaiveld een beperkt effect heeft.

Bovendien blijkt uit het Project-MER dat voorliggend project een gunstig effect heeft op de luchtkwaliteit in de zuidelijke ring en dankzij de overkappingen ook ter hoogte van dens bebouwde gebieden in de noordelijke ringzone. In minder dens bewoonde gebieden daalt inderdaad de luchtkwaliteit. Het luchtmodel gebruikt in de projact-MER geeft de situatie weer voor het referentiejaar 2020, terwijl het project pas binnen ca. 10 jaar zal gerealiseerd zijn. De luchtkwaliteit zal tegen ingebruikname nog verder verbeteren. Het mobiliteitsplan Vlaanderen is nog niet goedgekeurd door de Vlaamse regering..

Het bezwaar is ongegrond.

 

M.   discipline gezondheid

 

a.   Bezwaar 1 - ADR transport:

De bezwaarindiener vraagt zich af of de tunnel wel voldoende veilig is voor ADR-transport. De bezwaarindiener wenst inzage in deze details.

Beoordeling:

De tunnelveiligheid van het project wordt toegelicht in de toelichtingsnota hoofdstuk 12.2 tunnelveiligheid: “Hoewel de afgifte van een omgevingsvergunning niet afhankelijk is van de voorafgaandelijke goedkeuring van het tunnelveiligheidsdossier door het Bestuursorgaan, wenste de aanvrager toch reeds voorafgaandelijk aan de vergunningsbeslissing te beschikken over een goedkeuringsbeslissing van het Bestuursorgaan over het tunnelontwerp. Het tunnelveiligheidsdossier werd reeds afgewerkt en als gunstig beoordeeld door de veiligheidsbeambte en de onafhankelijke instantie Rijkswaterstaat (het uitvoerende agentschap van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in Nederland). Het proces ter goedkeuring van het tunnelveiligheidsdossier is momenteel lopende. De samenkomst van het Bestuursorgaan waar de eindbeoordeling wordt genomen is voorzien binnen de adviestermijn van het Agentschap Wegen en Verkeer op de omgevingsvergunningsaanvraag. Met deze werkwijze wordt gestreefd naar de opname van de goedkeuringsbeslissing van het Bestuursorgaan in het advies van AWV op de omgevingsvergunningsaanvraag. Alleszins zal door de aanvrager worden verzekerd dat voor het begin van de aanlegwerkzaamheden alle tunnels van het Oosterweelproject middels een goedkeuringsbeslissing van het Bestuursorgaan zullen voldoen aan de veiligheidsvereisten.” Tunnelveiligheid houdt o.a. rekening met het gebruik, waaronder het ADR transport.

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 11 - gezondheidsproblemen door toename verkeer:

Plannen zorgen voor een toename van de verkeersdrukte op de R11 omdat er onvoldoende capaciteit is voorzien op R1. Hierdoor ook negatieve gevolgen op gebied van gezondheid.

Beoordeling:

De Oosterweelverbinding en de optimalisatie van de ring hebben een te verwaarlozen impact op de R11. Het Scheldekruisend verkeer wordt optimaal verspreid over de verschillende Scheldetunnels. De effecten van de realisatie van de Oosterweelverbinding op het onderliggend wegennet werden onderzocht in de project-MER en leiden tot een betere doorstroming op de zuidelijke R1 met indirect een ontlasting van de R11.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 17 - verplaatsing tunnelmonden:

Verplaats luchtgat ter hoogte van Dam/Bredastraat.

Verleg tunnelmonden Lobroekdok en onderzoek ventilatiesystemen en luchtzuivering.

Verleg tunnelmond Merksem in noordelijke richting.

Beoordeling:

Het project zoals voorzien in de omgevingsvergunningsaanvraag met zijn gaten en ligging van de tunnelmonden stemt overeen met de geoptimaliseerde voorkeursvariant zoals beoordeeld in het project-MER Oosterweelverbinding.

De gaten op de Noordelijke- en Zuidelijke Kanaaltunnel zijn bovendien een Milderende Maatregel voor luchtkwaliteit. De MER stelt met betrekking tot deze gaten: “De optimalisaties – meer bepaald de bijkomende gaten in de noordelijke en zuidelijke kanaaltunnels – bereiken hun doel: de eindscore in Rietschoorvelden gaat van -3 naar -2 en in Duivelshoek en de toekomstige Slachthuiswijjk van -3 naar -1. In de sector waar deze openingen zich bevinden gaat de score van +2 naar -3, maar deze sector in onbewoond. Daarnaast zijn er nog enkele sectoren die door het verschuiven van de luchtemissies een klasse verschuiven, maar dan binnen de range van -1 tot +1.”

Varianten met langere overkappingen (verschoven tunnelmonden) zijn in het Project-MER onderzocht en beoordeeld. Vanuit het onderzoek van deze varianten werd volgende aanbeveling gedaan richting het voorkeursalternatief (tabel 16-12): “Maximale overkapping maar lengte van individuele tunnels beperken en openingen zo mogelijk in niet/weinig bewoonde zones.” Het voorliggende project houdt rekening met deze aanbeveling.

In het Project-MER Oosterweelverbinding wordt vanuit de discipline lucht aanbevolen (tabel 17-116) tot: “Verder onderzoek naar technische mogelijkheden om emissies aan tunnelmonden te reduceren (afzuiging/ventilatie).”

In de toelichtingsnota wordt met deze aanbeveling rekening gehouden door het project reeds van ventilatieschouwen te voorzien: “In het Project-MER is een optimalisatie d.m.v. afzuiging aan de tunnelmonden doorgerekend.23 Zoals kon verwacht worden, zorgt de afzuiging – zeker aan 65% rendement – voor een duidelijke vermindering van de immissieniveaus en –bijdrages rond de tunnelmonden en dus voor een verbetering van de luchtkwaliteit in de (toekomstige) woonwijken, park- en natuurgebieden rond de tunnelmonden. De emissies die initieel zonder afzuiging zouden vrijkomen in de tunnelmonden, komen nu vrij via schouwen vlak voor de tunnelmonden, maar omdat deze emissies met hoge snelheid via de schouwen hoog de lucht worden ingeblazen, is er geen merkbaar effect meer op de luchtkwaliteit op grondniveau. Het voorzien van afzuiging of ventilatie werd daarom als aanbeveling opgenomen in het project-MER. In voorliggend projectontwerp zijn deze ventilatieschouwen opgenomen.”

Daarnaast is in het Toekomstverbond, dat op 15 maart 2017 werd gesloten tussen de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, het Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen, onder meer een volledige overkapping van de Antwerpse Ring vooropgesteld. Voorliggende omgevingsvergunnigsaanvraag omvat een aantal van de overkappingsprojecten die hierbinnen een eerste fase vormen. De resultaten van het Project-MER wijzen uit dat deze eerste fase aan leefbaarheidsprojecten reeds een belangrijke verbetering van de leefbaarheid zal bewerkstelligen.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 37 - aanvraag is afgesteld op autoverkeer:

De hinderaspecten zijn uiterst hoog. De gezondheid van de inwoners gaat erop achteruit, het gebruiksgenot is voorbehouden voor mensen met een auto of een vrachtwagen en de veiligheid gaat erop achteruit.

Beoordeling:

 De milieueffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer. Uit het Project-MER blijkt het geoptimaliseerd voorkeursontwerp een globaal een verbetering is qua luchtkwaliteit en geluidshinder. Wat betreft de discipline lucht zijn de effecten globaal beperkt tot sterk positief, met name in een ruime zone rond de zuidelijke R1 en rond de voorziene overkappingen. Inzake geluid worden dankzij de maatregelen die opgelegd werden in de disciplines mobiliteit en lucht (snelheidsvermindering, afscherming,…) de positieve effecten voor geluid nog versterkt in het geoptimaliseerd voorkeursontwerp. De gezondheid van de inwoners gaat er dus globaal op vooruit. Ook wat betreft veiligheid concludeert het Project-MER dat het geoptimaliseerd voorkeursontwerp in grote mate bijdraagt aan de vooropgestelde mobiliteitsdoelstellingen waaronder het verhogen van de verkeersveiligheid op de ringstructuur en het verhogen van de verkeersleefbaarheid en –veiligheid op het onderliggend wegennet. Bovendien wordt in de aanvraag voldoende aandacht besteed aan wandel- en fietsinfrastructuur. Deze infrastructuur zal later verder worden uitgewerkt en verfijnd.

Het bezwaar is ongegrond.

 

N.   discipline oppervlakte- en afvalwater

 

Diverse bezwaarschriften gaan in op de geplande grondwaterbemalingen en de daarmee samenhangende verdrogingsproblematiek (3, 7, 8, 21, 22, 24, 35, 36, 40). Het gaat zowel om een algemene bezorgdheid als meer specifiek over de gevolgen van de bemalingsactiviteiten op het natuurgebied Blokkersdijk op Linkeroever. Daarenboven wordt ook opgemerkt dat het onbenut lozen van grote volumes grondwater in de Schelde in tijden van klimaatverandering en waterschaarste onaanvaardbaar is.

Op basis van de onderzoeken die deel uitmaken van de aanvraag mag worden aangenomen dat de impact op de grondwaterstand tijdens de exploitatiefase gering zal zijn, in de omgeving van beschermingszones zoals Blokkersdijk zou er op basis de gehanteerde modellen geen impact zijn, de verandering van de freatische grondwaterstand zou minder dan 5 cm bedragen. Het blijven natuurlijk aannames op rekenkundige modellen, vandaar dat de aanvrager voorziet in een monitoringsplan zoals gevraagd in verschillende bezwaarschriften. De monitoring moet toelaten de theorie te toetsen aan de praktijk en n bij te sturen waar nodig, deze monitoring is onder meer voorzien ter hoogte van de site Blokkersdijk.

De bemalingsactiviteiten nodig tijdens de aanlegfase maken geen deel uit van de voorliggende aanvraag. Hiervoor zullen later desgevallend door de aangestelde aannemers vergunningsaanvragen worden ingediend indien dit noodzakelijk blijkt. Wat niet wegneemt dat ook hier bijzondere aandacht zal moeten worden gegeven aan de grondbemalingen en het zoveel mogelijk beperken van de debieten en de invloeden. In de nota van de vergunningsaanvrager over de vertaling van de milderende maatregelen, aanbevelingen van het Project-MER en de passende beoordeling in het aangevraagde project wordt aangegeven dat dit ook een randvoorwaarde is bij het bestek voor de aannemer van de hoofdwerken.     

Waar mogelijk zal gewerkt worden met infiltratie. Het aanwenden van het opgepompt grondwater in het te creëren rietmoeras ter hoogte van kerkje van Oosterweel en het gebruik als voedingswater voor het Noordkasteelvijver zijn voorbeelden van een aanpak waarbij niet louter wordt gekozen voor lozingen. Het blijft natuurlijk van primair belang dat de nieuwe wegeninfrastructuur ‘droog’ blijft en dat daarom de focus blijft liggen op het garanderen van een vlotte waterafvoer is evident. Het genereren van lekwaters, drainagewater en het opvangen van hemelwater is inherent verbonden aan het project. Net daarom wordt in verschillende werkgroepen gezocht naar toepassingsmogelijkheden om het lozen van ‘bruikbaar’ water zoveel mogelijk te vermijden. Voor een deel liggen de toepassingsmogelijkheden buiten de scope van de voorliggende vergunningsaanvraag voor de Oosterweelwerken, maar het is zeker een terechte vraag om te blijven zoeken naar synergiën om de beschikbare volumes water niet zondermeer te lozen.

In enkele bezwaren wordt verwezen naar de negatieve gevolgen van de baggerwerken (het baggeren maakt zelf geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag) op de kwaliteit van het Scheldewater. Ondanks de grote mate van onzekerheid die blijft bestaan rond de beschikbare modellen is het onmiskenbaar zo dat deze werken een negatieve impact hebben op de turbiditeit en wellicht ook het zuurstofgehalte in de rivier. Helaas zijn deze gevolgen onvermijdelijk. Wel wordt ervan uit gegaan dat de gevolgen tijdelijk van aard zullen zijn en dat op termijn het watersysteem zich zal herstellen omdat de voorliggende scenario’s voor de Scheldetunnel geen onderhoudsbaggerwerken vereisen. Ook hier is voorzien in een monitoring om de impact op de turbiditeit en het zuurstofgehalte tijdens en na de werken te kunnen meten.

Voorts kan ook worden verwezen naar de weerlegging van de bezwaren met betrekking tot de discipline biodiversiteit (bv. bezwaar 22), waar dit aspect ook terugkomt.

 

a.   Bezwaar 36 - waterstand plas Blokkersdijk:

In het hoofdstuk ‘Grondwater’ vinden de bezwaarindieners geen gegevens over de hoeveelheid wateronttrekkingen door polderconstructies. De gegevens zouden een antwoord moeten bieden op de vraag ‘Wat is de impact op het grondwater en de plas in het natuurreservaat Blokkersdijk?’. De gegevens moeten worden toegevoegd en er dienen preventieve en milderende maatregelen aan gekoppeld te worden.

Beoordeling:

De onttrekkingen door de polderconstructies zijn gekwantificeerd in de “Vergunningstechnische nota water”, Tabel 2. Het totale onttrokken water in de polderconstructie op Linkeroever (ST_LO1 en ST_LO2) bedraagt 5,9 + 14,0 = 19,9 m³/dag.

Op p. 283 van het Project-MER wordt gesteld dat het kwelwater van onder meer Blokkersdijk voornamelijk afkomstig is van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

Het bezwaar is ongegrond.

 

O.  discipline geohydrologie

 

Diverse bezwaarschriften gaan in op de geplande grondwaterbemalingen en de daarmee samenhangende verdrogingsproblematiek (3, 7, 8, 21, 22, 24, 35, 36, 40). Het gaat zowel om een algemene bezorgdheid als meer specifiek over de gevolgen van de bemalingsactiviteiten op het natuurgebied Blokkersdijk op Linkeroever. Daarenboven wordt ook opgemerkt dat het onbenut lozen van grote volumes grondwater in de Schelde in tijden van klimaatverandering en waterschaarste onaanvaardbaar is.

Op basis van de onderzoeken die deel uitmaken van de aanvraag mag worden aangenomen dat de impact op de grondwaterstand tijdens de exploitatiefase gering zal zijn, in de omgeving van beschermingszones zoals Blokkersdijk zou er op basis de gehanteerde modellen geen impact zijn, de verandering van de freatische grondwaterstand zou minder dan 5 cm bedragen. Het blijven natuurlijk aannames op rekenkundige modellen, vandaar dat de aanvrager voorziet in een monitoringsplan zoals gevraagd in verschillende bezwaarschriften. De monitoring moet toelaten de theorie te toetsen aan de praktijk en n bij te sturen waar nodig, deze monitoring is onder meer voorzien ter hoogte van de site Blokkersdijk.

De bemalingsactiviteiten nodig tijdens de aanlegfase maken geen deel uit van de voorliggende aanvraag. Hiervoor zullen later desgevallend door de aangestelde aannemers vergunningsaanvragen worden ingediend indien dit noodzakelijk blijkt. Wat niet wegneemt dat ook hier bijzondere aandacht zal moeten worden gegeven aan de grondbemalingen en het zoveel mogelijk beperken van de debieten en de invloeden. In de nota van de vergunningsaanvrager over de vertaling van de milderende maatregelen, aanbevelingen van het Project-MER en de passende beoordeling in het aangevraagde project wordt aangegeven dat dit ook een randvoorwaarde is bij het bestek voor de aannemer van de hoofdwerken.     

Waar mogelijk zal gewerkt worden met infiltratie. Het aanwenden van het opgepompt grondwater in het te creëren rietmoeras ter hoogte van kerkje van Oosterweel en het gebruik als voedingswater voor het Noordkasteelvijver zijn voorbeelden van een aanpak waarbij niet louter wordt gekozen voor lozingen. Het blijft natuurlijk van primair belang dat de nieuwe wegeninfrastructuur ‘droog’ blijft en dat daarom de focus blijft liggen op het garanderen van een vlotte waterafvoer is evident. Het genereren van lekwaters, drainagewater en het opvangen van hemelwater is inherent verbonden aan het project. Net daarom wordt in verschillende werkgroepen gezocht naar toepassingsmogelijkheden om het lozen van ‘bruikbaar’ water zoveel mogelijk te vermijden. Voor een deel liggen de toepassingsmogelijkheden buiten de scope van de voorliggende vergunningsaanvraag voor de Oosterweelwerken, maar het is zeker een terechte vraag om te blijven zoeken naar synergiën om de beschikbare volumes water niet zondermeer te lozen.

In enkele bezwaren wordt verwezen naar de negatieve gevolgen van de baggerwerken (het baggeren maakt zelf geen deel uit van deze omgevingsvergunningsaanvraag) op de kwaliteit van het Scheldewater. Ondanks de grote mate van onzekerheid die blijft bestaan rond de beschikbare modellen is het onmiskenbaar zo dat deze werken een negatieve impact hebben op de turbiditeit en wellicht ook het zuurstofgehalte in de rivier. Helaas zijn deze gevolgen onvermijdelijk. Wel wordt ervan uit gegaan dat de gevolgen tijdelijk van aard zullen zijn en dat op termijn het watersysteem zich zal herstellen omdat de voorliggende scenario’s voor de Scheldetunnel geen onderhoudsbaggerwerken vereisen. Ook hier is voorzien in een monitoring om de impact op de turbiditeit en het zuurstofgehalte tijdens en na de werken te kunnen meten.

Voorts kan ook worden verwezen naar de weerlegging van de bezwaren met betrekking tot de discipline biodiversiteit (bv. bezwaar 22), waar dit aspect ook terugkomt.

 

a.   Bezwaar 3 - droogteproblematiek:

Het project is niet aanvaardbaar vanwege het pompen van grondwater.

Beoordeling:

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar is ongegrond

b.   Bezwaar 7 - verzakking voorbereidende werken:

Bij de voorbereidende werken in 2017 ter hoogte van Schijnpoort heeft men niet gewacht op het Mer rapport. Hier werden voorzorgen bij waterwinning en mitigerende maatregelen in opgelegd. Door deze werken daalde de grondwaterstand (voor de extreme droogte) plots met 6 m in de volkstuintjes aan de Lakborslei, aangrenzende aan de werf. Zo ondervonden ook enkele woningen aan de Ten Eekhovelei verzakkingen. Deze schade werd trouwens nooit vergoed. Voor de start der werken moet een goede plaatsbeschrijving gebeuren voor alle woningen in de buurt, zodat achteraf geen conflict kan ontstaan tussen de eigenaars, de aanvrager en de verzekering.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundige/milieu) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Aansprakelijkheid, vaststellen van schade en behandelen van daarbij horende schadeclaims zijn aspecten van burgerrechtelijke aard.

Uit het Project-MER – figuur 17-125 en figuur 17-126 blijkt dat de wijziging van het grondwaterpeil in de Lakborslei voor de exploitatiefase gering is. 

Het Project-MER, p. 229 concludeert dat op verschillende locaties in het projectgebied ondiepe bemalingen worden uitgevoerd. De impact van deze tijdelijke bemalingen in urbaan gebied is beperkt, gelet op de korte bemalingsduur.

Volgens het Monitoringsplan, p. 25 worden zettingen in het kader van de permanente exploitatie van de polderconstructies meer gemonitord.

De Vergunningstechnische nota water, §2.6.2 besluit omtrent de zettingen ter hoogte van Hof ter Lo dat de verlaging van de grondwaterstand als gevolg van de drainage niet relevant is. De verdiepte drainage ligt ruimschoots binnen het invloedsgebied van de huidige drainage van de knoop R1 – E313 die ter plekke van de brievenbus al voor meters verlaging zorgt en ook in het gebied ten noorden daarvan de grondwaterstand al sterk omlaag trekt.

Het bezwaar is ongegrond. 

c.   Bezwaar 8 - lozen opgepompt grondwater:

Er wordt teveel grondwater opgepompt en geloosd in de Schelde. Dit is niet goed voor de natuurgebieden op Linkeroever.

Beoordeling:

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd. 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Zie wat betreft de impact op de natuurgebieden, de behandeling van de bezwaren omtrent Landschap.

Het bezwaar is ongegrond.

d.   Bezwaar 8 - vastleggen alarmdrempels:

De stijging van het grondwaterpeil in het zuidwesten van Sint Annabos en een grondwaterdaling onder het natuurreservaat Blokkersdijk is volgens de MER een ‘gemiddeld gunstige situatie’. Volgens de bezwaarindiener klopt dit niet want in feite is er dan een bedreigend grondwatertekort in het watervogelreservaat Blokkersdijk. Om fluctuaties van de grondwaterstand op te volgen, moeten de peilmetingen van de grondwaterstand in de natuurgebieden van Linkeroever in dit hoofdstuk van de MER worden gepubliceerd. De waarden van deze ‘gemiddelde situatie’ moeten opgegeven worden zodat de meetreeksen kunnen vergeleken worden en men kan ingrijpen indien nodig. Daarbij moeten er ook ‘alarmdrempels’ vastgelegd worden waaronder de peilen niet mogen zakken. Als dit gebeurt, moet het oppompen worden stopgezet en er gezocht worden naar een oplossing. De meetreeksen moeten worden opgemeten tijdens de aanlegfase, de exploitatiefase en tot 5 jaar na de werken minstens tweewekelijke worden doorgegeven aan het Agentschap Natuur en Bos.

Beoordeling:

Volgens het Monitoringsplan p.23 ev. zal in functie van de monitoring van zowel de grondwaterkwaliteit alsook de grondwaterkwantiteit het bestaande netwerk van peilbuizen maximaal in stand worden gehouden en/of ter hoogte van de gevoelige gebieden worden versterkt. Onder de gevoelige gebieden vallen zowel de gebieden waar de natuurwaarden dienen gewaarborgd te worden alsook de gebieden waar gekende verontreinigingen aanwezig zijn en waar dient te worden nagegaan dat de aanwezige (rest)verontreinigingen zich als gevolg van de bouwwerken alsook de exploitatie niet verder verspreiden.

Wat betreft de gebieden waar de natuurwaarden dienen gewaarborgd te blijven zijn dit:

-     Het moeras rondom de Sint-Jan-de-Doperkerk;

-     De Noordkasteelvijvers en de aanpalende moeraszone;

-     Het SBZ-gebied Blokkersdijk, met specifiek aandacht voor de zone tussen de plas en de geplande polderconstructie ter hoogte van de toerit naar de Scheldetunnel.

De monitoring van de grondwaterkwantiteit alsook de grondwaterkwaliteit zal zowel voorafgaand als tijdens de bouwfase alsook tijdens de exploitatiefase plaatsvinden.

In de beoordeling en het advies van de stad worden met betrekking tot het water(systeem) volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd: “De frequentie van de grondwatermonitoring, die verder uitgewerkt wordt nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn, in functie van een goede seizoenale opvolging van de grondwaterstanden, is nog niet bepaald of vastgelegd. De  effectieve  exploitatie  van  de  polderconstructies,  door  de  bouwheer,  zal  slechts  plaatsvinden  na  voltooiing  van  de werkzaamheden  en  zal  tevens  pas  aanvangen  binnen  een  aantal  jaren  en  tevens  gefaseerd  in  de  tijd  verlopen. De referentiesituatie zal zowel bij de start van de bouwfase alsook bij het in exploitatie gaan, anders zijn dan de referentiesituatie vandaag. Ook de regelgeving kan gewijzigd zijn. Het monitoringsplan werd opgesteld om inzicht te geven in hoe een mogelijk monitoringssysteem er kan uitzien, zonder voorafnames te doen. Voorafgaandelijk aan de gedetailleerde uitwerking van het monitoringsprogramma zal een nieuwe aftoetsing van de referentiesituatie plaatsvinden. Aanvullend  op  de  reeds  uitgevoerde  zal  de komende periode tot aan de start van de werken gebruikt worden om zowel het volledige projectgebied alsook de gevoelige gebieden nauwgezet op te volgen. Nadat de opdrachtnemers voor de diverse deelprojecten zijn aangesteld kan een gedetailleerd monitoringsplan voor de bouwfase worden opgemaakt, aangezien op dat ogenblik pas de precieze bouwtechnieken en fasering van de werken beschikbaar is. Voor wat betreft de monitoring tijdens de exploitatiefase kan momenteel nog geen eenduidige monitoringsfrequentie worden opgesteld, temeer de exploitatiefase slechts binnen enkele jaren zal plaatsvinden en zowel de wetgeving alsook de referentiesituatie op dat ogenblik mogelijks kan verschillen van de toestand van vandaag. Algemeen geldt dat de frequentie van monitoring hoger zal liggen in de opstartperiode van elke fase en in regel verlaagd kan worden wanneer de fase vordert in de tijd en er een stabiele toestand wordt vastgesteld. Dit in nauw overleg met de daartoe bevoegde overheden.”

Het bezwaar wordt op dit onderdeel bijgetreden.

e.   Bezwaar 8 - daling grondwatervoorraad Blokkersdijk:

Uit pagina 233 van de MER leidt de bezwaarindiener af dat door de opstuwing van het grondwater, ten oosten van de wand van de polderconstructies ten behoeve van de tunnelsleuf, de grondwaterstroming vanuit Sint-Annabos richting natuurreservaat Blokkersdijk wordt afgesneden. Daardoor daalt de opbouw van de grondwatervoorraad onder Blokkersdijk.

Beoordeling:

De onttrekkingen door de polderconstructies zijn gekwantificeerd in de “Vergunningstechnische nota water”, Tabel 2. Het totale onttrokken water in de polderconstructie op Linkeroever (ST_LO1 en ST_LO2) bedraagt 5,9 + 14,0 = 19,9 m³/dag.

Op p. 283 van het Project-MER wordt gesteld dat het kwelwater van onder meer Blokkersdijk voornamelijk afkomstig is van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 8 - permanent gevolg:

Bij de ‘Exploitatiefase’ zal het lozen van water (grond-, hemel- of lekwater) zich niet beperkt tot de ‘aanlegfase’ maar een permanent gegeven worden. Een onderzoek om dit te verminderen is noodzakelijk. De bezwaarindiener stelt voor om het overtollig water te filteren en terug te geven aan de omliggende bodem of natuurgebieden.

Beoordeling:

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd.

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

g.   Bezwaar 21 - grondwaterstand en interne waterhuishouding:

Door de verhoging van het maaiveld is er bezorgdheid omtrent de grondwaterstand en de invloed daarvan op de interne waterhuishouding rond het Sportpaleis.

Beoordeling:

Wijzigingen in de grondwaterstand zijn te verwachten ten gevolge van de geplande werken. De invloed die deze wijzigende grondwaterstand uitoefent op interne waterhuishoudingen van bestaande inrichtingen zijn geen voorwerp van voorliggende aanvraag, maar wordt bij voorkeur opgenomen tussen de verschillende privé-partijen. Wijzigingen in de grondwaterstand dienen te worden opgevolgd en aangepakt.

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd.

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

h.   Bezwaar 22 - grondwaterstand natuurgebieden, vertroebeling Scheldewater:

-     De grootschalige bemalingen die nodig zijn om de werken uit te voeren vormen een grote bekommernis. Dit dreigt een negatieve impact te hebben op onder meer het Europees beschermde natuurgebied Blokkersdijk, dat dreigt te verdrogen. Daarom vragen we extra ingrepen zoals retourbemaling van gezuiverd bemalingswater, om ervoor te zorgen dat Blokkersdijk niet verdroogt.

-     Bij de bagger- en stortactiviteiten zal door de baggerspecie in suspensie de troebelheid van het Scheldewater toenemen, wat gevolgen heeft voor de (herstellende) Schelde-biota. Vanuit circulair oogpunt vragen we om het opgebaggerde slib te verwerken tot bouwstoffen, in plaats van het terug te storten in de Schelde of in een havendok.

Beoordeling:

-     In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd  

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

  • bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;
  • de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

-     In het Project-MER, p. 329 wordt vermeld dat voor de nat (i.e. met baggermaterieel) ontgraven gronden door de initiatiefnemer een aantal afzetlocaties worden voorzien. Het betreft zowel tijdelijke als definitieve stockagelocaties …. De precieze verdeling van de ontgraven gronden zal door de aannemer bepaald worden in functie van zijn uitvoeringsmethodiek en planning. Verder zal de aannemer de door de initiatiefnemer voorziene locaties dienen aan te vullen met bijkomende, in de markt beschikbare, stockageplaatsen (waarbij de vergunningen waar vereist door de aannemer aangevraagd zullen worden).

De impact op de speciale beschermingszones werd nauwkeurig onderzocht door erkende deskundigen in het Project-MER en de passende beoordeling. Zowel het Project-MER als de passende beoordeling werden goedgekeurd, zodat de methodes en resultaten van deze documenten zijn gevalideerd en zodoende werd bevestigd dat deze studies volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst zijn verlopen. Bezwaarindiener moet op voldoende gedetailleerde wijze argumenteren waarom bepaalde aannames of conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling incorrect of kennelijk onredelijk zijn. Een loutere negatie van de conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling zonder verdere onderbouwing kan niet volstaan.

Voorts kan ook verwezen worden naar de beoordeling van bezwaar 36.

Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

i.    Bezwaar 24 - voorbestaan Blokkersdijk, vertroebeling Scheldewater:

Het Europees beschermde Vogelrichtlijngebied en tevens erkend natuurreservaat Blokkersdijk wordt ernstig in haar voortbestaan bedreigd ten gevolge van de grote bijkomende permanente grondwateronttrekkingen van het project.

De sterke en problematische vertroebeling van het Scheldewater wordt zelfs voor de voorliggende deelprojecten van de aanvraag niet cumulatief bekeken. Het gelijktijdige baggeren voor de tunnelgeul en het terugstorten van het slib iets verder in de rivier die beiden lange tijd zullen doorgaan, moeten cumulatief in kaart worden gebracht.

Beoordeling:

Het Project-MER, 17.8.3 stelt dat de geplande infrastructuurwerken geen aanzienlijke wijzigingen in de grondwatertoevoer veroorzaken. Bij de aanleg van de nieuwe wegenis treedt er een toename op van de verharde oppervlakte en wijzigt de afwatering van het gebied. Lokaal, in de onmiddellijke omgeving van de wegenis, vermindert hierdoor het infiltratiepotentieel. Het kwelwater van onder meer Blokkersdijk is echter voornamelijk afkomstig van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

Het Project-MER, 17.10.5 ‘Vernatting / verdroging’ (opgenomen in Watertoets) stelt dat ook ter hoogte van de plas Blokkersdijk geen impact verwacht wordt in de aanlegfase. Voor de exploitatiefase blijkt uit figuur 17-176 dat ter hoogte van Blokkersdijk de verandering van de freatische grondwaterstand minder dan 5 cm is waardoor er geen impact plaats vindt op Blokkersdijk. Hier vindt geen verlaging van het oppervlakkig grondwaterpeil plaats. De wijzigingen zijn beperkt ter hoogte van Blokkersdijk en de nodige maatregelen zijn in het project opgenomen om een voldoende natte uitgangssituatie te creëren ten oosten van de tunnelmond om hier een broekbos te kunnen ontwikkelen, wat een ecologische meerwaarde dient te creëren in deze zone.

De impact op de speciale beschermingszones werd nauwkeurig onderzocht door erkende deskundigen in het Project-MER en de passende beoordeling. Zowel het Project-MER als de passende beoordeling werden goedgekeurd, zodat de methodes en resultaten van deze documenten zijn gevalideerd en zodoende werd bevestigd dat deze studies volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst zijn verlopen. Bezwaarindiener moet op voldoende gedetailleerde wijze argumenteren waarom bepaalde aannames of conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling incorrect of kennelijk onredelijk zijn. Een loutere negatie van de conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling zonder verdere onderbouwing kan niet volstaan.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 35 - bedreiging natuurreservaat en Vogelrichtlijngebied Blokkersdijk:

Uit eigen berekeningen op basis van de – niet verwerkte – cijfers uit het MER heeft de bezwaarindiener vastgesteld dat het Europees beschermde Vogelrichtlijngebied en tevens erkend natuurreservaat Blokkersdijk ernstig in haar voortbestaan bedreigd wordt ten gevolge van de grote permanente grondwateronttrekkingen van de OWV. De MER noch de OVA voorzien de nodige maatregelen om de significante effecten op de waterhuishouding van de Blokkersdijk in eerste instantie maximaal te voorkomen/ mitigeren en in tweede instantie onoverkoombare effecten te compenseren. De bezwaarindiener eist dan ook een gronde bijstelling van zowel de MER als de OVA om deze schrijnende tekortkoming ongedaan te maken.

Beoordeling:

De onttrekkingen door de polderconstructies zijn gekwantificeerd in de “Vergunningstechnische nota water”, Tabel 2. Het totale onttrokken water in de polderconstructie op Linkeroever (ST_LO1 en ST_LO2) bedraagt 5,9 + 14,0 = 19,9 m³/dag.

Op p. 283 van het Project-MER wordt gesteld dat het kwelwater van onder meer Blokkersdijk voornamelijk afkomstig is van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd.

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

k.   Bezwaar 36 - bedreiging natuurreservaat Blokkersdijk:

De bezwaarindiener gaat in tegen de vermelding “Er zijn geen betekenisvolle effecten op grondwaterafhankelijke ecosystemen.” (17.9) en de conclusies van het effectenonderzoek. De bezwaarindiener beweert dat de negatieve invloeden op de grondwaterstand worden onderschat en geminimaliseerd.  De reikwijdte van de verdrogingseffecten reiken tot in Blokkersdijk, dat afhankelijk is van een voldoende hoge waterstand en voeding met kwelwater.

De bezwaarindiener concludeert als volgt. Volgende maatregelen moeten preventief getroffen worden. De grondwaterverliezen moeten worden voorkomen, door het onttrekken van water te beperken tot enkel de invloedsfeer binnen de polderconstructie. Daarnaast moeten de damwanden 100% afsluitend gemaakt te worden door de cement-/betonietwand dikker uit te voeren, dikke folie te voorzien voor het volstorten van de sleuf en deze bij het storten te compacteren.

Beoordeling:

De impact op de speciale beschermingszones werd nauwkeurig onderzocht door erkende deskundigen in het Project-MER en de passende beoordeling. Zowel het Project-MER als de passende beoordeling werden goedgekeurd, zodat de methodes en resultaten van deze documenten zijn gevalideerd en zodoende werd bevestigd dat deze studies volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst zijn verlopen. Bezwaarindiener moet op voldoende gedetailleerde wijze argumenteren waarom bepaalde aannames of conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling incorrect of kennelijk onredelijk zijn. 

De onttrekkingen door de polderconstructies zijn gekwantificeerd in de “Vergunningstechnische nota water”, Tabel 2. Het totale onttrokken water in de polderconstructie op Linkeroever (ST_LO1 en ST_LO2) bedraagt 5,9 + 14,0 = 19,9 m³/dag.

Op p. 283 van het Project-MER wordt gesteld dat het kwelwater van onder meer Blokkersdijk voornamelijk afkomstig is van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd. 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

l.    Bezwaar 36 - peilbuis grondwaterstand:

De monitoring van een goed geplaatste peilbuis is nodig om een stijging/daling van het grondwaterpeil te kunnen opvolgen tijdens en na de Oosterweelwerken. Ook de alarmdrempels tot waar het water mag zakken vooraleer de werken moeten worden stilgelegd, moeten worden vastgesteld.

Een tweede bezwaar met betrekking tot de peilbuizen veronderstelt een tweewekelijkse indieningen van de waarden aan de cel MER.

Beoordeling:

Volgens het Monitoringsplan p.23 ev. zal in functie van de monitoring van zowel de grondwaterkwaliteit alsook de grondwaterkwantiteit het bestaande netwerk van peilbuizen maximaal in stand worden gehouden en/of ter hoogte van de gevoelige gebieden worden versterkt. Onder de gevoelige gebieden vallen zowel de gebieden waar de natuurwaarden dienen gewaarborgd te worden alsook de gebieden waar gekende verontreinigingen aanwezig zijn en waar dient te worden nagegaan dat de aanwezige (rest)verontreinigingen zich als gevolg van de bouwwerken alsook de exploitatie niet verder verspreiden.

Wat betreft de gebieden waar de natuurwaarden dienen gewaarborgd te blijven zijn dit:

-     Het moeras rondom de Sint-Jan-de-Doperkerk;

-     De Noordkasteelvijvers en de aanpalende moeraszone;

-     Het SBZ-gebied Blokkersdijk, met specifiek aandacht voor de zone tussen de plas en de geplande polderconstructie ter hoogte van de toerit naar de Scheldetunnel.

De monitoring van de grondwaterkwantiteit alsook de grondwaterkwaliteit zal zowel voorafgaand als tijdens de bouwfase alsook tijdens de exploitatiefase plaatsvinden.

In de beoordeling en het advies van de stad worden met betrekking tot het water(systeem) volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd: “De frequentie van de grondwatermonitoring, die verder uitgewerkt wordt nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn, in functie van een goede seizoenale opvolging van de grondwaterstanden, is nog niet bepaald of vastgelegd. De  effectieve  exploitatie  van  de  polderconstructies,  door  de  bouwheer,  zal  slechts  plaatsvinden  na  voltooiing  van  de werkzaamheden  en  zal  tevens  pas  aanvangen  binnen  een  aantal  jaren  en  tevens  gefaseerd  in  de  tijd  verlopen. De referentiesituatie zal zowel bij de start van de bouwfase alsook bij het in exploitatie gaan, anders zijn dan de referentiesituatie vandaag. Ook de regelgeving kan gewijzigd zijn. Het monitoringsplan werd opgesteld om inzicht te geven in hoe een mogelijk monitoringssysteem er kan uitzien, zonder voorafnames te doen. Voorafgaandelijk aan de gedetailleerde uitwerking van het monitoringsprogramma zal een nieuwe aftoetsing van de referentiesituatie plaatsvinden. Aanvullend  op  de  reeds  uitgevoerde  zal  de komende periode tot aan de start van de werken gebruikt worden om zowel het volledige projectgebied alsook de gevoelige gebieden nauwgezet op te volgen. Nadat de opdrachtnemers voor de diverse deelprojecten zijn aangesteld kan een gedetailleerd monitoringsplan voor de bouwfase worden opgemaakt, aangezien op dat ogenblik pas de precieze bouwtechnieken en fasering van de werken beschikbaar is. Voor wat betreft de monitoring tijdens de exploitatiefase kan momenteel nog geen eenduidige monitoringsfrequentie worden opgesteld, temeer de exploitatiefase slechts binnen enkele jaren zal plaatsvinden en zowel de wetgeving alsook de referentiesituatie op dat ogenblik mogelijks kan verschillen van de toestand van vandaag. Algemeen geldt dat de frequentie van monitoring hoger zal liggen in de opstartperiode van elke fase en in regel verlaagd kan worden wanneer de fase vordert in de tijd en er een stabiele toestand wordt vastgesteld. Dit in nauw overleg met de daartoe bevoegde overheden.”

Het bezwaar wordt op dit onderdeel bijgetreden.

m.  Bezwaar 36 - lozing pompwater:

In tijden van klimaatopwarming is het niet meer verantwoord te lozen in de Schelde, zoals aangegeven in het MER. Het opgepompte water uit de polderconstructies, dient na zuivering terug in de grondwatervoorraad van het natuurreservaat Blokkersdijk gebracht te worden.

De polderconstructies hebben een impact op de grondwaterkwantiteit, zowel tijdens de aanlegfase als permanent tijdens de exploitatiefase. Voor elke bemaling dient een retourbemaling voorzien te worden.

Beoordeling:

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

n.   Bezwaar 40 - lozing pompwater:

Betreffende de grondbemalingen van de polderconstructies. Het onbenut terugstorten van een massa grondwater in de Schelde in tijden van klimaatverandering en waterschaarste is onaanvaardbaar.

Beoordeling:

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd. 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

o.   Bezwaar 40 - oppompen grondwater, bedreiging natuurreservaten:

Miljoenen m³ grondwater worden opgepompt en onbenut in de Schelde geloosd. Vier aanliggende natuurgebieden (waaronder het kwetsbare watervogelreservaat Blokkersdij als Speciale BeschermingsZone of SBZ beschermd) worden gehypothekeerd door zowel oppompen van grondwater als door permanente wateronttrekking door lekverliezen tijdens de aanleg- en exploitatiefase.

Beoordeling:

De onttrekkingen door de polderconstructies zijn gekwantificeerd in de “Vergunningstechnische nota water”, Tabel 2. Het totale onttrokken water in de polderconstructie op Linkeroever (ST_LO1 en ST_LO2) bedraagt 5,9 + 14,0 = 19,9 m³/dag.

Op p. 283 van het Project-MER wordt gesteld dat het kwelwater van onder meer Blokkersdijk voornamelijk afkomstig is van zones buiten het projectgebied, ten westen van Blokkersdijk. Er wordt bijgevolg geen impact verwacht van het project op de kwelgebieden in de omgeving, er worden geen kwelzones beïnvloed. Het effect wordt niet significant (0) beoordeeld voor al de deelzones.

In het project wordt ingezet op hergebruik en infiltratie. Er werd onderzocht waar dit binnen het project mogelijk is. Voor de hoofdwegen en polderconstructies zijn de hergebruiksmogelijkheden beperkt. Voor de andere oppervlaktes wordt er maximaal geïnfiltreerd. 

Binnen de Ringparken zijn er echter mogelijkheden om water te infiltreren en hergebruiken. Dit maakt deel uit van de co-creatieve ontwerpprocessen van de Ringparken en zullen desgevallend beoordeeld worden in latere vergunningsaanvragen.

Met betrekking tot het water(systeem) worden volgende algemene richtlijnen en ambities geformuleerd:

-     bemalingswater in de waterkelders dient maximaal hergebruikt te worden of indien dit niet mogelijk is, geretourneerd te worden aan de stadszijde van de polderconstructie. Enkel indien dit niet mogelijk is, kan hemelwater na buffering geloosd worden;

-     de frequentie van de grondwatermonitoring, dient verder uitgewerkt te worden nadat de uitvoeringstechnieken bekend zijn en houdt rekening met de seizoenale variatie van het grondwaterpeil en de gangbare richtlijnen voor grondwatermetingen.

Het bezwaar wordt deels bijgetreden.

p.   Bezwaar 40 - opdeling perimeters:

De opsplitsing van de perimeters voor de Infrastructuurwerken Linkeroever en voor de Oosterweeltunnel leggen de ware impact op de natuur van die twee ingrepen niet bloot.

Beoordeling:

Beide projecten werden beoordeeld in de Plan-MER Oosterweelverbinding. Deze Plan-MER werd op 10 februari 2020 door de cel MER goedgekeurd. Nadien werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever apart aan een Project-MER onderworpen. Deze project-MER houdt rekening met de voorafgaandelijke Plan-MER en werd in 7 juli 2016 goedgekeurd. De Oosterweelverbinding Rechteroever werd op haar beurt aan een Project-MER onderworpen. In deze Project-MER werd het project Infrastructuurwerken Linkeroever als referentietoestand meegenomen en cumulatief met het voorkeursvariant Oosterweelverbinding beoordeeld. Deze Project-MER werd op 18 december 2019 goedgekeurd. Uit bovenstaande blijkt niet dat beide projecten afzonderlijk zijn beoordeeld en dat de onderlinge impact  niet gekend is of er onvoldoende mee rekening is gehouden.

Het bezwaar is ongegrond.

 

P.     discipline mariene waters

 

a.   Bezwaar 22 - vertroebeling Scheldewater:

Bij de bagger- en stortactiviteiten zal door de baggerspecie in suspensie de troebelheid van het Scheldewater toenemen, wat gevolgen heeft voor de (herstellende) Schelde-biota. Vanuit circulair oogpunt vragen we om het opgebaggerde slib te verwerken tot bouwstoffen, in plaats van het terug te storten in de Schelde of in een havendok.

Beoordeling:

In het Project-MER, p. 329 wordt vermeld dat voor de nat (i.e. met baggermaterieel) ontgraven gronden door de initiatiefnemer een aantal afzetlocaties worden voorzien. Het betreft zowel tijdelijke als definitieve stockagelocaties …. De precieze verdeling van de ontgraven gronden zal door de aannemer bepaald worden in functie van zijn uitvoeringsmethodiek en planning. Verder zal de aannemer de door de initiatiefnemer voorziene locaties dienen aan te vullen met bijkomende, in de markt beschikbare, stockageplaatsen (waarbij de vergunningen waar vereist door de aannemer aangevraagd zullen worden).

Het storten van baggerspecie hoeft niet de omgevingsvergunningsaanvraag uitgewerkt te worden vermits het uitgraven, transporteren en opnieuw gebruiken van grond niet wordt geregeld in de omgevingsvergunning maar wel via de regelgeving opgenomen in het materialendecreet, het bodemdecreet, het Vlarema en het Vlarebo (hoofdstuk X en het bodembeheerrapport in het bijzonder). De aanvrager dient steeds deze toepasselijke regelgeving na te leven.

In enkele bezwaren wordt verwezen naar de negatieve gevolgen van de baggerwerken op de kwaliteit van het Scheldewater. Ondanks de grote mate van onzekerheid die blijft bestaan rond de beschikbare modellen is het onmiskenbaar zo dat deze werken een negatieve impact hebben op de turbiditeit en wellicht ook het zuurstofgehalte in de rivier. Helaas zijn deze gevolgen onvermijdelijk. Wel wordt ervan uit gegaan dat de gevolgen tijdelijk van aard zullen zijn en dat op termijn het watersysteem zich zal herstellen omdat de voorliggende scenario’s voor de Scheldetunnel geen onderhoudsbaggerwerken vereisen. Ook hier is voorzien in een monitoring om de impact op de turbiditeit en het zuurstofgehalte tijdens en na de werken te kunnen meten.

Voorts kan ook worden verwezen naar de weerlegging van de bezwaren met betrekking tot de discipline biodiversiteit (bv. bezwaar 22), waar dit aspect ook terugkomt. 

Het bezwaar is ongegrond.

b.  Bezwaar 24 - vertroebeling Scheldewater:

De sterke en problematische vertroebeling van het Scheldewater wordt zelfs voor de voorliggende deelprojecten van de aanvraag niet cumulatief bekeken. Het gelijktijdige baggeren voor de tunnelgeul en het terugstorten van het slib iets verder in de rivier die beiden lange tijd zullen doorgaan, moeten cumulatief in kaart worden gebracht.

Beoordeling:

In het Project-MER, p. 329 wordt vermeld dat voor de nat (i.e. met baggermaterieel) ontgraven gronden door de initiatiefnemer een aantal afzetlocaties worden voorzien. Het betreft zowel tijdelijke als definitieve stockagelocaties …. De precieze verdeling van de ontgraven gronden zal door de aannemer bepaald worden in functie van zijn uitvoeringsmethodiek en planning. Verder zal de aannemer de door de initiatiefnemer voorziene locaties dienen aan te vullen met bijkomende, in de markt beschikbare, stockageplaatsen (waarbij de vergunningen waar vereist door de aannemer aangevraagd zullen worden).

Het storten van baggerspecie hoeft niet in de omgevingsvergunningsaanvraag uitgewerkt worden vermits het uitgraven, transporteren en opnieuw gebruiken van grond niet wordt geregeld in de omgevingsvergunning maar wel via de regelgeving opgenomen in het materialendecreet, het bodemdecreet, het Vlarema en het Vlarebo (hoofdstuk X en het bodembeheerrapport in het bijzonder). De aanvrager dient steeds deze toepasselijke regelgeving na te leven.

In enkele bezwaren wordt verwezen naar de negatieve gevolgen van de baggerwerken op de kwaliteit van het Scheldewater. Ondanks de grote mate van onzekerheid die blijft bestaan rond de beschikbare modellen is het onmiskenbaar zo dat deze werken een negatieve impact hebben op de turbiditeit en wellicht ook het zuurstofgehalte in de rivier. Helaas zijn deze gevolgen onvermijdelijk. Wel wordt ervan uit gegaan dat de gevolgen tijdelijk van aard zullen zijn en dat op termijn het watersysteem zich zal herstellen omdat de voorliggende scenario’s voor de Scheldetunnel geen onderhoudsbaggerwerken vereisen. Ook hier is voorzien in een monitoring om de impact op de turbiditeit en het zuurstofgehalte tijdens en na de werken te kunnen meten.

Voorts kan ook worden verwezen naar de weerlegging van de bezwaren m.b.t. de discipline biodiversiteit (bv. bezwaar 22), waar dit aspect ook terugkomt.

In het Project-MER werd een afweging gemaakt van mogelijke cumulatieve effecten. Zowel het Project-MER als de passende beoordeling werden goedgekeurd, zodat de methodes en resultaten van deze documenten zijn gevalideerd en zodoende werd bevestigd dat deze studies volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst zijn verlopen. Bezwaarindiener moet op voldoende gedetailleerde wijze argumenteren waarom bepaalde aannames of conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling incorrect of kennelijk onredelijk zijn. Een loutere negatie van de conclusies van het Project-MER of de passende beoordeling zonder verdere onderbouwing kan niet volstaan.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 40 - oppervlakte werfzone:

Het GRUP van 2006 gaat uit van een veel kleinere oppervlakte voor de werfzone in de Schelde dan het GRUP 2015. De compensatie in de Burchtse Weel werkt niet zoals opgelegd.

Beoordeling:

Er wordt verwezen naar GRUP 2006 en GRUP 2015 en de compensatiemaatregelen die destijds werden opgelegd door de vergunningverlenende overheid, de Vlaamse Regering. Zowel het GRUP Oosterweelverbinding (2006) als het GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015) zijn definitief en uitvoerbaar. Er zijn geen annulatieberoepen meer hangende. In zoverre bezwaarindiener een onwettigheid van het RUP inroept, wijst de stad Antwerpen erop dat de Vlaamse Regering als orgaan van actief bestuur geen exceptie van onwettigheid kan toepassen.

Tussen 2006 en 2015 werd het SBZ deel van de Schelde vergroot zodat ook de Schelde zelf en niet enkel de oevers tot het SBZ behoren. De impact op de Schelde is dan ook aan het MER onderworpen.

Voor de werking van Burchtse Weel. Hiervoor werd recentelijk nog de sluis aangepast door DVW.

Het bezwaar is ongegrond.

 

Q.    Procedure

 

a.   Bezwaar 1 - looptijd openbaar onderzoek:

De 30 dagen van het openbaar onderzoek bieden te weinig tijd om het volledige dossier te raadplegen. Een verlenging van het openbaar onderzoek is noodzakelijk. 

Beoordeling:

De termijnen voor een openbaar onderzoek in het kader van een omgevingsvergunning zijn wettelijk bepaald op 30 dagen conform de bepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. Een verlenging van deze termijn wordt hierin niet voorzien.

Het bezwaar is ongegrond.

b.     Bezwaar 1 - gehoor bezwaarindiener

De bezwaarindiener is niet tevreden dat de stad Antwerpen nooit een antwoord bezorgt aan de indiener met enige uitleg over haar beslissing. Tevens is hij niet tevreden dat er betrokkenen nooit worden uitgenodigd voor een overleg. De bezwaarindiener verzoekt om gehoord te worden door de overheid.

Beoordeling:

De bezwaren worden behandeld door het college van burgemeester en schepenen van stad Antwerpen in haar advies en door de Vlaamse Regering in haar vergunningsbeslissing, conform de bepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. De bezwaarindiener kan daarin zijn bezwaren en de beoordeling ervan terugvinden. Een hoorzitting of overlegmoment wordt hierin niet voorzien, de inspraak geschiedt via het openbaar onderzoek. Er geldt in hoofde van de vergunningverlenende overheid evenmin een verplichting om iedere bezwaarindiener persoonlijk van repliek te betekenen.

Het bezwaar is ongegrond.

c.   Bezwaar 1 - onvolledig dossier:

In de media werd meermaals aangehaald dat het dossier niet volledig is en er mogelijks nog aanpassingen moeten gebeuren. Hierdoor blijkt dat de voorliggende aanvraag dus onvolledig zou zijn. De bezwaarindiener wenst een kopie van het volledige dossier om het te kunnen inkijken. 

Beoordeling:

De voorliggende aanvraag is volledig verklaard door de vergunningverlenende overheid, het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid, conform de bepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. Voor eventuele latere wijzigingen aan het ontwerp, zal de bouwheer een nieuwe aanvraag tot omgevingsvergunning moeten indienen. Het inkijken van het volledige aanvraagdossier is mogelijk tijdens het openbaar onderzoek. De plannen werden bovendien online ter beschikking gesteld door de vergunningsaanvrager (www.oosterweelplannen.be) en op het Omgevingsloket en zijn bijgevolg voldoende kenbaar voor het betrokken publiek. De procedure laat niet toe om kopijen van het dossier te maken.

Het bezwaar is ongegrond.

d.     Bezwaar 1 - inzage documenten, openbaarheid van bestuur:

De bezwaarindiener wenst een kopie van de plannen van de afbraak van het viaduct van Merksem, als ook de samenhang met de Hollandse knoop en de fasering van de aanleg van de tunnel onder het Albertkanaal.

De bezwaarindiener vraagt zich af hoe de plannen aan de Scheldetunnels (zowel Linkeroever als Rechteroever) er uitzien en of het ontwerp niet over gedimensioneerd is. Hij wenst een kopie van deze plannen.

De bezwaarindiener vraagt achter de hellingsgraden over het volledige traject, specifiek van de Scheldetunnel en de kanaaltunnel. Hij heeft deze bij de aanvrager opgevraagd maar nooit ontvangen.

De bezwaarindiener wenst een kopie van het Europees standpunt i.v.m. het buiten begroting houden van Oosterweel.

Beoordeling:

Het inkijken van het volledige aanvraagdossier, met inbegrip van een beantwoording van de vragen omtrent de fasering en plannen, was mogelijk tijdens het openbaar onderzoek, conform de bepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. De plannen werden bovendien online ter beschikking gesteld door de vergunningsaanvrager (www.oosterweelplannen.be) en op het Omgevingsloket. De procedure laat niet toe om kopijen van het dossier te maken, te meer de plannen ook worden beschermd onder het auteursrecht. Wat de gevraagde plannen met betrekking tot de uitvoering van de werken betreft moet worden vastgesteld dat deze geen deel dienen uit te maken van huidige vergunningsaanvraag.

Indien bezwaarindiener een kopie wenst van het Europees standpunt in verband met het buiten de begroting houden van het voorliggende project, moet hij een verzoek tot openbaarheid van bestuur indienen bij de overheidsinstanties die het standpunt hebben uitgevaardigd of in het bezit zijn ervan. Het openbaar onderzoek heeft als functie inspraak te verlenen aan het betrokken publiek met betrekking tot het voorliggende project en dient niet voor de uitwisseling van overheidsdocumenten. Bovendien heeft het bezwaar geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

e.   Bezwaar 1 - strijdig met openbaarheid van bestuur in aanvraag:

De bezwaarindiener merkt op dat de aanvraag niet duidelijk is aangaande de kostenraming van het project. De kosten zouden variëren van 4,5 miljard tot boven de 20 miljard euro. De Vlaamse overheid maakt zich schuldig aan foute informatie wat in strijd is met openbaarheid van bestuur.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 1 - strijdig met openbaarheid van bestuur in project:

Gezien het enorme gebrek aan transparantie in het proces van en het project zelf, is de openbaarheid van bestuur vaak overtreden door de aanvrager. En zijn vele  tegenstrijdigheden tussen sommige studies waardoor het dossier voor verschillende interpretaties vatbaar is. In bepaalde gevallen zijn zelfs essentiële onderdelen van studies doelbewust weggelaten.

Beoordeling:

De voorliggende aanvraag was volledig ter inzage tijdens het openbaar onderzoek, conform de bepalingen van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. Bezwaren over de transparantie van het proces zelf hebben geen betrekking op voorliggende aanvraag. Bovendien wordt het hele proces nauwkeurig uiteengezet in de verantwoordingsnota van de aanvrager. Overigens is het vermeende gebrek aan transparantie geen (stedenbouwkundig/milieu) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Alle stukken en studies die nodig zijn voor de volledigheid en de ontvankelijkheid van de omgevingsvergunningsaanvraag zijn op het omgevingsloket ingediend conform het uitvoeringsbesluit met betrekking tot de dossiersamenstelling. Door de vergunningverlenende overheid werd de aanvraag volledig verklaard, waarbij het volledige dossier ter inzage lag tijdens het openbaar onderzoek.   

Het bezwaar ongegrond.

g.   Bezwaar 1 - transparantie, rechter en partij:
Volgens de bezwaarindiener zijn er enkele leden van het Antwerps stadsbestuur die mee het toekomstverbond hebben ondertekend en dit verbond vormt de basis van de aanvraag. Hierdoor gedraagt de stad zich als partij en rechter, zeker omdat bij de stad alle klachten terecht komen.
Tevens worden er werkgroepen gehouden waarin meerdere mensen terugkomen in een andere functie of mensen uit worden geweerd waardoor de eerlijkheid van het project in vraag gesteld kan worden.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag werd ingediend door NV BAM en betreft een Vlaams project dat door de Vlaamse Regering wordt beoordeeld. De stad Antwerpen verleent dus louter een advies. De procedures voorzien in het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten worden correct gevolgd. Het bezwaar mist dan ook feitelijke grondslag.

Het Toekomstverbond betreft louter een akkoord dat de Vlaamse overheid, de stad Antwerpen, Havenbedrijf Antwerpen en de burgerbewegingen sloten rond de gezamenlijke doelstelling om de mobiliteit en de leefbaarheid in de Antwerpse regio te verbeteren. Bovendien impliceert de betrokkenheid van de stad Antwerpen bij een omgevingsvergunningsaanvraag niet automatisch op een belangenconflict. Omdat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd in de omgevingsvergunningsprocedure (met onder meer inspraakmogelijkheden en beroepsmogelijkheden) door het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten is het mogelijk voor stad Antwerpen om aanvragen te beoordelen of te adviseren die worden ingediend door haar eigen stadsdiensten of andere overheidsinstanties.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 3 - referendum:
Het project is niet aanvaardbaar omdat het tegen het democratische referendum ingaat dat dit traject wegstemde.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Bovendien werden het weerhouden tracé en haar (niet weerhouden) alternatieven  onderzocht en goedgekeurd in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en het bijhorende Plan-MER, alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met telkens de daarbij horende democratische inspraakmomenten. Voorliggende aanvraag is het resultaat van deze processen.

In zoverre bezwaarindiener verwijst naar het referendum uit 2009, moet er op worden gewezen dat dit een volksraadpleging betreft en aldus geen bindend karakter heeft. De vraagstelling van de volksraadpleging had ook alleen betrekking op de toen voorliggende tracés.

Het bezwaar is ongegrond.

i.    Bezwaar 3 - planningsproces:
De maatregelen van de overkapping en de aanleg van het groen worden doorgeschoven naar de toekomst.

Beoordeling:

Voorliggende vergunningsaanvraag heeft voornamelijk betrekking op het wegontwerp (de onderbouw). De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd. De ontwerpopdrachten worden hiervoor tijdens de zomer van 2020 gegund.

Desalniettemin bevat de huidige vergunningsaanvraag ook reeds de hoofdlijnen voor Projectclusters 1 tot en met 4 en 8 (Ringpark Noordkasteel, Ringpark Groenendaal, Ringpark Lobroekdok, Ringpark Het Schijn en Ringpark West) omdat deze onlosmakelijk zijn verbonden met het project Oosterweelverbinding. Indien er wijzigingen worden aangebracht aan deze hoofdlijnen, zullen hiervoor de noodzakelijke vergunningsprocedures moeten worden doorlopen.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase of met betrekking tot de bovenbouw zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject. Dit is in casu niet het geval.

Het bezwaar is ongegrond. 

j.    Bezwaar 4 - communicatie:
Volgens de bezwaarindiener is er in communicatie (brochure, website, nieuwsbrief) te weinig informatie meegegeven wat het project betekent voor de biotopen (de Scheldebocht, rechter rivier oever, het bos op Linkeroever), de recreatie mogelijkheden in de voornoemde gebieden en het doorgaande fietsverkeer van en naar de haven op Rechteroever. Er is te weinig informatie wat de werken inhouden aangaande de gebruikers die de ruimten nu gebruiken (planten, dieren en mensen) en deze werken voor hen gaan betekenen.

Beoordeling:

De gevraagde informatie is terug te vinden in de voorliggende vergunningsaanvraag en het hieraan voorafgegane milieueffectenrapport (Project-MER), goedgekeurd door het Team Mer op 18 december 2019. De communicatie met brief, brochure, website had in eerste instantie de aankondiging van het openbaar onderzoek tot doel, waarbij het volledige dossier ter inzage lag. De bezwaarindiener had tijdens het openbaar onderzoek de mogelijkheid om alle documenten en plannen te raadplegen en informatie hierover in te winnen.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 11 - onwettig RUP:

Het RUP is onwettig tot stand gekomen.

Beoordeling:

Het bezwaar handelt niet over de voorliggende aanvraag, maar over de procedure van het RUP. De stad Antwerpen beschikt niet over de vereiste stukken om dit bezwaar te kunnen beoordelen. Temeer omdat de weblink niet werkt. Bovendien behoort het niet tot haar bevoegdheid om een dergelijke onwettigheid vast te stellen. Zowel het GRUP Oosterweelverbinding (2006) als het GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015) zijn definitief en uitvoerbaar. Er zijn geen annulatieberoepen meer hangende.

Het bezwaar is ongegrond.

l.    Bezwaar 11 - geen zinvol openbaar onderzoek:

Het openbaar onderzoek is enkel nuttig als er duidelijkheid is over het project, aanvrager geeft zelf aan dat het project nog zal wijzigen.

Beoordeling:

De voorliggende aanvraag is volledig verklaard door de vergunningverlenende overheid, het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid, conform het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten, waarna hierover een openbaar onderzoek werd gehouden. In de loop van de vergunningsprocedure kunnen slechts wijzigingen aan de aanvraag onder welbepaalde voorwaarden worden doorgevoerd, zoals voorzien in artikel 30 van het Omgevingsvergunningsdecreet.

Voor eventuele latere wijzigingen aan het ontwerp, zal de bouwheer een nieuwe aanvraag tot omgevingsvergunning moeten indienen.

De ontwerpen van de Ringparken (bovenbouw) worden op dit moment nog verder uitgewerkt en verfijnd. De wijzigingen aan het voorliggende ontwerp die hieruit voortkomen, zullen desgevallend het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke vergunningsaanvraag.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase of met betrekking tot de bovenbouw zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject. Dit is in casu niet het geval.

De stad behandelt dit punt verder ook in haar advies aan de vergunningverlenende overheid en formuleert hierrond haar ambities en aanbevelingen.

Het bezwaar is ongegrond.

m.  Bezwaar 11 - looptijd openbaar onderzoek:

Looptijd openbaar onderzoek niet in verhouding tot de omvang van het dossier.

Beoordeling:

De termijnen voor een openbaar onderzoek in het kader van een omgevingsvergunning zijn wettelijk bepaald op 30 dagen conform het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten.

Het bezwaar is ongegrond.

n.   Bezwaar 11 - strijdig met Europese richtlijnen:

De aanvraag heeft geen betrekking op de werf-exploitatie, het “saucissoneren” (de opsplitsing in deelprojecten en het niet globaal project) van vergunningen in strijd met de Europese regelgeving.

Beoordeling:

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het betrokken project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase of met betrekking tot de bovenbouw zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject.

Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag omvat in hoofdzaak de ontworpen toestand en slechts in beperkte mate ingrepen die enkel nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project. De aannemers zullen in een volgende fase bepalen hoe de werf georganiseerd zal worden en hoe de werken uitgevoerd zullen worden. Zij zullen later aanvullend ook één of meerdere omgevingsvergunningsaanvragen indienen voor ingrepen die gerelateerd zijn aan de uitvoeringsfase van het project. De stad behandelt dit punt verder ook in haar advies aan de vergunningverlenende overheid en formuleert hierrond haar ambities en aanbevelingen. De milderende maatregelen en aanbevelingen uit het goedgekeurde Project-MER dienen gevolgd worden.

Het bezwaar is ongegrond.

o.   Bezwaar 15 - globale beoordeling effecten Linkeroever:

Globale beoordeling van de ecologische impact van alle gezamenlijke ingrepen (uitgevoerd of gepland) op de natuur op de Antwerpse Linkeroever en geen opsplitsing in deelprojecten. Daarbij moet worden afgestapt van de salamitechniek.

Beoordeling:

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord.

De stelling van bezwaarindiener dat het opdelen van projecten niet is toegelaten, is dus niet correct. Bovendien zou er in dit geval ook geen schending van de Richtlijn 2011/92/EU, zoals vertaald in de DABM, kunnen voorliggen: het opdelen van aanvragen is niet toelaatbaar wanneer dit een bewuste techniek is om de opmaak van een project-MER te omzeilen. In casu werd het totaalproject evenwel onderworpen aan een Project-MER, die op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer van het Departement Omgeving zodat er van enige omzeiling geen sprake kan zijn. In deze Project-MER wordt rekening gehouden met de cumulatieve effecten van het totaalproject. Om dezelfde reden is de verwijzing naar het arrest van de Raad van State hier niet nuttig.

Het bezwaar is ongegrond.

p.   Bezwaar 15 - aanpassen uitgangspunten MER: 

De cumulatieve effecten van reeds afgewerkte en geplande werken hebben een negatieve impact op de natuurgebieden Blokkersdijk, Het Rot, Vlietbos en Sint-Annabos.

De effectenmatrix moet de verliezen aan beschermde natuur verhogen naar ‘zeer negatief (-3)’ en er een compensatie aan toevoegen. Het voorliggende MER en Omgevingsproject moeten rekening houden met alle cumulatieve effecten van de verschillende (deelprojecten (de reeds afgewerkt en de geplande). De boscompensatiegebieden moeten de beschermde status van de gecompenseerde gebieden meenemen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Zo werd een globale beoordeling gemaakt van de cumulatieve effecten van het voorkeursontwerp met de eerder vergunde infrastructuurwerken Linkeroever (zie titel 17.13.3 en 18.8.3 van het Project-MER). Verder wordt in het Project-MER ook uitgebreid terug gekomen op de bos- en natuurcompensatie (zie titel 17.10.8 van het Project-MER). Voor de boscompensatie worden vanzelfsprekende de decretale bepalingen van het Bosdecreet gevolgd, nu dit een direct werkende norm binnen een ander beleidsveld dan ruimtelijke ordening is, waaraan de aanvraag ook moet worden getoetst.

Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen, de toepasselijke regelgeving en de regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag.

Het bezwaar is ongegrond.

q.   Bezwaar 16 - onteigeningen omwille van onzekerheid:

Voortdurende onzekerheid over toekomst maakt dat onteigening als een optie voor Ten Eekhovelei moet overwogen worden.

Beoordeling:

Voor deze aanvraag moeten er geen onteigeningen gebeuren. Een onteigening moet worden gezien als een ultimum remedium en kan enkel worden aangewend wanneer dit absoluut noodzakelijk is. Dit is hier niet het geval.

Het bezwaar is ongegrond. 

r.    Bezwaar 18 - overleg:

Vraag tot overleg met aanvrager over impact op bedrijven ter hoogte van Straatsburgdok.

Beoordeling:

Het garanderen van de  bereikbaarheid van de bestaande activiteiten langsheen het wegtracé bij de realisatie van de Oosterweelverbinding is voorzien in het GRUP Oosterweel Wijziging. De stad behandelt dit punt verder ook in haar advies aan de vergunningverlenende overheid en formuleert hierrond haar ambities en aanbevelingen. Er wordt vastgesteld dat dit geen bezwaar, maar een vraag is naar overleg met de aanvrager. Hiervan wordt akte genomen door de stad.

Het bezwaar is ongegrond.

s.   Bezwaar 25 - aanvraag strijdig met wetgeving openbaar onderzoek:

De uitbating (exploitatie) is niet opgenomen in de vergunningsaanvraag. De onlosmakelijke delen dienen samen in één aanvraag te worden opgenomen.

De plannen zijn nog volop in ontwikkeling. Het voorliggende plan is niet het meest recente plan. Toch wordt ons nu gevraagd een beoordeling te geven (openbaar onderzoek) terwijl de uiteindelijke uitvoering anders zal zijn.

Beoordeling:

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase of met betrekking tot de bovenbouw zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject, dat op basis van voorliggende aanvraag wel reeds kan worden beoordeeld op de hoofdlijnen.

De voorliggende aanvraag is volledig verklaard door de vergunningverlenende overheid, het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid, conform het decreet betreffende de omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten.

Deze omgevingsvergunningsaanvraag omvat in hoofdzaak de ontworpen toestand en slechts in beperkte mate ingrepen die enkel nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project. De aannemers zullen in een volgende fase bepalen hoe de werf georganiseerd zal worden en hoe de werken uitgevoerd zullen worden. Zij zullen later aanvullend ook één of meerdere omgevingsvergunningsaanvragen indienen voor ingrepen die gerelateerd zijn aan de uitvoeringsfase van het project.

De wijzigingen aan het voorliggende ontwerp die voortkomen uit lopende processen, zullen desgevallend het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke vergunningsaanvraag.

De stad behandelt dit punt verder ook in haar advies aan de vergunningverlenende overheid en formuleert hierrond haar ambities en aanbevelingen.

Het bezwaar is ongegrond.

t.    Bezwaar 35 - niet aanvaardbaar voorliggende MER:

De bezwaarindiener kan voorliggende MER niet aanvaarden als een volwaardige en correcte inschatting van de effecten van de aanleg van de OWV en tunnel op de belangrijke natuurwaarde op LO. Enerzijds worden mogelijke impacten te laag ingeschat/gevalideerd en anderzijds worden cumulatieve effecten met andere projecten en plannen grotendeels genegeerd en niet meegewogen in de finale beoordeling.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Zo werd een globale beoordeling gemaakt van de cumulatieve effecten van het voorkeursontwerp met de infrastructuurwerken (zie titel 17.13.3 en 18.8.3 van het Project-MER). De verhouding met andere projecten wordt ook op verschillende plaatsen in het Project-MER geduid (zie bv. p 343 en 385-386 van deelrapport 17 van het Project-MER).

Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen en de regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag. Het bezwaar is ongegrond.

u.   Bezwaar 35 - herwerking MER:

De MER moet ten minste voor de hoofdstukken over de cumulatieve effecten en over de volgens de bezwaarindiener onwettige opsplitsing in deelprojecten (infrastructuurwerken LO, OWV, leefbaarheidsprojecten,…) de vertroebeling van de Schelde en de wateronttrekkingen in de kern van de 4 natuurgebieden, maar ook globaal herschreven en herbeoordeeld en bijkomende gecompenseerd/gemitigeerd worden. Deze herwerkingen en oplegging van bindende voorwaarden en mitigaties moetend doorheen de volledige MER, de passende beoordeling en de omgevingsvergunning doorwerken.

Beoordeling:

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op de procedures en op het milieueffectrapport. Het Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Zo werd een globale beoordeling gemaakt van de cumulatieve effecten van het voorkeursontwerp met de infrastructuurwerken (zie titel 17.13.3 en 18.8.3 van het Project-MER). De vertroebeling van het oppervlaktewater wordt eveneens uitgebreid onderzocht (p. 317-ev van deelrapport 17 van het Project-MER).

Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MER gevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen, de toepasselijke regelgeving en de regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag.

Het bezwaar is ongegrond.

v.   Bezwaar 39 - opdeling in deelgebieden:

De impact op mobiliteit, mens en gezondheid had in de aanvraag voor de bouw van de tunnel opnieuw in een bredere context, in plaats van 3 verschillende omgevingsvergunningen moeten bekeken worden.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag an sich, het deelgebied Scheldetunnel LO tot aan het Schijn/E313, maar op het opdelen van de aanvraag in deelgebieden. De impact op mobiliteit, mens en gezondheid in zijn geheel is bekeken in het Plan-MER horende bij het GRUP Oosterweelverbinding en ook in het Project-MER, goedgekeurd op 18 december 2019 voor het indienen van deze aanvraag.

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager bovendien vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. 

Het bezwaar is ongegrond.

w.  Bezwaar 40 - indruisen tegen Europese richtlijnen:

Salamitechniek (de opsplitsing in deelprojecten en het niet globaal taxeren van het geheel der deelprojecten) in verschillende projecten druist in tegen de Europese Richtlijn 2011/92/EU, het arrest van de Raad van State (08/11/2011) en de principes van behoorlijk bestuur.

Beoordeling:

Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, is een aanvrager vrij om een bepaald project op te splitsen in meerdere deelprojecten, zeker wanneer de omvang of de techniciteit van het project dit verantwoorden. Gezien de omvang, complexiteit en techniciteit van het project enerzijds, en het gegeven dat alle details van de concrete inrichting van de bovenbouw of de werfinrichting nog niet zijn gekend anderzijds, is het opdelen van het project in verschillende deelprojecten of omgevingsvergunningsaanvragen redelijk verantwoord. Opmerkingen en bezwaren met betrekking tot vergunningsplichtige ingrepen tijdens de uitvoeringsfase of met betrekking tot de bovenbouw zullen in huidig advies enkel geëvalueerd worden in zoverre ze betrekking hebben op het totaalproject.

De stelling van bezwaarindiener dat het opdelen van projecten niet is toegelaten, is dus niet correct. Bovendien zou er in dit geval ook geen schending van de Richtlijn 2011/92/EU, zoals vertaald in de DABM, kunnen voorliggen: het opdelen van aanvragen is niet toelaatbaar wanneer dit een bewuste techniek is om de opmaak van een Project-MER te omzeilen. In casu werd het totaalproject evenwel onderworpen aan een Project-MER, die op 18 december 2019 werd goedgekeurd door het Team Mer van het Departement Omgeving zodat er van enige omzeiling geen sprake kan zijn. In deze Project-MER wordt rekening gehouden met de cumulatieve effecten van het totaalproject. Om dezelfde reden is de verwijzing naar het arrest van de Raad van State hier niet nuttig.

Het bezwaar is ongegrond.

x.   Bezwaar 40 - niet correct quoteren MER:

De inname van (> 15 ha) meervoudig beschermd natuurgebied in Het Rot en Vlietbos te Antwerpen Linkeroever wordt in de MER slechts gequoteerd als 'verwaarloosbaar’ tot licht negatief (0 /-1). Dit is niet correct. 

Als gevolg van de ‘compensatiefactor’ wordt de kapping van waardevolle bossen hoger gequoteerd en moet er meer heraangeplant worden. Wat zijn de effecten van de ‘Leefbaarheidsprojecten’ op het bosbestand van Linkeroever en Zwijndrecht? Dit wordt in het MER niet opgenomen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag, maar op een quotering uit het milieueffectrapport. De Project-MER is, voorafgaand aan het indienen van deze aanvraag, goedgekeurd op 18 december 2019. De mogelijkheden tot inspraak met betrekking tot het Project-MER vonden plaats voor de indiening van huidige omgevingsvergunningsaanvraag.

In het Project-MER werden evenwel de potentiële milieueffecten nauwkeurig onderzocht door erkende mer-deskundigen. Door het Project-MER goed te keuren, heeft het Team Mer de methodes en resultaten van het Project-MERgevalideerd en zodoende bevestigd dat het Project-MER volgens de uitgevaardigde richtlijnen, de toepasselijke regelgeving ende regels van de kunst is verlopen. De stad Antwerpen verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van het Team Mer in het goedkeuringsverslag.

De concrete ontwerpen van de ‘leefbaarheidsprojecten’ (bovenbouw) zijn een nog te doorlopen proces. Een aantal van deze leefbaarheidsprojecten werden reeds in hoofdlijnen meegenomen in huidige omgevingsvergunningsaanvraag waarvoor desgevallend naar aanleiding van het verfijningsproces nieuwe omgevingsvergunningsaanvragen zullen worden ingediend. De Leefbaarheidsprojecten zelf werden evenwel reeds meegenomen in het Project-MER, zie bv. titel 17.13.3 van het Project-MER (“Cumulatieve effecten voorkeursontwerp met infrastructuurwerken en leefbaarheidsprojecten op Linkeroever).

Het bezwaar is ongegrond.

 

R.    Varia

 

a.   Bezwaar 1 - stopzetting voorbereidende werken:
Omdat er zich in het project nog aanpassingen of wijzigingen kunnen voordoen, die invloed hebben op het op project, is het mogelijk dat sommige voorbereidende werken overbodig zouden zijn. Daarom moeten deze onmiddellijk gestopt worden zodat er geen verdere verspilling is van overheidsgelden. In dit kader wenst de bezwaarindiener ook een snellere afhandeling van het dossier.

Beoordeling: 

Het bezwaar handelt over de kostprijs van (vermeende overbodige) voorbereidende werken. Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag

Het bezwaar is ongegrond.

b.   Bezwaar 1 - stopzetting dubieuze onderzoeken:
De bezwaarindiener wil dat alle dubieuze onderzoeken en studies in dit verband worden stilgelegd tot er duidelijkheid is over het voorliggend ontwerp en traject.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundige/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

De trajecten en hun alternatieven zijn onderzocht in eerdere ruimtelijke processen zoals de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP Oosterweelverbinding (2006) en GRUP Oosterweelverbinding – wijziging (2015)) en de bijhorende Plan-MER, alsook het goedgekeurde milieueffectenrapport voorafgaand aan deze aanvraag (Project-MER), met daaruitvolgend duidelijkheid over het voorliggend ontwerp en traject waaraan deze aanvraag uitvoering geeft.

Het bezwaar is ongegrond.

c.      Bezwaar 1 - aansprakelijkheid:
Wie wordt er aansprakelijk gesteld als het dossier wordt opgedeeld in 5 deeltrajecten? Wat gebeurt er met de aansprakelijkheid als de voorliggende aanvraag wordt gewijzigd? Dit moet worden vastgelegd in de omgevingsvergunningsaanvraag.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundige/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Aansprakelijkheid, vaststellen van schade en behandelen van daarbij horende schadeclaims zijn aspecten van burgerrechtelijke aard.

Het bezwaar is ongegrond.

d.  Bezwaar 1 - rol intendant:
De rol van de intendant wordt door de bezwaarindiener in vraag gesteld. De intendant zou jurylid zijn geweest in een wedstrijd van de overkapping waarin hij zelf deelnam. Tevens zou hij de publiekelijk de uitslag voorspeld hebben nog voordat de wedstrijd van start ging. Dit was reeds gemeld in een bezwaar waarvan een kopie aan de stad en de provincie is bezorgd op 16 januari 2018.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

e.  Bezwaar 1 - bedrog tegenover Toekomstverbond (TKV):
Omwille van de Europese richtlijnen en het gebrek aan luchtzuivering kan de overkapping nooit volledig worden gerealiseerd. Hierdoor kan het TKV van 15 maart 2017 niet kan worden gerespecteerd. In een brochure van mei 2020 staat de overkapping niet eens vermeld op de tijdslijn. Volgens de bezwaarindiener heeft de aanvrager dus bedrog gepleegd tegen de medeondertekenaars van TKV.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. De veronderstelling van de bezwaarindieners is bovendien ook feitelijk incorrect omdat de overkapping van de Oosterweelverbinding zelf wel degelijk reeds is inbegrepen in de omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

f.    Bezwaar 1 - corona en lockdown:
In de periode van de lockdown en 7 weken later, zijn er enkele zaken aan het licht gekomen waarop kan worden geanticipeerd. Er was misschien een verbetering van modal shift, maar ook negatieve gevolgen zoals het wegvallen van een degelijk openbaar vervoer wat toch nodig is tijdens dit project. Hoe worden de buitenlandse werknemers opgevangen en gehuisvest door alle onderaannemers. Worden er garanties geboden dat er geen sociale fraude of belastingfraude wordt gepleegd.

Beoordeling: 

De mobiliteitseffecten van het project werden nauwkeurig onderzocht door erkende deskundigen in het Project-MER dat op 18 december 2019 werd goedgekeurd tot het Team Mer. In het Project-MER wordt reeds rekening gehouden met een ambitieuze modal shift.

Bovendien moet de situatie ten gevolge van de coronacrisis worden beschouwd als het gevolg van een uitzonderlijke noodsituatie, waarvan de effecten noch voorzienbaar, noch vermijdbaar waren. Momenteel is het te vroeg om te kunnen spreken van blijvende effecten.

De overige aspecten van het bezwaar hebben betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

g.   Bezwaar 1 - schadevergoeding:
De bezwaarindiener wenst schadevergoeding van de familie van Frans Van Looy uit Merksem die zich het leven heeft ontnomen na een conflict met het Vlaams Gewest.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

h.   Bezwaar 1 - rol actiegroepen
De bezwaarindiener merkt op dat de actiegroepen tevreden zijn met het beoogde resultaat maar er eigenlijk geen enkele doelstellingen opgesteld door hen niet behaald zijn. En dat dezelfde actiegroepen fondsen binnenhalen met bedrieglijk oogmerk. De bezwaarindiener vermoedt dat een gerechtelijk onderzoek op zijn plaats is.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

i.    Bezwaar 2 - bevestiging van het college:
De bezwaarindiener wil een formele en officiële bevestiging van het college waarin zij verklaren dat de verkeersinfarcten die zich nu op quasi alle toegangswegen naar Antwerpen structureel ontwikkelen, na uitvoering ook structureel zullen verdwenen zijn.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Het voorwerp van het openbaar onderzoek beperkt zicht tot voorliggende aanvraag, met name de realisatie van de Oosterweelverbindingen. Stad Antwerpen kan dan ook geen uitspraak doen over alle andere mogelijke mobiliteitsproblemen.

Het bezwaar is ongegrond.

j.    Bezwaar 2 - investeringsbegroting:
De bezwaarindiener wil een bevestiging van het college dat de uitvoering en verwezenlijking van dit dossier geen negatieve invloed zal hebben op de investeringsbegroting van de stad voor het komende decennium.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

k.   Bezwaar 2 - grootschalige bouwprojecten:
De bezwaarindiener wil een bevestiging van het college dat de buiten-stadskant van de Singel niet verder zal gebruikt worden voor grootschalige bouwprojecten die daardoor van de Singel nog meer een muur van kantoorgebouwen zullen maken.

Beoordeling: 

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Elke aanvraag dient op de eigen merites beoordeeld te worden.

Het bezwaar is ongegrond.

l.    Bezwaar 3 - omvang project:
Het project is niet aanvaardbaar omwille van de gigantische afmetingen: "werf van de eeuw" en is even gigantisch als de Kennedytunnel.

Beoordeling:

De loutere omvang van een project kan geen reden zijn tot weigering van een project. De aanvraag zal door de vergunningverlenende overheid en door de stad Antwerpen als adviserende instantie worden getoetst aan de decretale beoordelingsgronden. De inpassing van het project in de omgeving (en dus ook de schaal) zullen worden beoordeeld in het kader van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening.

Het bezwaar is ongegrond.

m.  Bezwaar 3 - kostprijs:
Het project is niet aanvaardbaar omwille van de te hoge kosten die betaald dienen te worden door burgers en hun kinderen.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op een (stedenbouwkundig/milieu) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

n.   Bezwaar 5 - verantwoordelijkheid:
Het afzonderlijk contacteren van de volgende instanties heeft niet gewerkt. Ofwel werd beperkte bevoegdheid ingeroepen, ofwel werd de zwarte piet doorgespeeld naar een andere organisatie (Agentschap Wegen en Verkeer, Lantis / BAM, Stad Antwerpen, district Merksem, lokale politici, vervoersregio Antwerpen). 
Niemand is schijnbaar bevoegd om de verkeersbewegingen vanaf de Vaartkaai in kaart te brengen of om ze te proberen sturen. Personeelstekorten worden ingeroepen, mensen verontschuldigen zich omdat ze pas na 2 maanden antwoorden, diensten stoppen gewoon met antwoorden. Mobiliteitsexperten zijn het tijdens de informatiedagen eens met de bezwaarindiener. Er hoort  eigenlijk geen verkeer dóór te rijden maar stuurt de week daarna een mailtje met de 'standaard' company line. (Het is nog net niet Kafkaiaans) En nog komt er niets schot in de zaak.

Beoordeling:

Het bezwaar over de bevoegdheden en het contacteren van bepaalde diensten/experten heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

De Vaartkaai zelf valt grotendeels buiten het gebied van de Omgevingsvergunningsaanvraag. De mobiliteitseffecten van het project op de omgeving en het omliggende wegennet, waar de Vaartkaai ook deel van uitmaakt, werden onderzocht in het Project-MER, goedgekeurd door het Team Mer op 18 december 2019. Zo bevat bv. p. 103/591 van deelrapport 17 een overzichtstabel met de intensiteiten van het onderliggende wegennet volgens de doorrekening op grond van het provinciaal verkeersmodel Antwerpen in de voorkeur-ontwerpscenario’s, waarbij ook de Vaartkaai is opgenomen.

Het bezwaar is ongegrond.

o.  Bezwaar 5 - perspectief Groenendaallaan:
Merksem krijgt de komende 10-15 jaren negatieve effecten te verwerken van het aanleggen van de Oosterweelverbinding (verminderde mobiliteit, verminderde verkeersveiligheid, meer sluipverkeer door verminderde capaciteit hoofdassen, openbare werken vlakbij woonwijken, slechtere luchtkwaliteit rondom de tunnelmonden ...) opdat iedereen gemakkelijker in/rond Antwerpen zou kunnen bewegen. 
Bied de mensen op en rond de Groenendaallaan dan ook aub een perspectief wanneer die vrachtwagens er niet meer zullen rijden.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag an sich, maar met de doorlooptijd van de uitvoering van de werken. Het heeft dan ook geen betrekking op een stedenbouwkundig, milieu- of natuuraspect van de aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

p.  Bezwaar 9 - harde garanties:

Dit project heeft de kans om Antwerpen echt op de kaart te zetten als een leefbare innovatieve stad. De bezwaarindiener is zich bewust van het beperkt budget en juicht toe dat er daarom gekozen werd voor strategische projecten die in eerste fase een grote impact maken. Maar deze strategische projecten an sich zijn ver van voldoende, en het ontbreekt duidelijk aan harde garanties. De bezwaarindiener wil harde garanties dat er in de volgende fase meer overkapping komt of dat de Hollandse knoop wordt hertekend.

Beoordeling:

Op 13 maart 2020 bevestigde de Vlaamse Regering, in het kader van de Oosterweelverbinding, het engagement om de plannen voor de onderbouw (Oosterweelverbinding) en de plannen voor de bovenbouw (leefbaarheidsprojecten) op elkaar af te stemmen. Ze bevestigde tevens haar engagement in het Toekomstverbond voor bereikbaarheid en leefbaarheid.

Het realiseren van de Oosterweelverbinding gaat gepaard met 18 Leefbaarheidsprojecten. Een aantal van deze leefbaarheidsprojecten werden reeds in hoofdlijnen meegenomen in huidige omgevingsvergunningsaanvraag waarvoor desgevallend naar aanleiding van het verfijningsproces nieuwe omgevingsvergunningsaanvragen zullen worden ingediend.

Het parallel ontwerptraject voor het aansluitingscomplex Schijnpoort is lopende. Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag bevat dan ook niet het gedragen ontwerp voor deze omgeving en zal desgevallend via een omgevingsvergunningsaanvraag worden bijgesteld in functie van de resultaten van de scrumsessies.

Het bezwaar is ongegrond.

q.  Bezwaar 12 - schadeclaims:

Schadeclaims moeten door een onafhankelijk expertisebureau worden behandeld en niet door een verzekeraar.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. Het vaststellen van schade en het behandelen van de daarbij horende schadeclaims is van burgerrechtelijke aard.

Het bezwaar is ongegrond.

r.   Bezwaar 19 – standpuntbepaling burgerbewegingen:

Standpuntbepaling burgerbewegingen is geen bezwaarschrift maar een motivatie van hun positief standpunt ten aanzien van de aanvraag.

Beoordeling:

Dit is een standpunt van de indiener, waarin hij de positieve zaken van de aanvraag opsomt.

Het is dan ook geen bezwaar.

s.  Bezwaar 20 - Theunisbrug niet opgetekend:

Missing link: deel van Theunisbrug valt buiten elk plangebied.

Beoordeling:

De heraanleg voor het Sportpaleis/Lotto Arena is opgenomen in de aanvraag. De voet van de Theunisbrug valt buiten de projectgrens en zal moeten opgenomen worden binnen een ander project. De (nieuwe) Theunisbrug zelf wordt niet gewijzigd door voorliggende aanvraag. Het bezwaar heeft dan ook geen betrekking op voorliggende aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

t.   Bezwaar 31 - budget Antwerpen:

Grote investeringen ten koste van de stad Antwerpen. Alternatieven dragen wel bij tot de doelstellingen die de overheid zich stelt en zijn goedkoper.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag. In ieder geval kan de stad enkel de voorliggende aanvraag beoordelen en adviseren.

Het bezwaar is ongegrond.

u.  Bezwaar 33 - begroting op Vlaams niveau:

Het project past niet binnen de begroting op Vlaams niveau.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

v.   Bezwaar 37 - budgetbesteding:

De investeringen worden slecht besteed.

Beoordeling:

Het bezwaar heeft geen betrekking op voorliggende aanvraag, noch op een (stedenbouwkundig/milieu/natuur) aspect van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

w.  Bezwaar 39 - misleiding door onderwerp van de aanvraag:

De lezer wordt misleid aangezien in de titel van het Openbaar onderzoek enkel Rechteroever wordt vermeld, maar de werken ook de linker Schelde oever betrekken. De bezwaarindiener wenst een correcte naam voor het openbaar onderzoek.

Beoordeling:

De affiche meldt als voorwerp van de aanvraag ‘De bouw en exploitatie van de Oosterweelverbinding’. De brochure waarnaar bezwaarindiener verwijst, spreekt inderdaad van “Bekijk de plannen voor Oosterweel Rechteroever”. Deze brochure is louter informatief en had tot doel het openbaar onderzoek aan te kondigen. Alle correcte informatie en het volledige dossier waren ter inzage tijdens het openbaar onderzoek.

Het bezwaar is ongegrond.

x.   Bezwaar 39 - gemeente Zwijndrecht:

Het openbaar onderzoek ligt niet ter inzage in de gemeente Zwijndrecht. Ook wordt de gemeente niet genoeg betrokken bij de onderhandelingen. De bezwaarindiener wil een degelijk beleid en voldoende financiële draagkracht om alle milderende maatregelen te kunnen uitvoeren.

Beoordeling:

De vergunningsaanvraag is ingediend bij het departement Omgeving van de Vlaamse overheid. Het project is gesitueerd op grondgebied van de stad Antwerpen en Beveren. Alleen in deze gemeenten moet het openbaar onderzoek georganiseerd worden, conform het decreet betreffende de Omgevingsvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. Vergunningsaanvrager heeft bovendien een bijlage gevoegd bij de aanvraag waarin wordt aangegeven hoe alle milderende maatregelen en aanbevelingen van het project-MER en de passende beoordeling worden vertaald in het project of het flankerend beleid. De overige aspecten van het bezwaar hebben geen betrekking op een stedenbouwkundig, milieu- of natuureffect van de aanvraag.

Het bezwaar is ongegrond.

 

Informatievergadering

Over de aanvraag werd een informatievergadering gehouden op 10 juni 2020.

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een voorwaardelijk gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

DienstTaak
SW/Vergunningenhet advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.