Terug
Gepubliceerd op 10/08/2020

2020_CBS_06596 - Milieueffectenrapport. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2020021903. Scheldelaan zonder nummer. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 07/08/2020 - 09:00 digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Fons Duchateau, schepen; Karim Bachar, schepen; Anne Baré, Waarnemend algemeen directeur

Afwezig

Peter Wouters, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur; Glenn Verspeet, plaatsvervangend korpschef

Secretaris

Anne Baré, Waarnemend algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2020_CBS_06596 - Milieueffectenrapport. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2020021903. Scheldelaan zonder nummer. District Antwerpen - Goedkeuring 2020_CBS_06596 - Milieueffectenrapport. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2020021903. Scheldelaan zonder nummer. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Artikel 12 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 bepaalt dat de dienst MER van het departement Omgeving het college om advies vraagt.

Aanleiding en context

De dienst MER van het departement Omgeving vraagt advies aan het college over een milieueffectenrapport in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag van het Havenbedrijf Antwerpen voor het bouwen van een kaaimuur langs het Kanaaldok B2 en Insteekdok 1.

 

Omschrijving stedenbouwkundige handelingen

Inhoud van de aanvraag

Bouwen van een kaaimuur langs het Kanaaldok B2 en Insteekdok;

Aanleggen van een nieuwe drinkwaterleiding;

Wijzigen van het reliëf door het afgraven van het terrein tussen de bestaande oeverinfrastructuur en de nieuwe kaaimuur;

Afbreken van de bestaande oeverinfrastructuur;

Verwijderen van radartoren, drinkwaterleiding en verhardingen;

Aanleg van werfzone en werfweg;

Ontbossen.

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Inhoud van de aanvraag
Bemaling;
Lozen bemalingswater.

Argumentatie

Beoordeling MER

Havenbedrijf Antwerpen heeft een omgevingsvergunningsaanvraag ingediend voor het bouwen van een nieuwe kaaimuur langs het Kanaaldok B2 en het Insteekdok 1 en 2. De aanvraag beoogt de ontsluiting via het water van een achterliggende braakliggende site. Deze nieuwe kaaimuren leveren extra ligplaatsen op voor de reeds aanwezige en nog te ontwikkelen exploitatieactiviteiten.

Voorliggende aanvraag is onderworpen aan de m.e.r.-plicht aangezien het project valt onder rubriek 12 van bijlage I van het besluit van de Vlaamse regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name ‘Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen’ en onder rubriek 10 o) van bijlage 2 van hetzelfde besluit, met name ‘Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, als het netto onttrokken debiet 2.500 m³ per dag of meer bedraagt’.

Het team Mer vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. De Vlaamse Regering vraagt het college eveneens om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER en de eventuele bezwaren uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek over de lopende aanvraag met betrekking tot milieueffectenbeoordeling.

In voorliggend project-MER worden de effecten op vlak van mens, geluid, biodiversiteit, bodem, water, alsook landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie beschreven en beoordeeld (hoofddisciplines binnen voorliggend project-MER) van de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, die hoofdzakelijk werken omvat die leiden tot het bouwrijp maken van een terrein door het bouwen van een nieuwe kaaimuur, het wijzigen van het reliëf, het rooien van de aanwezige beplanting en de afbraak van bestaande constructies.

In het MER worden een aantal uitvoeringsalternatieven onderzocht en beoordeeld. 


In het kader van dit MER wordt de situatie na aanleg van de kaaimuur als geplande situatie beschouwd. De bouw van de laad- en losinstallaties en de exploitatie ervan zal gebeuren door de toekomstige concessionarissen. Dit omvat onder andere de nieuwe installaties van Ineos (‘Project one’) en Vesta. Hiervoor wordt een apart vergunningstraject doorlopen, waarbij eveneens de milieueffecten in beeld zullen worden gebracht. Hiervoor wordt verwezen naar het ontwerp-MER ‘Ontbossing en voorbereidende werken voor bouw en exploitatie van een ethaankraker en PDH-unit (Project One) te Lillo’, waarin reeds een doorkijk gegeven wordt naar de toekomstige installaties en mogelijke effecten van dit project. Wel zal er in het voorliggende MER een kwalitatieve beschrijving van de te verwachten milieueffecten van de exploitatie van de kaaimuur an sich gebeuren, met name de te verwachten milieueffecten van het aan- en afmeren van tankers.

Wat de effectenbeoordeling betreft, wordt zowel de aanlegfase (bouw van kaaimuren en baggerwerken) als de exploitatiefase in rekening gebracht. Waar er onvoldoende concrete gegevens beschikbaar waren – bijvoorbeeld rond de aanlegfase – zijn er beoordelingen uitgevoerd op basis van de op het moment van redactie beschikbare gegevens uit de lopende studies (bijvoorbeeld bemalingsstudie, beschikbare metingen in het kader van bodemonderzoeken). Indien geen exacte gegevens voorhanden zijn, wordt de effectenbeoordeling gebaseerd op realistische aannames of wordt gewerkt met een worst-case scenario teneinde de relevante (mogelijke) effecten voldoende in beeld te brengen.

Er worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht gezien de afstand van het projectgebied tot de landsgrens (circa 5 kilometer). 


Bodem

Het projectgebied is een opgehoogd terrein (kunstmatige ophoging ten gevolge van aanleg van de dokken). Waarbij de opgespoten laag zandig is met steenfragementen in de bovenste laag en kleihoudend in de onderliggende lagen. De oorspronkelijke bodem van voor de ophoging wordt gekenmerkt als natte klei en licht zandleembodems. 

Aspecten voor bodem zijn vooral te verwachten tijdens de aanlegfase (vergraving, grondverzet, mogelijke verontreiniging, ...). Maar de verstoring van bodemprofielen wordt als een permanent effect aanzien omdat bodemprofielontwikkeling een zeer langzaam proces is.

Het grondverzet moet en zal conform de vigerende wetgeving gebeuren. Het grondverzet zal meer dan 250 m³ bedragen zodat er door een erkend bodemsaneringsdeskundige een technisch verslag dient opgemaakt te worden. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende bodembeheerorganisatie. Ermee rekening houdend dat er aan de VLAREBO-regelgeving voldaan wordt, worden de bodemkundige effecten van het grondverzet als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt negatief beoordeeld. Het te baggeren volume wordt geschat op 1,6 miljoen m³ baggerspecie. Het slib (circa 200.000 m³) wordt per schip afgevoerd naar AMORAS, vlak bij de projectsite. De overige 1,4 miljoen m³ baggerspecie betreft in grote mate zandspecie aangevuld met een beperkt volume aan klei en veen. Deze zal per schip worden afgevoerd naar op het moment van uitvoering vergunde locaties. De baggerwerken zullen gefaseerd gebeuren waardoor de afvoer ook gespreid wordt in de tijd. De totale termijn voor de effectieve uitvoering van de kaaimuren wordt ingeschat op 33 kalendermaanden.


De effecten op vlak van stabiliteit zijn onderzocht via een bemalingsstudie. Het risico op zettingen wordt geneutraliseerd door het voorzien van een waterremmend scherm of retourbemaling. Het vervangen van ‘open taluds’ door een weinig waterdoorlatende kaaimuur kan een impact hebben op het grondwaterpeil bij extreme situaties (volledige verzadiging + grote neerslaghoeveelheden). Hierdoor kan het waterpeil achter de bestaande gewichtsmuren mogelijk een hoger peil aannemen dan het peil waarmee in de huidige situatie rekening gehouden wordt. Om dit risico te beperken wordt in de nabijheid van de bestaande gewichtsmuren net als in de huidige situatie een drainagesysteem voorzien aan de achterzijde van de kaaimuur type 2 ter hoogte van Insteekdok 1. Net als in de huidige situatie zal de drainage in werking treden wanneer het grondwaterpeil hoger komt te staan dan het waterpeil in het dok. Er wordt dan ook geen impact verwacht op de gemiddelde grondwaterstand ter hoogte van het studiegebied en de mogelijkheden om infiltratie van regenwater naar het grondwater toe te laten. Het effect wordt als neutraal beoordeeld.

De effecten op bodemkwaliteit worden beperkt negatief ingeschat wegens de mogelijkheid tot accidenteel lekken tijdens de aanlegfase. Het risico wordt tot een minimum herleid omdat er steeds gewerkt wordt volgens de veiligheidsvoorschriften. Tijdens de exploitatiefase zullen ter hoogte van de kaaimuur laad- en losinstallaties worden geplaatst. Mogelijk zullen deze activiteiten risico’s voor bodem- en/of grondwaterverontreiniging met zich meebrengen. Echter dienen de concessionarissen zich tijdens de exploitatie ook aan de van toepassing zijnde regelgeving te voldoen (VLAREBO, VLAREM) waardoor wordt aangenomen dat de risico’s beheersbaar zijn.


Vanuit de discipline bodem worden geen milderende maatregelen voorgesteld.


Water

Ter hoogte van het projectgebied wordt de polderklei door kunstmatige ophogingen bedekt, die eveneens watervoerend zijn en de freatische laag vormen. Op basis van bodemonderzoek en peilbuismetingen blijkt dat de grondwaterstand gedurende de meetperiode schommelt tussen circa + 5 tot maximaal + 5,80 m TAW. Het grondwater in het projectgebied is vermoedelijk zoet, maar de aanwezigheid van brak of zout water kan binnen het projectgebied niet uitgesloten worden. Het projectgebied is niet gelegen in of nabij een beschermingszone van een grondwaterwinning. Volgens de watertoetskaart is het projectgebied voornamelijk zeer gevoelig (type 1) voor grondwaterstromingen.

Volgens de watertoetskaart - overstromingsgevoelige gebieden (2017) is het projectgebied niet gelegen in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied. Ook in het studiegebied zijn geen mogelijke of effectief overstromingsgevoelige gebieden afgebakend. Wel was het gebied voor de ophoging van nature overstroombaar vanuit de Zeeschelde (Scheldepolders). In het kanaaldok is geen getijdenwerking. Het waterpeil in de dokken op Rechteroever wordt gecontroleerd behouden op +4,17 meter TAW.

Ten gevolge van de bemaling bestaat er in bemalingszone A een risico dat bodem- of grondwaterverontreiniging zal verplaatst en/of opgepompt worden, gezien de aanwezigheid van verontreiniging op het terrein. Daarom zal voorzien worden in een waterzuiveringsinstallatie, zodat het opgepompte water kan worden gezuiverd vooraleer het geretourneerd of desgevallend geloosd wordt. In bemalingszones B en C wordt in eerste instantie geen verontreinigd grondwater verwacht en dus in principe geen impact op de grondwaterkwaliteit ten gevolge van de bemaling. Aanvullend zal er een constante monitoring plaatsvinden.


De project-MER heeft aandacht voor het zoetzoutwaterevenwicht op de site. De bemaling vindt plaats in een zone met verzilt grondwater. Echter kon op basis van de beschikbare gegevens niet eenduidig bepaald worden waar de overgang tussen zoet en zout grondwater zich bevindt. Daarom werd de effectbeoordeling gedaan op basis van 3 uitgangssituaties (overgang volledig in aquifer 1, zoet en zout water in twee aparte aquifers en overgang volledig in aquifer 2). Het project voorziet daarbij de nodige maatregelen, zodat gegarandeerd wordt dat opgepompt grondwater opnieuw geïnfiltreerd wordt in de grondwaterlaag met vergelijkbare kwaliteit. Indien dit niet gegarandeerd is, wordt gekozen voor de bemalingsoptie met waterremmend scherm, waarbij het opgepompte water op het kanaal geloosd wordt. Zo wordt voor alle uitgangssituaties hooguit een verwaarloosbaar tot beperkt negatief effect verwacht. Algemeen beperkt het effect op grondwater zich tot de zone aan landzijde van de nieuwe kaaimuur in het projectgebied en kan de uitgangssituatie zich in principe na de bemaling opnieuw herstellen. Van de lozing van eventueel zout of brak bemalingswater op het kanaaldok wordt een neutraal effect verwacht, gezien het oppervlaktewater eveneens brak is.

Doordat de nieuwe kaaimuur landinwaarts gebouwd wordt, zal het wateroppervlak ter hoogte van het projectgebied uitbreiden. Dit heeft geen invloed op het waterpeil aangezien het kanaaldok op een constant peil wordt gehouden. De waterbergingscapaciteit neemt hiermee ook wel toe. In combinatie met een beperkte verlaging van de kop van de kaaimuur (van +7.00 m TAW naar 6.92 m TAW) maakt dat het project een verwaarloosbare impact op het overstromingsrisico zal hebben. Het effect van de klimaatverandering wordt als niet relevant verwacht gezien het constante waterpeil van de dokken. 

Wat de oppervlaktewaterkwaliteit betreft houdt men er mee rekening dat er tijdens de aanlegfase steeds (kleine) calamiteiten kunnen plaatsvinden (bijvoorbeeld accidenteel lekken van olie van de zware machines). Een snelle monitoring wordt hierbij vooropgesteld zodat dit effect als niet significant wordt beoordeeld. Ook zal bij de werken aan de waterzijde (baggeren, afgraven talud) lokaal het water troebeler zijn. In eerste instantie wordt dus niet uitgesloten dat de handelingen een impact zullen hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit van het Kanaaldok B2, Insteekdok 1 en Insteekdok 2. Uit het beschikbare technisch verslag blijkt echter wel dat de kwaliteit van de onderliggende bodem beter is dan deze van de huidige waterbodem, waardoor uiteindelijk een positieve impact verwacht wordt van het verwijderen van het aanwezige slib. 

Tijdens de exploitatiefase zijn er – net zoals bij de discipline bodem – door de latere concessionarissen risico’s op grond-en oppervlaktewaterverontreiniging. Het voldoen aan de geldende regelgeving (VLAREM) maken dat deze risico’s beheersbaar zijn. Bij de specifieke handelingen en vergunningsaanvragen van latere exploitanten dient dit te worden beoordeeld. 


Volgende milderende maatregelen worden voorgesteld:

* Zuiveren van het verontreinigde opgepompte bemalingswater conform de vooropgestelde lozingsnormen vooraleer dit terug te infiltreren (retourbemaling) of te lozen.

* De voorziene monitoring en controle van de waterzuivering en van de bemaling ter hoogte van bemalingszones B en C uitvoeren.

* Monitoring van het bemalingswater inzake saliniteit, zodat kan gegarandeerd worden dat het retourneren van opgepompt grondwater zal gebeuren in een grondwaterlaag met vergelijkbare kwaliteit. Indien dit niet kan aangetoond worden, moet gekozen worden voor een bemaling met waterremmend scherm, waarbij het opgepompte water geloosd wordt op de dokken.


Geluid

Aangezien de Vlarem II wetgeving van toepassing is op continu geluid (ten gevolge van industriële activiteiten) en aangezien de bouw van de kaaimuur geen ingedeelde inrichting is waardoor de voorwaarden voor het specifieke geluid daar dan ook niet van toepassing zijn, blijken er voor dit type projecten geen specifieke geluidsnormen te zijn. Er bestaan enkel normen voor hinderlijke inrichtingen op zich en als vergelijkingspunt zijn de richtwaarden (milieukwaliteitsnormen) van VLAREM II gehanteerd (richtwaarden voor buitenshuis). De effectbeoordeling is gedaan aan de hand van het equivalente geluidsdrukniveau. 


Bij de beoordeling van geluidseffecten zijn drie aspecten van belang: de geluidsbron zelf, het omgevingsgeluid en de specifieke bestemmingen (woongebied, natuurgebied) in de omgeving.

* Het studiegebied wordt gekozen rekening houdende met de bepalingen uit Vlarem II. Enerzijds wordt de zone op 200 meter van de rand van de terreingrens bekeken (door Vlarem vereist). Uit reden van akoestisch comfort (fauna) worden eveneens geluidsgevoelige zones bekeken (natuurgebieden). Men verwijst naar het Opstalvalleigebeid dat op circa 750 m ten noordoosten van het projectgebied is gelegen. Ook de dichtsbijzijnde woonkernen (Lillo Fort, Berendrecht) worden in rekening gebracht. 

* Via geluidsmetingen werd op een representatief punt in het projectgebied het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. De metingen houden in dat in het meetpunt het optredende geluidsniveau continu werd opgemeten en gemiddeld over een periode van 1 uur. De metingen zijn uitgevoerd tussen donderdag 5 en donderdag 12 september 2019.

* Naast de industriële bronnen is ook het verkeersgeluid in de omgeving belangrijk. Als referentie gebruikt men de geluidsbelastingskaarten (Lden en Lnight) die sinds 2009 door LNE ter beschikking worden gesteld. De meest recente kaartgegevens geven de toestand op basis van de situatie van het referentiejaar 2016 en werden opgemaakt in uitvoering van de Europese richtlijn 2002/49/ EG inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai. 


Wat de aanlegfase betreft brengt men de werken op de site alsook het aan-en afrijdend werfverkeer in rekening. Algemeen geldt dat tijdelijk en lokaal het geluidsniveau stijgt, maar ruim onder de kwaliteitsnormen blijft:

* Het heien van palen kan aanleiding geven tot hoge geluidsdrukniveaus. Deze activiteit gebeurt enkel tijdens de dagperiode. 

* Bij het uitvoeren van de kaaimuurwerken zullen verschillende machines ingezet worden. Deze worden opgesomd in het MER. Het werfverkeer op de weg wordt nog gerekend op 19 ritten per dag (of 2 à 3 per uur op een werkdag van 8 uur). Gelet op de huidige intensiteit van het verkeer op de wegen (Scheldelaan, R2, A12) zal het gegenereerd verkeer door de bouwactiviteiten niet relevant zijn (er is een stijging van het verkeer met 26% noodzakelijk om een verhoging van 1 dB(A) geluidsverhoging te veroorzaken).

* De baggerwerken gaan 24/24u en 7/7d door. Op 200 meter van de activiteit worden geluidsdrukniveaus verwacht in de orde van 55 dB(A) (milieukwaliteitsnorm voor de nachtperiode is 55 dB(A)). Ter hoogte van de dichtstbij gelegen woonkern (Berendrecht) zal het geluid (afname door de afstand en bufferdijk rond Opstalvallei) ruim onder de VLAREM-conforme waarden voor woongebied op < 500 m van industrie, namelijk 45 dB(A) voor avond en nacht. Het scheepvaartverkeer (geschat op 1 – 3 transporten per dag) en de hieraan gerelateerde geluidsemissies verwaarloosbaar zijn in vergelijking met het totale scheepvaartverkeer in de Antwerpse haven.


Globaal kan gesteld worden dat tijdens de bouw van het project tijdelijk geluidsniveauverhogingen kunnen verwacht worden. De activiteiten gebeuren normaal enkel tijdens de dagperiode, uitgezonderd de baggerwerken (zie hierboven). Op 200 meter van de activiteit worden geluidsdrukniveaus verwacht in de orde van 55 dB(A), ruim onder de milieukwaliteitsnorm voor de dagperiode van 60 dB(A)).

Trillingshinder wordt in het MER beoordeeld als niet significant. Immers in het meest negatieve geval (heien met een slaghamer) zal voor afstanden boven 110 meter het trillingsniveau reeds beneden de waarnemingsdrempel gelegen zijn.

Wat de exploitatiefase betreft, zullen de nieuwe kaaimuren worden gebruikt voor het aan- en afmeren van tankers (zeeschepen, coasters en binnenschepen). De concessionarissen zullen ter hoogte van de kaaimuur laad- en losinstallaties plaatsen. Deze installaties behoren bijgevolg niet tot de scope van kaaimuurwerken. Desalniettemin wordt de kaaimuur al zo ontworpen dat installatie van energievriendelijke voorzieningen (zoals walstroom) mogelijk is, zodat, indien nodig, in de toekomst het stilleggen van de motoren van de wachtende schepen als milderende maatregel zou kunnen opgelegd worden om eventuele geluidshinder te beperken.


Er zijn verder zelf geen milderende maatregelen voorzien binnen deze discipline.


Biodiversiteit

Het projectgebied bevindt zich ter hoogte van de op te richten kaaimuur op meer dan 1,5 km van het Vogelrichtlijngebied “Schorren en polders van de Beneden-Schelde”, het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent” en het VEN-gebied “Slikken en schorren langsheen de Schelde”. Tevens bevindt deze zone zich op meer dan 800 meter van het VEN-gebied “De Kuifeend”. De tijdelijke toegangsweg komt tot op circa 120 meter van het Vogelrichtlijngebied, waarbij de Scheldelaan tussen de tijdelijke toegangsweg en het SBZ-V gelegen is. Het projectgebied is niet gelegen ter hoogte van een waardevolle verbindingsroute tussen twee deelgebieden van het Natura 2000-netwerk of VEN-gebieden. De opmaak van een verscherpte natuurtoets wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. 

Voor de beschrijving van de huidige toestand van het projectgebied en de directe omgeving werden verschillende bronnen geraadpleegd: de biologische waarderingskaart (versie 2018), de vogelatlas 2010, de vogelrisico-atlas 2015 en de ecosysteemkwetsbaarheidskaarten geraadpleegd. Er werd eveneens een beperkte terreinverkenning uitgevoerd en de resultaten van een eerdere terrein kartering door Natuurpunt vzw werden eveneens geraadpleegd.

* Het projectgebied bestaat uit een braakliggend terrein dat door successie geëvolueerd is naar een combinatie van schrale ruigtevegetaties met spontane opslag van struiken en bomen.

* Verschillende soorten werden vastgesteld binnen het projectgebied en de 200 meter- bufferzone.

  > Bijenorchis. Deze soort is beschermd onder bijlage I van het Soortenbesluit van de Vlaamse regering.

  > Echt duizendguldenkruid en fraai duizendguldenkruid

  > Bruin blauwtje werd binnen de 200 meter bufferzone van het projectgebied eenmalig waargenomen.

  > Op een zandberg net buiten het projectgebied werd in 2019 een beginnende kolonie van oeverzwaluw vastgesteld. De oeverzwaluw wordt beschermd onder het soortenbesluit van de Vlaamse regering.

  > Broedvogels (bv. scholeksters)

  > Op verschillende plaatsen in het projectgebied groeit duindoorn (circa 0,06 ha). Vermoedelijk gaat het om verwilderde planten vanuit aanplantingen. Duindoornstruweel is een verboden te wijzigen vegetatie volgens het vegetatie besluit van de Vlaamse regering van 1991. Daarnaast wordt duindoorn ook beschouwd als bos in het Bosdecreet. Aangezien het moeilijk is om te bepalen hoeveel van het duindoornstruweel ouder dan 22 jaar is, wordt er uitgegaan van een worst case benadering en wordt de volledige oppervlakte aanzien als te compenseren.

Het projectgebied vormt het leefgebied van een aantal beschermde soorten, waardoor aanzienlijk negatieve effecten verwacht worden. De milderende maatregelen die voor de discipline biodiversiteit worden opgelegd in de project-MER willen de effecten op deze soorten beperken (niet ontbossen tijdens broedseizoen, vermijden van het creëren van bijkomende broedplaatsen voor de oeverzwaluw door tijdelijke (nieuwe) grondstocks schuin af te graven). Vanuit het voormalige SBP Antwerpse Haven werd er elders in voldoende mogelijkheden voor broeden van oeverzwaluwen voorzien, waardoor de soort momenteel uitwijkmogelijkheden heeft). Bovendien zijn er al enkele projecten in een groter kader geplaatst (bijvoorbeeld verplaatsen bijenorchis binnen het EIN-netwerk, duindoorn gecompenseerd binnen het VEN-gebied ter hoogte van de Scheldelaan).

Aanvullend wordt om negatieve effecten te beperken ook nog de aanbeveling met betrekking op de manier van verlichten (nl. neerwaarts en afwenden van het bosgebied) gemaakt.

Voor het aspect eutrofiëring door stikstofdeposities (ten gevolge van emissies van bijkomend scheepverkeer in functie van aan-en afvoer van materiaal, transport baggerspecie) en eventuele betekenisvolle effecten binnen het nabij gelegen Habitatrichtlijngebied is een beperkte voortoets passende beoordeling uitgevoerd. Hierbij werd ook een worst-case doorgerekend want mogelijk wordt er voor het baggeren ook (deels) gebruik gemaakt van baggerpontons met een veel lagere uitstoot. Er zijn geen betekenisvolle negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en mogelijke gevoelige habitats voor stikstofdepositie zullen niet onherstelbaar degraderen tijdens de aanlegfase.


Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Het omringend landschap wordt gekenmerkt door havengerelateerde constructies.  Het effect van de werken op de landschapstypologie heeft een verwaarloosbare impact op de landschapsstructuur. De structuur van de dokken an sich blijft immers behouden en de landschapsstructuur is immers reeds sterk antropogeen van aard. 

Het projectgebied zelf bevat geen erfgoedelementen. In de omgeving zijn wel verschillende erfgoedwaarden gelegen. Meest nabij gelegen is het Bevrijdingsdok dat op de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed staat. Gezien de nieuwe kaaimuur wordt aangelegd in functie van nieuwe havenactiviteiten en door het project het kanaaldok en insteekdok 1 lokaal verbreden, maar de globale dokconfiguratie wel behouden blijft, wordt geen significante impact op de contextwaarde van het Bevrijdingsdok verwacht. Het Groot Buitenschoor – Galgeschoor, beschermd als landschap, en Lillo-fort met veer en getijdenhaven, beschermd als stads- en dorpsgezicht, zijn al op ruimere afstand gelegen en bovendien is er geen rechstreeks zichtverband tussen het project en deze sites. 

Uit de bekrachtigde archeologienota blijkt dat er zich vanaf een diepte van ca. 4 meter tot 5 meter onder het huidige maaiveld archeologisch interessante lagen bevinden in het projectgebied.

Gezien er voldoende regelgeving is inzake archeologie en momenteel reeds een archeologienota bekrachtigd is, worden er geen aanzienlijke effecten verwacht. Bovendien is vanuit de geldende regelgeving ook de vondstmeldingsplicht van toepassing. 

Er worden vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie geen milderende maatregelen of aanbevelingen geformuleerd.


Mens-ruimtelijke aspecten

De dichtstbijzijnde woonkern betreft deze van Berendrecht op minstens 1,5 km ten noordoosten van het projectgebied. Ten zuiden van deze woonkern bevindt zich het natuurgebied Opstalvallei. Meer naar het oosten bevindt zich landbouwgebied (polders).


Gezien de site niet vrij toegankelijk is, is de actuele belevingswaarde van het groengebied zeer beperkt. De site is niet zichtbaar vanaf de dichtstbijzijnde bewoning. Het projectgebied zelf en de omliggende industrieterreinen betreffen Seveso-inrichtingen.

Onder deze discipline zijn ook de mobiliteits- en hinderaspecten behandeld. Inzake mobiliteit wordt aandacht besteed aan het gegenereerd werfverkeer en de ontsluiting in functie van verkeersleefbaarheid. Inzake hinderaspecten gaat de aandacht naar mogelijke geluidshinder ten gevolge van de aanleg van de kaaimuur ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen. Deze aspecten zijn reeds in de discipline geluid aan bod gekomen. 


Volgende milderende maatregelen worden voorgesteld:

* De nodige afspraken maken met Vesta en Oil Tanking om hinder tijdens werken op hun terrein te vermijden of te beperken. 

* De nodige afspraken maken met Ineos om de verschillende werven ter hoogte van en aansluitend op het projectgebied op elkaar af te stemmen. 


Voorts worden nog de aandachtspunten geformuleerd om zowel op land als waterzijde mee de hinder te minimaliseren (aan-en afrijdend verkeer beperken, maximaal per water grond afvoeren, in samenspraak met de scheepvaartgeleiding de nodige maatregelen nemen tijdens de werf (en in het bijzonder de voorziene baggerwerken) om veilig en vlot scheepvaartverkeer in het Kanaaldok B2 te behouden). 


Eindconclusie

De project-MER behandelt de effecten binnen verschillende disciplines. De beoordeling gebeurt op basis van allerlei beschikbare gegevens (eigen studies – bijvoorbeeld bemalingsstudie – kaartmateriaal). Indien geen exacte gegevens voorhanden zijn, wordt de effectenbeoordeling gebaseerd op realistische aannames of wordt gewerkt met een worst-case scenario teneinde de relevante (mogelijke) effecten voldoende in beeld te brengen. De opmerkingen lijken niet van die aard dat het document ontoereikend zou zijn. Voor de beoordeling van de gehele vergunningsaanvraag wordt verwezen naar het desbetreffende advies.

Juridische grond

Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende nadere regels voor de milieueffectenrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage. 

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

3 juli 2020

Uiterste adviesdatum

7 augustus 2020

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.


Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

DienstTaak
SW/VHet advies te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.


Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.