Terug
Gepubliceerd op 21/06/2021

2021_CBS_04961 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021051974. Tijsmanstunnel-West zn. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 18/06/2021 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2021_CBS_04961 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021051974. Tijsmanstunnel-West zn. District Antwerpen - Goedkeuring 2021_CBS_04961 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021051974. Tijsmanstunnel-West zn. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Artikel 12 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 bepaalt dat de dienst Mer van het departement Omgeving het college om advies vraagt.

Aanleiding en context

De dienst Mer van het departement Omgeving vraagt advies aan het college over een milieueffectenrapport in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning van Vesta Terminal Antwerp, Scheldelaan 470 - 2040 Antwerpen voor het veranderen en het verder exploiteren van een tankterminal.

 

Projectnummer:

OMV_2021051974

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV Evonik Antwerpen (0406183144) met als adres Tijsmanstunnel-West Z/N te 2040 Antwerpen

Ligging van het project:

Tijsmanstunnel-West zn te 2040 Antwerpen

Kadastrale gegevens:

afdeling 18 sectie F nrs. 114C, 114D, 114H, 114K, 114M, 114R, 114N, 114F en 117R

Inrichtingsnummer:

20170801-0004 (EVONIK/UT-eenheid), 20171024-0008 (EVONIK/UT-BIO-eenheid) en 20210329-0039 (EVONIK/ACA-eenheid)

Vergunningsplichten:

Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

Chemisch bedrijf: hernieuwing na verandering door wijziging en uitbreiding

Argumentatie

Beoordeling MER

Evonik Antwerpen is gevestigd aan de Scheldelaan en is gespecialiseerd in de vervaardiging van producten voor een brede waaier aan toepassingen. Zo worden onder meer grondstoffen voor de productie van siliconen voor de elektro- en communicatie-industrie geproduceerd. Producten worden ook gebruikt als bindmiddel in drukinkten, verven en lakken, en als grondstoffen voor autobanden, bleekmiddelen en milieuvriendelijke herbiciden.

Evonik vraagt een hernieuwing van de milieuvergunning aan. Het betreft in hoofdzaak het verder zetten van de huidige activiteiten. Er zijn een beperkt aantal bijkomende activiteiten gepland: 

- plaatsen van een bijkomende opslagtank ACA en bijkomende verladingen (ACA-eenheid);

- uitbreiden concentratie-bereik van sommige opslagtanks met H2O2 (AO-eenheid);

- KOH leiding tussen B-eenheid en ME-eenheid;

- buteen-butaan-scheiding (OX-eenheid);

- opslagcontainer voor grond- en hulpstoffen in vaten/IBC’s/kanisters (OX-eenheid);

- verdere opzuivering van organosilanen van het PTC-proces (SL-eenheid);

- PTS-STC scheiding (SL-eenheid);

- uitbreiding opslagcapaciteiten (centrale opslagplaatsen).

Aangezien het project valt onder categorie 6 ‘Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van organische basischemicaliën’ van bijlage I van het MER-besluit werd een MER opgesteld. 

De dienst Mer vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. De deputatie van de provincie Antwerpen vraagt het college eveneens om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Het advies van het college over de gehele omgevingsvergunningsaanvraag kan pas geformuleerd worden nadat het openbaar onderzoek is afgerond. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER.

De geplande situatie in het MER wordt bekomen door de effecten in de referentiesituatie te vermeerderen met de verwachte impact van zowel de actuele activiteiten, als van de voorziene/geplande wijzigingen en uitbreidingen. Aangezien er geen belangrijke aanpassingen of uitbreidingen beoogd worden, zal de geplande situatie gelijkaardig zijn aan de huidig vergunde situatie.

Discipline Lucht

Op basis van de in kaart gebrachte emissies naar de lucht werd in het MER de impact berekend met het model IMPACT. De meest relevante impact doet zich voor ten aanzien van SOen NO2. Voor de andere parameters kan de impact eerder als verwaarloosbaar aanzien worden. Op basis van de impactbeoordeling ter hoogte van de Nederlandse grens kan gesteld worden dat de grensoverschrijdende effecten op de luchtkwaliteit als verwaarloosbaar tot beperkt kunnen beschouwd worden.

Op basis van impactberekeningen wordt ten aanzien van de jaargemiddelde NO2 impact maximaal een beperkt negatieve impact vastgesteld ter hoogte van enkele beoordelingspunten (score -1). Op de meeste beoordelingspunten is deze impact verwaarloosbaar. Afhankelijk van de berekeningswijze wordt inzake P99,79 op de locaties met de hoogste impact een aanzienlijk negatieve impact berekend (ter hoogte van Lillo en Doel) of een verwaarloosbare impact. Voor SO2 (geen jaargemiddelde grenswaarde) wordt enkel ter hoogte van de beoordelingslocatie Lillo een negatieve impact berekend inzake P99,73 uurwaarden en P99,18 daggemiddelde waarden (score -2). Voor diverse beoordelingspunten wordt een beperkt negatieve impact berekend voor SO2 inzake P99,73 uurgemiddelde bijdrage. Ten aanzien van de P99,18 daggemiddelde waarde is dit enkel het geval voor Doel. Op de andere locaties wordt de impact als verwaarloosbaar beschouwd.

Ten aanzien van de in het MER in kaart gebrachte emissies geeft men aan dat voor de SOx emissies van RTO-West de berekende uitstoot zeer sterk beïnvloed wordt door een extreem hoge meetwaarde, die niet in lijn ligt met zowel de metingen van de voorgaande jaren als met de metingen van 2020. Indien met deze uitschieter geen rekening zou gehouden worden dan ligt de SO2-emissie op jaarbasis zowat 25 ton lager. De nu geraamde SOx-emissie van 88 ton/jaar zou dan ook met zowat 28% afnemen, wat in elk geval als een substantiële emissiereductie kan beschouwd worden. De impact op de omgeving, zowel naar SOimmissies als naar verzurende depositie zal dan ook substantieel lager liggen.

Op basis van de uitgevoerde analyse lijkt het voorzien van een extra nageschakelde SCR installatie (selectieve katalytische reductie) op de B1-recuperatieketel de meest aangewezen optie om verder in detail te onderzoeken inzake mogelijkheden om extra NOx te reduceren. Er dient dan wel rekening gehouden te worden met een rendementsverlies van de installatie. Bij optimale werking en maximale belasting zou op jaarbasis een bijkomende NH3-emissiereductie van zowat 7 ton/jaar kunnen gerealiseerd worden. In het MER wordt wel gesteld dat detailengineering en een meer gedetailleerde kostenanalyse echter wel noodzakelijk wordt geacht alvorens een éénduidige uitspraak mogelijk is omtrent het effectieve reductiepotentieel en de eenheidsreductiekosten. Inzake SOx kan in feite uit gegaan worden van een emissiereductie van +- 20 ton/jaar indien de in 2019 gemeten ‘uitschieter’ vermeden kan worden. Andere reducties worden niet als kosten effectief beschouwd.

Indien de vermelde emissiereducties kunnen gerealiseerd worden, zal dit uiteraard een positieve impact hebben op zowel de concentraties in de omgevingslucht als inzake deposities (reducties van 19% en 15% voor respectievelijk verzurende en vermestende deposities).

Voor het geuraspect is van de diffuse emissies afkomstig van de waterzuiveringsinstallatie lokaal een impact te verwachten. Omwille van het niet gekend zijn van de werkelijke geuremissies en de moeilijke toewijzing van de bronkarakteristieken, kon evenwel geen modelimpact in het MER berekend worden. Op basis van een expertenoordeel, rekening houdend met de in kaart gebrachte gegevens, de regelmatige meldingen inzake geurimpact van de omliggende bedrijven, en gezien de toetsingswaarde die er voor industrieterreinen voorop gesteld wordt, wordt de geurimpact als beperkt tot negatief beoordeeld (score -1 à -2). Er wordt een aanzienlijke reductie verwacht door de afzuiging en nabehandeling van dampen aanwezig op de WZI.

Discipline oppervlaktewater

De centrale lozing verloopt via de waterzuivering waarin zowel bedrijfsafvalwater, potentieel verontreinigd hemelwater als sanitair afvalwater gezuiverd wordt. Ook de spui van het gesloten koelwatersysteem water afkomstig van de grondsanering komt bij het bedrijfsafvalwater terecht. De lozing van het bedrijfsafvalwater gebeurt in de Schelde.

Koelwater voor het doorstroom koelsysteem wordt betrokken uit het Kanaaldok. Na gebruik ervan wordt dit terug geloosd in het Kanaaldok.

Op basis van de gemiddelde lozingswaarden bij het maximaal te vergunnen debiet kan geconcludeerd worden dat de jaargemiddelde impact van het geloosde gezuiverde afvalwater als verwaarloosbaar kan beschouwd worden, behalve ten aanzien van de som van de anorganische-stikstof. Gezien de gemiddelde relatieve impactbijdrage ten opzichte van de milieukwaliteitsnorm voor deze parameter bij maximaal tevergunnen lozing 1,3% bedraagt, en de drempel van 1% dan ook net overschreden wordt, zou voor deze parameter sprake zijn van een beperkte impact (score -1). Omwille van het feit dat de waterkwaliteit van de Zeeschelde ten aanzien van deze parameter niet voldoet aan de milieukwaliteitsnorm, zou volgens het beoordelingskader de impact als relevant (score -2) dienen beoordeeld te worden. In het MER wordt aangegeven dat de impactbijdrage overschat wordt omdat de parameter som anorganische stikstof indicatief beoordeeld werd op basis van de totale stikstof. Bovendien is het werkelijke debiet in de Zeeschelde aanzienlijk hoger dan het netto zoetwaterafvoerdebiet en werd de drempel van 1% maar net overschreden werd.

De tijdelijke impact bij maximale lozing tijdens droge perioden is voor de niet gevaarlijke stoffen verwaarloosbaar. Voor de gevaarlijke stoffen is deze impact hooguit beperkt. Voor alle stoffen ligt de tijdelijke worst case bijdrage lager dan 10% van de milieukwaliteitsnorm, voor tal van stoffen zelfs lager dan 1%. Een beperkte tijdelijke impact (berekend op basis van de actuele lozingsnormen) wordt vastgesteld voor volgende parameters:

- ortho-fosfaat en fluoriden;

- diverse zware metalen zoals Cd, Cr, Co, Cu, Hg, Pb, Ni, Sn en Zn;

- dimehylamine.

Op basis van een specifieke analyse werd vastgesteld dat het gezuiverde afvalwater niet toxisch is.

Voor de lozing van het koelwater in het Kanaaldok wordt een verwaarloosbare jaargemiddelde impact verwacht. In de zomerperiode kan door de lozing van het koelwater de temperatuur van het dokwater wel oplopen tot mogelijk een temperatuur die iets hoger ligt dan de doelstelling. Gezien het werkelijke debiet door het Kanaaldok niet nauwkeurig gekend, is het volgens het MER evenwel niet mogelijk om de impact ervan nauwkeurig te berekenen. Op basis van een indicatieve meting wordt een aanvaardbare impact berekend.

Er wordt in het MER aangeraden om de parameters die bij periodieke metingen de lozingsnorm zouden overschrijden frequenter te monitoren: nitriet, Ptotaal, Ntotaal, zwevende stoffen.

Na het heropstarten van de MetMet installatie zal de N-belasting van de WZI opnieuw toenemen, waarvoor in het verleden reeds problemen gerezen zijn ten

aanzien van tijdelijke overschrijdingen van lozingsnormen (o.a. NO2-N). Ten aanzien van de N-problematiek werd er in het verleden reeds ingezet op bijkomende maatregelen. In het najaar van 2021 wordt een bijkomende processtap in het MetMetproces gepland waarmee een verlaging van de N-impact op de WZI wordt beoogd. Bij maximale lozing bedraagt de jaargemiddelde impact van NO2-N slechts 0,2% MKN (milieukwaliteitsnorm). In die zin kan deze impact als volstrekt verwaarloosbaar beschouwd worden. 

Het rechtstreeks hergebruiken van het effluent is niet evident gezien het hoge zoutgehalte en mogelijke corrosiviteitsproblemen. De mogelijkheden en economische haalbaarheid voor het recupereren van bepaalde deelstromen voorafgaandelijk aan hun zuivering worden in de loop van dit jaar onderzocht. Hierbij komen zoutarmere deelstromen zoals de spuistroom van de koeltorens, van de ketels en van de WE productie in aanmerking.

Discipline grondwater

Er wordt geen grondwater opgepompt voor de bedrijfsvoering. Enkel in het kader van lopende bodem- en grondwatersaneringen wordt er grondwater opgepompt, gezuiverd en mee met het bedrijfsafvalwater geloosd (zie discipline oppervlaktewater).

Door rekening te houden met de wettelijke verplichtingen kan de impact van de activiteiten als verwaarloosbaar tot hooguit beperkte negatief beschouwd worden. Uiteraard dienen de vereiste saneringen verder gezet te worden.

Uitgezonderd de projectmatig voorziene maatregelen worden er geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk geacht volgens het MER.

Discipline bodem

Bij incidenten binnen de opslagfaciliteiten voor vloeibare producten is er steeds opvang van de lekvloeistof voorzien. Enkel bij een incident buiten tankkuipen is een afvloeien van het product naar de bodem of riolering mogelijk. Wel zijn alle middelen voorhanden om de gevolgen ervan sterk in te perken (bv. door gebruik van absorptiemateriaal, afsluitbare riolering). Behoudens de projectmatig voorziene maatregelen worden er geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk geacht. Uiteraard dienen de vereiste saneringen verder gezet / opgestart te worden.

Het effect op bodemkwaliteit wordt als gevolg van de voorzorgsmaatregelen als verwaarloosbaar tot gering negatief beoordeeld.

Discipline geluid en trillingen

Er werden geluidsmetingen uitgevoerd ter bepaling van het omgevingsgeluid en het specifiek geluid van Evonik.

De totale geluidemissie van alle nieuwe bronnen (vergund na 01/01/1993) bedraagt 124,1 dB(A). De som van alle bestaande bronnen (vergund voor 01/01/1993) bedraagt 119,1 dB(A). Het totaal bedraagt dus 125,3 dB(A), met alle bronnen aan 100%.

De te hervergunnen situatie, met alle bronnen aan 100% geeft, binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekeningen, geen overschrijding van de VLAREM geluidsnormen. Het totale, te hervergunnen, specifieke geluid van Evonik geeft geen relevante overschrijdingen van de MKN. Naar het zuidwesten (de bewoning te Lillo) is de impact van Evonik als verwaarloosbaar te beschouwen tijdens de dagperiode en als beperkt negatief tijdens de avond- en nachtperiode. Naar het westen en noordwesten (natuurgebied Galgenschoor) is de impact van Evonik als verwaarloosbaar te beschouwen.

Gelet op de beperkt negatieve impact van Evonik naar de bewoning te Lillo tijdens de avond- en nachtperiode zijn milderende maatregelen op de langere termijn eventueel aangewezen. Bij vervanging van huidige installaties dienen best enkele in het MER berekende maximale toelaatbare geluidsvermogenniveaus in acht genomen te worden.

Gezien de relatief grote afstand van circa 500 meter tussen de meest nabije installaties op de site van Evonik (deze van de WZI) tot de meest nabije westelijke bewoning te Lillo, wordt het aspect trillingen als niet relevant geacht.

Discipline Biodiversiteit

De belangrijkste natuurwaarden in de omgeving van Evonik komen voor ter hoogte van de Schelde en Scheldeoevers, het Galgeschoor, Groot Buitenschoor, De Kuifeend, de polders op Linkeroever, de polders op Rechteroever, het Opstalvalleigebied, het Fort Liefkenshoek en de fortengordel ten oosten van de Schelde en de Kalmthoutse Heide. Deze aandachtsgebieden zijn ook op Vlaams of Europees niveau beschermd. Op Nederlands grondgebied zijn de Natura 2000-gebieden Saeftinghe en Brabantse Wal gelegen in het onderzochte studiegebied.

De effecten door verzuring en vermesting zijn volgens het MER als verwaarloosbaar tot beperkt te beschouwen voor de meeste habitats en vegetaties ter hoogte van de omliggende natuurgebieden in de actuele en geplande situatie. De effecten door verzuring in het Opstalvalleigebied zijn volgens het beoordelingskader relevant in de actuele en geplande situatie. In het MER wordt geoordeeld dat, omwille van de kleine tot zeer kleine bijdrage van Evonik aan de verzurende en vermestende deposities en ondanks de al hoge achtergrondwaarden (die het resultaat zijn van de cumulatieve uitstoot door omgevende bedrijven in de haven en door verkeer en de impact vanuit het buitenland en die niet exact gekend zijn ter hoogte van de beoordelingspunten), er geen aantoonbare, meetbare of betekenisvolle aantasting van de habitats in de habitatrichtlijngebieden te verwachten zijn en dat er geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de andere vegetaties en regionaal belangrijke biotopen zal gaan optreden, die aanwezig zijn in de VEN-gebieden en vogelrichtlijngebieden in de omgeving van Evonik. Door de hervergunning zullen zich geen verslechteringen, verdwijningen of wijzigingen in habitats en vegetaties gaan voordoen, omdat er geen wijzigingen in de toekomstige deposities door Evonik zijn. Er is ook geen rechtstreekse impact door Evonik in deze gebieden. Het stand-still principe blijft gegarandeerd.

De milderende maatregelen die worden voorgesteld in de discipline Lucht kunnen de impact voor de omliggende natuurgebieden verder doen afnemen. Voorlopige berekeningen gaan uit van een daling van 15% van de verzurende deposities en van 19% van de vermestende deposities. De  verzurende en vermestende deposities Evonik dienen door monitoring verder opgevolgd te worden en getoetst aan de langetermijnsdoelstellingen.

De effecten door lozing van afvalwater in de Schelde blijven verwaarloosbaar tot tijdelijk beperkt. Er zijn geen significante effecten op de waterkwaliteit van de Schelde stroomafwaarts het lozingspunt van Evonik te verwachten. Hierdoor zullen er in de toekomst geen habitatwijzigingen of verstoring van soorten gaan optreden. Er is geen invloed op het behalen van de instandhoudingsdoelen (verbetering van de waterkwaliteit van de Schelde). De lozing van koelwater in het Kanaaldok B2 in de actuele en in geplande situatie is vergelijkbaar. De thermische impact van het koelwater blijft aanvaardbaar, ook in de zomerperiode. Er worden geen significante effecten verwacht voor het aanwezige visbestand op het Kanaaldok.

De effecten door rustverstoring blijven verwaarloosbaar ter hoogte van het Galgeschoor en langs de Schelde (en ook op grotere afstand tot Evonik) in de geplande toestand, ondanks een beperkte toename van het specifieke geluid van Evonik door de voorziene uitbreiding. De drempelwaarde voor verstoring van vogels - 45 dB(A) - wordt niet overschreden. Een verstoring van bijlage I-soorten (blauwborst en bruine kiekendief) in het Galgeschoor is niet te verwachten.

Discipline mens

De effecten met betrekking tot mens zijn voornamelijk gebonden aan de invloeden op de luchtkwaliteit en op het geluidsklimaat.

De geselecteerde gezondheidskundige advieswaarde (GAW) bedraagt voor NO2 20 μg/m³. Dit is de helft van de luchtkwaliteitsdoelstelling die van kracht is in Vlaanderen (40 μg/m³ overeengekomen voor geheel Europa). De bijdrage van de emissies van Evonik bedraagt 5% van de GAW voor NO2. De bijdrage tussen 3% en 10% wordt als een belangrijke bijdrage beschouwd (-2). De bijdrage van de emissies van Evonik bedraagt <2% van de GAW voor SO2. De bijdrage tussen 1 en 3% wordt als een beperkte bijdrage beschouwd (-1). Als gevolg van het geluid van Evonik wordt het gezondheidseffect ten gevolge van geluid beoordeeld als beperkt (-1). Daar het effect voor NO2 als een belangrijk effect wordt geëvalueerd, dienen milderende maatregelen te worden voorgesteld (zie discipline lucht).

Met betrekking tot mobiliteit wordt in het MER vermeld dat actueel circa 8% van de werknemers zich verplaatst met de fiets/bromfiets/motorfiets. Daarnaast maakt circa 33% van de werknemers gebruik van het collectief vervoer van Evonik (per bus) en doet circa 8% van de werknemers aan carpooling. 89% van het goederenvervoer wordt niet via de weg getransporteerd.

Er zijn geen opmerkingen op het opgestelde MER.

Juridische grond

Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende nadere regels voor de milieueffectenrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

21 mei 2021

Uiterste adviesdatum

20 juni 2021

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

dienst
taak
SW/VHet advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.