Terug
Gepubliceerd op 13/12/2021

2021_CBS_09970 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid - OMV_2020158215. Scheldelaan 16. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 10/12/2021 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2021_CBS_09970 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid - OMV_2020158215. Scheldelaan 16. District Antwerpen - Goedkeuring 2021_CBS_09970 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid - OMV_2020158215. Scheldelaan 16. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

30 oktober 2021

28 november 2021

2

0

0

3

 

Informatievergadering

Over de aanvraag werd een informatievergadering gehouden op 8 november 2021. Het verslag van de informatievergadering werd bezorgd aan de vergunningverlenende overheid.


Bespreking van de bezwaren

Elia Asset

Tijdens het openbaar onderzoek werd een e-mail ontvangen van Elia Asset nv. Met deze e-mail reageert Elia Asset op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Elia Asset geeft aan geen bezwaar te hebben tegen het project, maar vraagt om rekening te houden met enkele veiligheidsmaatregelen. Het schrijven van Elia Asset nv en de bijhorende bijlagen worden aan de provincie, als vergunningverlener, bezorgd. 

 

PPS-Pipeline

Tijdens het openbaar onderzoek werd een e-mail ontvangen van PPS-Pipelines. Met deze e-mail reageert PPS-Pipelines op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Men stelt beperkt betrokken te zijn bij de vergunningsaanvraag en vraagt om met enkele voorwaarden rekening te houden, zoals onder meer de Fetrapi-voorschriften en de te behouden afstanden ten opzichte van de leidingen. Het schrijven van PPS-Pipelines en de bijhorende bijlagen worden aan de provincie, als vergunningverlener, bezorgd. 

 

NOx

In de secties van het MER rond NOx zien we dat de Antwerpse Total raffinaderij per jaar 3.565 ton NOx uitstoot. Dit betekent de impact van 7 keer de geplande gascentrale te Vilvoorde (535 ton NOx per jaar). Los van deze absolute cijfers, is de bijdrage van Total aan de stikstofdepositie significant. Voor vermesting gaat het over 4% van de KDW (kritische depositiewaarde) op SBZ-H, voor verzuring (NOx en SOx combinatie) zelfs tot bijna 50% van de KDW. NOx krijgt dan ook de beoordeling (in kader discipline biodiversiteit) van -3 wat aanzienlijk negatief inhoudt. Het betekent de volledige vernietiging, permanente verdwijning van waardevol biotoop, habitat of soort door versnippering/barrièrewerking, verontreiniging of (rust)verstoring. Uit de MER blijkt dat er maatregelen genomen moeten worden om de absolute stikstofcijfers naar beneden te krijgen.

 

Total zou op korte termijn amper 20 ton (van de 3.565 ton, 0,56%) reduceren door het vervangen van twee branders naar low-NOx branders. Nochtans zijn deze maatregelen BBT. In kader van de BREF LVOC (Large volume organic chemicals) moeten branders vervangen worden door low-NOx branders. De BREF LVOC stamt uit 2017. Volgens een bijzondere voorwaarde, uit de evaluatie (uit 2016) van de GPBV-installatie, geeft Total aan dat het haar branders kan vervangen voor 2024. De BBT moeten absoluut en direct worden opgelegd worden, er kan geen afwijking worden bekomen. Voor nieuwe raffinaderijen worden zelfs ultralow-NOx branders opgelegd of SCR (Selective Catalytic Reduction).

 

Over de SCR stelt Total simpelweg dat ze de oefening niet maakt omdat het sowieso niet kosteneffectief is. Nochtans kan de SCR op de naftakraker zo’n 640 ton NOx per jaar reduceren. Total koppelt echter de investering aan haar CCS (carbon capture and storage; opvangen en opslaan van CO2) plan. Door dit te koppelen kan Total Raffinaderij Antwerpen 1.072 ton NOx besparen. Uit een bijlage in de MER blijkt dat de investering in CCS niet kosteneffectief is en dat Total (de multinational) voorrang geeft op investeren in andere Total sites. Zo zal CCS op de site in Antwerpen er niet komen voor 2031 en dus ook de SCR niet. De MER moet opnieuw gemaakt worden voor wat betreft stikstof, de kosteneffectiviteit van de SCR moet apart berekend worden. Er zou nauwelijks een ammoniak-slip optreden. Echter wordt dit nergens hard gemaakt of berekend in het MER. Van de gascentrales weten we dat er een NH3-slip kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat voor de beruchte voetnoot 25 in de Ministeriële instructie betreffende de beoordeling van de stikstofuitstoot van vergunningsaanvragen duidelijkheid komt over de ammoniakuitstoot van Total. 

 

Over de concrete maatregelen leest de MER ook dat het gaat over theoretisch haalbare reducties. De oefening en berekening over de stikstofoxiden-reducties wordt nooit ten gronde gemaakt. De oefeningen en berekeningen moeten opnieuw gemaakt worden zodat er een correcte inschatting wordt gemaakt van de potentiële NOx-reducties.

 

In de BBT-GEN (geassocieerde emissieniveaus) conclusies, wordt de emissiegrenswaarde van 70-200 mg/Nm³ opgelegd aan bestaande fornuizen (de stoomkraker van Total). Total moet dus tegen 7 december 2021 voldoen aan de opgelegde emissieniveau. Het MER geeft niet aan of Total reeds de verplichte emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm³ haalt. Het MER geeft aan dat door het nemen van maatregelen tot 100 mg/Nm³ kan bespaard worden. Total neemt die maatregelen echter niet. We vragen dat de MER aangeeft hoeveel stikstof er uit de schoorsteen van de stoomkraker wordt uitgestoten en dat de BBT’s worden toegepast. Daarenboven is het wraakroepend dat in Vlaanderen steeds voor de hoogste waarde (de makkelijkste norm) wordt gekozen van de vork. Voor een toekomst van onze industrie, wordt het duidelijk dat we moeten inzetten op een strenger milieubeleid om terug voor te lopen.

 

Het college oordeelde in het advies van 26 november 2021 op de MER dat een aanpassing van de MER noodzakelijk lijkt. Uit het aanvraagdossier is niet duidelijk in welke mate men voldoet aan de van toepassing zijnde BBT en BBT-GEN uit de BREF’s. De bijlage RX zou deze informatie moeten bevatten, maar hierin is louter de GPBV-evaluatie uit 2016 opgenomen. De BREF LVOC werd pas eind 2017 gepubliceerd. De exploitant dient het aanvraagdossier aan te vullen met bijlage RX.

 

Klimaat

Ondanks dat de MER op verschillende punten aangeeft dat de toekomst van de raffinaderijen onzeker is, slaagt Total er niet om opportuniteiten op te sporen om voor zichzelf een duurzame toekomst te verzekeren. Total plaatst in de schijnwerpers dat het fel inzet op hernieuwbare energie, maar vergeet dat ook haar raffinaderijen (die uit fossiele ketens fossiele brandstoffen maken) volledig zullen moeten transformeren. De Antwerpse vestiging is goed voor zo’n 4 miljoen ton CO2 per jaar (meer dan 10% van alle Total vestigingen wereldwijd). Ze mikt op “koolstofneutraliteit” in 2050, maar kan niet aantonen dat ze daar voor op schema zit. Zo wordt volgens de MER ongeveer 2 miljoen ton CO2 gereduceerd via CCS tegen 2030, maar plant het pas CCS op de Antwerpse site vanaf 2031. In de VLAIO-studie lazen we dat het opvangen van CO2 bij raffinaderijen moeilijker is dan van andere puntbronnen en dat CCS pas opschaalbaar en commercieel zal zijn rond 2035/2040. We vragen om aan te tonen hoe die klimaatneutraliteit dan wel bereikt zal worden, een evaluatie van de CCS-technieken die Total zou toepassen en een duidelijke tijdslijn voor klimaatgerichte acties tot en met 2050. Er ontbreekt ook vooral een transitieplan voor het uitfaseren van de productie van fossiele brandstoffen (scope 3 emissies).

 

Voor Total Raffinaderij Antwerpen is het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) van toepassing. In dat systeem krijgt de industrie nog steeds gratis emissierechten. Bij de meest recente toewijzing bleek dat Total Raffinaderij Antwerpen 2.400.011 gratis rechten zal krijgen in de periode 2021-2025. Op een uitstoot van ongeveer 4 miljoen ton betekent dit 60% gratis. In de periode 2013-2019 zat Total op gemiddeld 77% gratis emissierechten. Het betekent aldus dat er weinig stimulans is om te investeren in klimaatmaatregelen omdat de volledige CO2-prijs niet moet betaald worden door Total. De gratis emissierechten worden toegekend op basis van de EU benchmark (die is gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasemissies van de best presterende 10% van de installaties die dat product in de EU produceren), de efficiëntie van het productieproces zeg maar, uitgedrukt in ton CO2 per ton product. Voor raffinageproducten werd de benchmark vastgelegd op 0,0255 ton CO2 per ton raffinageproduct. Total had een waarde in 2020 van 0,0341 ton CO2/ton product. Ze zit daar met deze waarde niet bij de beste leerlingen van de klas. Voor haar nafta stoomkraker presteert Total ook onder de norm. Benchmark in deze is 0,693 ton CO2/ton product. Total zat de laatste jaren tussen de 0,74 en 0,82 ton CO2/ton product. Ook daar is nog werk aan de winkel.

 

In de klimaatplannen wordt er wel gezegd te werken rond efficiëntie en het verminderen van de CO2-uitstoot, maar de realiteit is dat de prestaties van Total in de periode 2021-2030 nauwelijks beter zullen worden. Ondertussen zullen verschillende andere raffinaderijen échte klimaatacties ondernemen en zal de benchmark 2026-2030 strenger zijn, waardoor Total nog meer achterloopt. Volgens de eerder vernoemde studie van VLAIO (en een studie van het Clingendael International Energy Programme (CIEP)) wordt gesteld “dat het merendeel van de raffinagecapaciteit in Vlaanderen een ‘must run’ status heeft en daardoor de kans groter is dat deze tot 2050 kan voortbestaan in Vlaanderen omdat ze bij de meest performante, best gelegen en goed geïntegreerde raffinaderijen van Europa behoren.”. Kijken we naar de voorgestelde klimaatplannen, de huidige efficiëntie (in vergelijking met de benchmarking), dan zien we dat dit wel eens snel zou kunnen veranderen.

 

Verschillende malen geeft de MER aan dat er een “onzekere toekomst binnen de raffinaderij sector is”, maar Total zoekt niet naar de opportuniteiten om van haar fossiele waardeketens een toekomstbestendig model te kiezen. Ook in Vlaanderen en Europa kiezen de beleidsmakers voor elektrificatie van het wagenpark. De raffinage zal dus moeten omschakelen. Echter wordt er geen enkel toekomstscenario in kader van de milieuvergunningsaanvraag besproken. Nochtans heeft de keuze van de raffinaderij serieuze implicaties op de milieuvergunning. Indien Total kiest voor meer chemische recyclage of het produceren van hernieuwbare brandstoffen of zelfs het aantrekken van waterstofactiviteiten zijn dat drie verschillende soorten activiteiten met elk zijn eigen specificaties en milieuvergunningsvoorwaarden. Door het toekennen van een eeuwigdurende vergunning, is Total niet voorbereid op deze omslag. Uit de MER kan je nergens opmaken dat Total nagedacht heeft over verschillende mogelijke activiteiten en de mogelijke milieueffecten en gevolgen voor de omgeving. Zo lees je over stikstofmaatregelen dat de berekeningen enkel “theoretisch” worden gemaakt omdat de MER-specialisten niet weten “hoe de toekomst van de raffinage er zal uitzien”. Ze vertrekken dan ook vanuit de voorwaarde “dat gelijkaardige productieniveaus gerealiseerd worden”. De MER onderzoekt dus niet wat de reducties zijn bij dalende productieniveaus of zelfs een volledige stopzetting van de raffinagecapaciteiten. We verzoeken de vergunningverlenende overheid in de MER onderzoek te laten doen op verschillende toekomstscenario’s. 

 

Daarenboven, door het toekennen van een eeuwigdurende omgevingsvergunning heeft Total het recht om eeuwigdurend ruwe olie te raffineren terwijl we weten dat fossiele brandstoffen moeten worden uitgefaseerd willen wij de wereldwijde klimaatopwarming onder 1,5 °C houden. In de studie “een groene industriële revolutie” valt te lezen dat klimaatneutraliteit voor de Vlaamse industrie niet kan bereikt worden als de klassieke raffinage niet wordt uitgefaseerd. Nieuwe vormen van raffinage, die hernieuwbare brandstoffen produceren zijn een uitdaging, maar vormen wel opportuniteiten om klimaatneutraliteit te halen en onze Vlaamse industrie als pionier in de markt te zetten om de concurrentiepositie van de Vlaamse industrie te versterken. Bij het bijstellen van het Vlaamse Klimaatplan in november werd ook maatregel 30 opgenomen dat industriële bedrijven pas aanspraak kunnen maken op subsidies in ruil voor roadmaps richting klimaatneutraliteit: “We verwachten dat bedrijven op bredere schaal bedrijfsroadmaps opstellen met een doorkijk naar een duurzame toekomst, en de resultaten integreren in de bedrijfsvoering. Het beschikken van een roadmap wordt een voorwaarde voor een aantal steunmaatregelen, voor O&O steun geldt dit met name voor grotere bedrijven en grote energieverbruikers”. Dan kan je verwachten dat Total deze roadmap ook opmaakt in kader van een hervergunning. 

 

Er kan moeilijk een milieuvergunning, en al zeker geen eeuwigdurende vergunning, worden afgeleverd zonder dat men weet wat Total van plan is in de toekomst. De hervergunning van Total moet daarnaast dan ook breder besproken worden, met onder andere stakeholders in kader van de industriële transitie en de Vlaamse programmanota voor industrie (gepland door Minister Crevits begin volgend jaar) naar aanleiding van het toevoegen van industrie als thema in het Vlaamse innovatie-en wetenschapsbeleid . In dit plan van de Vlaamse Overheid zal de transitie van de Vlaamse industrie meer vorm krijgen en zal dit een impact hebben op de activiteiten en de doelstellingen die Total zal voorgeschoteld krijgen.

 

We zijn van mening dat er geen eeuwigdurende vergunning kan worden verleend voor de hervergunning van het exploiteren van de raffinaderij van Total omwille van belangrijke bezwaren omdat Total Raffinaderij Antwerpen geen uitgetekend pad richting klimaatneutraliteit heeft. De tussentijdse doelstellingen van -55% tegen 2030 zijn daarbij ongeloofwaardig. Verder werkt men geen toekomstscenario’s uit terwijl het wel verschillende keren aangeeft in de MER dat de toekomst van raffinage onzeker is. Nochtans is het van immens belang welke activiteiten TRA zal uitoefenen in kader van de vergunningsprocedure.

 

De CO2-uitstoot van het project wordt in eerste instantie gereguleerd door het EU handelsemissiesysteem (ETS). De uitstoot van alle inrichtingen die onder het ETS vallen, is geplafonneerd en neemt jaarlijks af door een jaarlijkse daling van het aantal geveilde uitstootrechten. Het ETS wordt verder aangescherpt in het kader van het Fit for 55 programma dat gericht is op een daling van de CO2 uitstoot binnen de EU met 55% tegen 2030 en de weg baant naar klimaatneutraliteit tegen 2050.

Het is aan het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap om zich uit te spreken over de effecten op het klimaat, de emissie van broeikasgassen en de stappen inzake klimaattransitie.

Het is finaal aan het Team MER om te oordelen over de kwaliteit van het opgestelde MER.

 

Geluid

Op vlak van geluid is het duidelijk dat de milieukwaliteitsnormen voor ‘s nachts in alle meet- en immissiepunten worden overschreden. Met name de natuurgebieden rondom de site alsook het woongebied Kallo ondervinden een niet te onderschatten impact. Zoals blijkt uit de effectenbespreking in het MER is er sprake van een zeer significant negatief effect ten gevolge van de activiteiten van Total Raffinaderij. Ter hoogte van Kallo (Evaluatiepunt 13) zou de impact van de gehele site continu 45,6 dB(A) bedragen, oftewel 0,6 dB(A) boven de richtwaarde voor ‘s nachts. Bijgevolg brengt elke andere nabijgelegen of een nieuwe inrichting vrijwel zeker een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm ter hoogte van Kallo met zich mee. Zodoende wordt de geluidshinder dermate groot dat het de woonkwaliteit sterk aantast. Bovendien mag men niet vergeten dat deze 45,6 dB(A) een berekende waarde betreft en in realiteit veel hoger kan zijn. Het is dan ook niet duidelijk in het MER hoeveel percent van de tijd een hogere geluidsimpact plaatsvindt. Voor de natuurgebieden zouden de overschrijdingen nog veel hoger liggen en dit continu. 

 

In het MER wordt gesteld dat de subjectieve slaapkwaliteit vermindert, zelfs bij mensen die een bepaald geluid gewend zijn, bij equivalente niveaus - buitenshuis gemeten - vanaf 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. Gezien de logaritmische schaal van het geluidsdrukniveau is een verschil van 5,6 dB(A) bijna gelijk aan een verdubbeling van de geluidsdruk en bijgevolg zeer merkbaar. Vreemd genoeg beoordeelt men het gezondheidseffect onterecht als zijnde beperkt terwijl dit eerder significant is. De hoogste geluidsdrukniveaus bevinden zich in het laag frequentiebereik (< 125 Hz). Het is net dit laagfrequent geluid waarover reeds verscheidene studies bestaan die aantonen dat geluid een significante impact heeft op de slaapkwaliteit.

 

De A-weging van het geluidsdrukniveau camoufleert de werkelijk ervaren geluidsdruk. Veel beter zou zijn geweest om de geluidsdrukniveaus uit te drukken in dB(C). Op basis van het geluidsdrukniveau uitgedrukt in dB(A) kan men de te verwachten hinder in voorliggend omgevingsproject niet correct evalueren. De vraag stelt zich wat de effecten zijn op (broed)vogels in de nabijgelegen natuurgebieden waar de overschrijdingen veel hoger liggen. De A-weging van het geluidsdrukniveau is bedoeld om de geluidsdrukniveaus die door een microfoon worden opgenomen te wijzigen om de perceptie van het menselijk gehoor te benaderen. Het kan dus perfect zijn dat het natuurlijk gedrag van (broed)vogels sterk verstoord wordt vanwege de spectrale verdeling van de geluidsemissies. 

 

De gezondheidseffecten ten gevolge van de geluidshinder dient men te herclassificeren van beperkt naar significant. Bovendien zijn milderende maatregelen, hetzij aan de bron, hetzij bij de ontvanger wel degelijk aan de orde om het woongebied Kallo en bij uitbreiding de nabijgelegen natuurgebieden te ontlasten. Op grond van artikel 4.5.6.1 van VLAREM-II verzoek ik de vergunningverlenende overheid om strengere grenswaarden op te leggen gezien de nabijgelegen natuurgebieden en het woongebied Kallo. Overigens, het Groot Rietveld Kallo wordt nergens in het MER genoemd ondanks de belangrijke status die het gebied geniet.

 

Uit het MER blijkt dat er voor geluid sprake is van een zeer significant negatief effect ten gevolge van de impact waardoor milderende maatregelen dienen te worden voorgesteld. De bronnenlijsten tonen aan dat de overschrijdingen voor geheel TRA een gevolg zijn van de cumulatieve impact van brongroepen Extentie 5, FOUP, NC3-ROG, ARDS-SDA-MHC-GDU, J31-53 en CCR. Voor de als nieuw te beschouwen installaties worden de overschrijdingen veroorzaakt door brongroepen ARDS-SDA-MHC en FOUP. Gezien de complexheid van de installaties van deze brongroepen is het volgens het MER evenwel niet mogelijk om concrete bronmaatregelen voor te stellen, noch om collectieve maatregelen zoals grote geluidsschermen voor te stellen daar de doeltreffendheid ervan niet kan worden geverifieerd op basis van het huidige model. 

 

Wel zou voor de eenheden ARDS-SDA-MHC en FOUP kunnen worden nagegaan welke de meest bijdragende bronnen zijn en welke maatregelen haalbaar zouden zijn om de impact hiervan te reduceren. Voor de reductie van de impact van geheel TRA zou kunnen worden nagegaan of er op Extentie 5 bronnen en/of brongroepen zijn met een relevante geluidsbijdrage op dewelke maatregelen haalbaar zijn welke een relevante geluidsreductie van deze eenheid zouden kunnen realiseren. Voor J31-53 werd reeds een nieuwe FCC blower voorzien waardoor de impact van TRA gedaald is. Er kan evenwel worden nagegaan of er nog andere opportuniteiten zijn voor deze brongroep die een bijkomende reductie kunnen realiseren. 

 

Uit het MER blijkt dat men ten gevolge van het geluid geen bijkomende effecten voor de biodiversiteit verwacht. Standaard wordt de A-weging gebruikt in geluidsstudies voor milieuprojecten. Het Groot Rietveld Kallo is geen speciale beschermingszone, noch een VEN-gebied. In het MER wordt het gezondheidseffect ten gevolge van geluid beoordeeld als beperkt. Dat is het oordeel van de erkende MER-deskundige. Het is finaal aan het Team MER om te oordelen over de kwaliteit van het opgestelde MER.

 

Benzeen

Benzeen is een welgekende oorzaak van kanker. De stof is dan ook geclassificeerd in groep 1 (carcinogeen) volgens het IARC. De evaluatie in het MER noteert een impactscore van -3 voor benzeen ter hoogte van de woongebieden. Men heeft het over meetwaarden die meer dan een factor 10 bedragen van de Gezondheidskundige Advieswaarde (0,038µg/m³). Ondanks het feit dat men dit ogenschijnlijk probeert af te zwakken door te vergelijken met de WHO-toetswaarde (0,17µg/m³), liggen de meetwaarden nog steeds op meer dan het dubbel van deze toetswaarde. Het P98,08 daggemiddelde bedraagt in Kallo tussen de 0,25 en 1,0 µg/m³. Dat is 6 tot 26 maal de GAW en 1,5 tot 5 maal de WHO-toetswaarde. De werkelijke waarden kunnen flink hoger zijn gezien de aanzienlijke periodieke schommelingen. Met andere woorden lijkt het erop dat de inwoners worden blootgesteld aan ernstige gezondheidsrisico’s, wat ontoelaatbaar is. Staan de bevoegde instanties toe dat burgers waaronder kinderen dermate worden blootgesteld aan een welgekend carcinogeen? 

 

Er dienen bijkomende voorwaarden opgelegd te worden om op relatief korte termijn emissiereducerende maatregelen te onderzoeken en te implementeren. Er dienen continue metingen voor benzeen uitgevoerd te worden ter hoogte van Kallo. Hoe valt het trouwens te verantwoorden dat er geen meetstation in het woongebied Kallo is ondanks dat het zich in de 2e dominante windrichting (NO) bevindt ten opzichte van TRA? Bij uitbreiding zou dergelijk meetstation alle relevante parameters inzake luchtkwaliteit moeten kunnen meten.

 

Inzake benzeen werd er in Vlaanderen een gezondheidskundige advieswaarde (GAW) vastgelegd van 0,038 ?g/m³. De hoogste relatieve bijdragen die berekend worden ter hoogte van woongebieden liggen op circa 80%. Dit wordt in het MER als een zeer belangrijke bijdrage beschouwd (-3). Uit het MER blijkt dat het toepassen van VRU (vapour recovery unit) bij het beladen van zeeschepen met vluchtige stoffen kan leiden tot een emissiereductie van 1,7 ton benzeen, circa 10% van de emissie. Gelet op het aanzienlijk negatief effect is het aangewezen dat de exploitant bijkomend een studie met een plan van aanpak voor implementatie van milderende maatregelen uitvoert met het oog op bijkomend reductiepotentieel voor de benzeenemissies.

 

De locatie en eventuele nood aan bijkomende meetstations vormt geen beoordelingsgrond van de vergunningsaanvraag.

 

Fakkelactiviteiten

Het bezwaar van de gemeente Zwijndrecht richt zich op het frequente fakkelen van procesproducten in geval van storing of calamiteit. De gemeente en haar bewoners ondervinden overlast van geur-, geluids- en lichthinder. Het gemeentebestuur blijft erop aandringen dat er verder onderzoek komt naar alternatieven. Indien mogelijk zou dergelijk onderzoek opgelegd moeten worden in het vergunningsbesluit.

 

Ook naar duurzaamheid kunnen vragen gesteld worden bij deze definitieve verwijdering van kostbare grondstoffen. Op vlak van CO2-emissie is fakkelen ook zeer ongunstig. Total dient een zeer gedetailleerde massabalans bij te houden van de afgefakkelde tonnages en dient hierop heffingen te betalen.

 

In het MER wordt gesteld dat onder normale bedrijfsomstandigheden de geurimpact ter hoogte van de omliggende bewoning als verwaarloosbaar wordt beschouwd. Dit sluit echter niet uit dat bij accidentele omstandigheden er alsnog een tijdelijke geurimpact zou kunnen optreden. 

 

Uit het MER blijkt dat, gedurende 99% van de tijd, de impact van het fakkelen de geldende richtwaarden voor discontinu geluid zal respecteren, uitgezonderd voor de NC3 fakkel die ter hoogte van IP11 een overschrijding van 4 dB zou genereren. Bij hoog fakkelen, dat circa 1% van de tijd voorkomt, wordt er voor Mtp-13 een overschrijding tot 5.2 dB(A) (fakkel Noord) verwacht en ter hoogte van IP11 zou de richtwaarde door alle fakkels met meer dan 10 dB(A) overschreden worden bij hoog fakkelen.

 

Met betrekking tot lichthinder wordt in het MER gesteld dat bij storingen in de operaties, maar vooral bij geplande stop- en startoperaties en calamiteiten, hoge tot zeer hoge fakkelgasdebieten optreden die resulteren in een opvallende tot zeer opvallende vlam die tot lichtvervuiling leidt in de omliggende woongebieden. Ook op grotere afstand zijn de vlammen van de fakkels dan waarneembaar. Er worden geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld in het MER.

 

Gelet op het ontbreken van een normatief kader voor fakkelactiviteiten, voor licht en geur in het bijzonder, is het niet evident om de aangehaalde hinderaspecten te beoordelen. Het is aangewezen dat de exploitant een oriënterend onderzoek uitvoert naar de fakkelactiviteiten (reden, frequentie, duur, alternatieven) en de impact ervan op mens en milieu, eventueel zich baserend op normen uit het buitenland. Eventuele toepasbare milderende maatregelen kunnen eveneens beschreven worden in het onderzoek. 

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

  1. de aanvraag ingediend is door het betrokken college;
  2. de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Aanleiding en context

Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen.

 

Projectnummer:

OMV_2020158215

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV TotalEnergies Refinery Antwerp (0404586901) met als adres Scheldelaan 16 te 2030 Antwerpen

Ligging van het project:

Scheldelaan 16 te 2030 Antwerpen

Kadastrale percelen:

afdeling 14 sectie A nrs. 5C, 6E, 8F, 71D, 74C, afdeling 15 sectie B nrs. 250A2, 250R, 250Z, 250X, 250Y, 250/2 , afdeling 16 sectie D nrs. 94P, 94R, 94M, 94G, 94K, 94H, 94L, 105G, 117C, 117D, 117E, 117G, 131N6, 131R6, 131P6, 131M6, 131X6, 131C3, 131C6, 131L6, 131L4, 131H4, 131D6, 142D, 142C en 142E

waarvan:

 

-          20171012-0015

afdeling 16 sectie D nrs. 131R6, afdeling 15 sectie B nrs. 250A2, 250Y, 250X, afdeling 16 sectie D nrs. 94P, 94M, 131H4, 131C6, 94L, afdeling 14 sectie A nrs. 5C, afdeling 16 sectie D nrs. 131L6, 131C3, 105G, 131X6, 131D6, afdeling 15 sectie B nrs. 250/2 , afdeling 16 sectie D nrs. 131M6, afdeling 14 sectie A nrs. 8F, afdeling 16 sectie D nrs. 142C, 117G, 131P6, 94G, afdeling 15 sectie B nrs. 250Z, afdeling 16 sectie D nrs. 117C, 94K, afdeling 14 sectie A nrs. 6E, afdeling 16 sectie D nrs. 142D, 94H, afdeling 14 sectie A nrs. 74C, afdeling 16 sectie D nrs. 117D, 94R, afdeling 15 sectie B nrs. 250R, afdeling 16 sectie D nrs. 131L4, 117E, 131N6, 142E en afdeling 14 sectie A nrs. 71D (Total Raffinaderij Antwerpen)

Vergunningsplichten:

Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

Olieraffinaderij: hernieuwing na wijziging en uitbreiding

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Stedenbouwkundige voorgeschiedenis

De inrichting is vanuit stedenbouwkundig oogpunt hoofdzakelijk vergund geacht omdat op de terreinen reeds lang bedrijfsactiviteit aanwezig is. De tankparken en aanhorige installaties zijn reeds op de luchtfoto van 1 mei 1971 te zien (bron: geopunt.be) en bestaan dus van voor de eerste inwerkingtreding van het gewestplan Antwerpen (B.S. 25 oktober 1979).

 

Voorgeschiedenis milieu

Op 10 juli 2002 werd door de deputatie van de provincie Antwerpen een milieuvergunning verleend voor het verder exploiteren van een petroleumraffinaderij, voor een termijn verstrijkend op 10 juli 2022. Nadien werden er nog diverse vergunningen verleend voor veranderingen.

 

Inhoud van de aanvraag

Het voorwerp van de aanvraag betreft voornamelijk de hernieuwing van de vergunning.

 

Aangevraagde rubrieken


Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

1.4.

Inrichtingen voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een opslagcapaciteit van 100.000 ton of meer;

+87.904 ton

(2.350.717 ton)

3.5.3°

het lozen van koelwater, met een debiet van meer dan 100 m³/uur;

hernieuwing (30.800 m³/uur)

3.6.3.3°

afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van bedrijfsafvalwater met een effluent van meer dan 50 m³/uur;

-200 m³/uur

(2.000 m³/uur)

6.4.3°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 5.000.000 liter;

-1.144.080.183 liter

(62.430.478 liter)

6.5.2°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) met meer dan twee verdeelslangen;

6 verdeelslangen

7.3.2°

Petrochemische inrichtingen of vervolgfabrieken ten behoeve van het kraken of vergassen van nafta, gasolie, lpg of andere aardoliefracties, alsook daarvan afgeleide organische chemie die niet elders is ingedeeld met een verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer;

hernieuwing

(2.555.000 ton/jaar)

12.1.2.3°

inrichtingen die gelijkspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 10.000 kW;

-58.841 kW

(133.998 kW)

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

-119 kVA

(52.746 kVA)

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

+700 kVA

(1.099.550 kVA)

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

-283.904 VAh

(3.155.653 VAh)

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+145 kW

(2.337 kW)

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

hernieuwing

(670 voertuigen)

15.2.

andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3;

hernieuwing

(1 schouwput)

16.2.3°

Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk scheiden, langs fysische weg, cokesgas uitgezonderd, van gassen op basis van de etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 (ontvlambaar) of GHS06 (giftig);

hernieuwing

(2.300 ton/jaar)

16.3.1°

koelinstallaties, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een gezamenlijke hoeveelheid van meer dan 2.000 ton CO2–equivalent;

3.550 ton CO2–equivalent

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

-1.209 kW

(142.250 kW)

16.4.2°

Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten en voor de bevoorrading van motorvoertuigen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 16.9, met andere gassen dan de gevaarlijke gassen, vermeld in punt 1°;

hernieuwing

(60 Nm³/u)

16.5.

Ontspanningsstations voor gassen, met een maximumdebiet van meer dan 20.000 Nm3/u;

+12.700 Nm³/u

(315.400 Nm³/u)

17.1.2.1.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

Correctie CLP-omzetting (38.775 liter)

17.1.2.2.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

hernieuwing

(32.924.700 liter)

17.2.2.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (hogedrempel Seveso-inrichting)

+122.248 ton

(2.473.071 ton)

17.3.2.1.1.3°

gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 500 ton;

-1.305 ton

(591.211 ton)

17.3.2.1.2.2°

opslagplaatsen voor overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 (andere dan gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige stoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton;

hernieuwing

(90 ton)

17.3.2.2.3°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied voor de opslag in bovengrondse houders of een combinatie van bovengrondse en ondergrondse houders;

-6.985 ton

(1.087.745 ton)

17.3.4.3°

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

-49 ton

(4.778 ton)

17.3.5.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 5 ton;

-4 ton

(5.328 ton)

17.3.6.3°

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer 100 ton;

+16.793 ton

(2.310.236 ton)

17.3.7.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton;

+19.657 ton

(2.287.846 ton)

17.3.8.3°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 ton;

+21.683 ton

(2.212.137 ton)

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

+4.000 kg

(5.000 kg)

19.3.1°a)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. andere dan deze bedoeld in rubriek 19.8 met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

hernieuwing

(21 kW)

20.1.2.

het raffineren van aardolie

hernieuwing

(20.500.000 ton/jaar)

24.2.

geïntegreerde, kleine laboratoria gericht op de interne controle van eigen productieprocessen en bijhorende in- en uitgaande stromen of de eigen waterzuiveringsinstallatie, en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

hernieuwing

(1 kg)

29.5.2.2°a)

smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal in industriegebied, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW tot en met 1.000 kW;

hernieuwing

(457 kW)

29.5.3.1°a)

inrichtingen voor het thermisch behandelen van metalen of voorwerpen uit metaal met een thermisch vermogen van 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

hernieuwing

(75 kW)

29.5.7.2°b)1)

ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal door middel van andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van meer dan 1000 l tot en met 5000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

hernieuwing

(4.000 liter)

31.1.3°

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

-3.095 kW

(136.101 kW)

39.1.3°

stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

+543.640 liter

(1.171.580 liter)

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

61.651 liter

39.2.2°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

-5.176.236 liter

(2.893.701 liter)

39.3.

lagedrukstoomgeneratoren, met een individuele inhoud van 300 l of meer;

5.630 liter

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

55.532 liter

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

-371.689 liter

(800.596 liter)

39.5.2°

overige stoomtoestellen, stoommachines (zuigermachines, turbines) met een totaal vermogen (het vermogen van de brander valt onder rubriek 43) van meer dan 100 MW;

-22,60 MW

(123,38 MW)

39.6.1°

industriële installaties voor de productie van warm water met een totaal vermogen (het vermogen van de brander valt onder rubriek 43) van 1 tot en met 50 MW;

hernieuwing

(1 MW)

39.7.2°

industriële installaties voor het transport van stoom of warm water (uitgezonderd de transportleidingen) met een totaal vermogen van meer dan 200 kW;

-1.732 kW

(12.313 kW)

43.1.3°

stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

+119.810 kW

(2.975.100 kW)

43.3.2°

het stoken in installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

+582,50 MW

(2.975,1 MW)

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval;

+54.318,50 MW

(57.178 MW)

53.2.2°a)

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die technisch noodzakelijk is voor ofwel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel de aanleg van openbare nutsvoorzieningen, gelegen in een ander gebied dan de gebieden vermeld in punt 1°, met een netto opgepompt debiet van maximum 30.000 m³ per jaar of een maximale verlaging van het grondwaterpeil tot vier meter onder maaiveld;

hernieuwing

(30 m³/jaar)

53.5.1°

bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die noodzakelijk is om het gebruik of de exploitatie van gebouwen of bedrijfsterreinen mogelijk te maken of houden, met een netto opgepompt debiet van maximum 30.000 m³ per jaar.

hernieuwing

(30 m³/jaar)

  

Aangevraagde bijstelling bijzondere milieuvoorwaarden uit vergunning of meldingsakte

1.

Bij te stellen voorwaarde:

Diverse lozingsparameters voor afvalwater en koelwater.

 

Voorgesteld alternatief/aanvulling:

Deze bijzondere milieuvoorwaarden worden opnieuw aangevraagd.

2.

Bij te stellen voorwaarde:

De tijdelijke opslag van schroot mag maximum 100 ton bedragen en de hoeveelheid vloeibare afvalstoffen maximum 500 m³.

 

Voorgesteld alternatief/aanvulling:

Er wordt verhoging van hoeveelheid vloeibare afvalstoffen gevraagd tot 1000 m³

 

Aangevraagde bijstelling bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van algemene of sectorale voorwaarden

1.

Bij te stellen voorwaarde:

Bij de toegang tot een inrichting, vermeld in rubriek 17.2 van de indelingslijst, bevindt zich een actueel situatieplan van de inrichting in een voor de hulpdiensten gemakkelijk bereikbare brandvrije kast.

Op dit situatieplan is voor alle opslagplaatsen van gevaarlijke producten, aanwezig in de inrichting, duidelijk aangeduid:

1° de juiste liggingsplaats;

2° de chemische of technische benaming van het gevaarlijke product, met de vermelding van het gevarenpictogram/de gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening, en van het UN-nummer;

3° de vermelding of het gaat om een opslag in : a) verplaatsbare recipiënten; b) vaste bovengrondse houders; c) rechtstreeks in de grond ingegraven houders; d) in een groeve geplaatste houders;

4° de maximum opslagcapaciteit in ton of m³;

5° de normale opslagtemperatuur in °C en de opslagdruk in Pa.

In Vlarem II, art. 5.17.1.1.§3. wordt opgelegd dat ‘de kast, vermeld in paragraaf 2, draagt de vermelding "GS-SITUATIEPLAN", in zwarte letters van ten minste 8 cm hoogte op een gele achtergrond. In geval deze kast op slot wordt gehouden, wordt ofwel:

1. de desbetreffende vergrendelingssleutel in de onmiddellijke nabijheid van de kast bewaard achter een beschermglas dat in geval van nood met een hamertje kan worden gebroken;

2. de kast afgesloten met een beschermglas dat in geval van nood met een hamertje kan worden gebroken.

 

Voorgesteld alternatief/aanvulling:

TRA verzoekt om haar eigen systeem dat op gebied van informatie minstens dezelfde waarborgen biedt, als een alternatief systeem te aanvaarden.

 

Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

Havenbedrijf Antwerpen, subadvies milieu

26 oktober 2021

26 november 2021

Geen advies

 







Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (GRUP) (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.

 

Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.

Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De aanvraag is in overeenstemming met de bepalingen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing. Grotendeels geldt hier ook het bestemmingsvoorschrift Gebied voor Zeehaven- en watergebonden bedrijven en - voor de Van Cauwelaertsluis en de invaargeul naar deze sluis, alsook het Marshall- en Hansadok - Gebied voor waterweginfrastructuur. De Scheldelaan en Kruisschansweg hebben als bestemming Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur. In het noorden loopt een overdruk met als aanduiding Leidingstraat.

 

Parallel aan de Scheldelaan bevindt zich de grens van het afgebakende zeehavengebied. Buiten de afbakeningslijn is het gewestplan Antwerpen nog van toepassing, met bestemmingen Bestaande waterwegen (voor de Schelde), Natuurgebieden, Bijzondere natuurgebieden (waterzuivering, afvoerleidingen en leidinstraten) en overdruk Bestaande afzonderlijke leidingen.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

De ingedeelde inrichting of activiteit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt hoofdzakelijk vergund. Er zijn geen vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen aangevraagd. De aanvraag is verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd. Er is geen bezwaar vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

De raffinaderij van Total (TRA) verwerkt ruwe aardolie tot afgewerkte producten. De huidige milieuvergunning verloopt op 10 juli 2022. TRA wenst een hernieuwing van deze vergunning te bekomen om de reguliere operaties te kunnen verder zetten.

 

De dienst Mer vroeg het college van burgemeester en schepenen reeds eerder om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER. Het college verleende op 26 november een advies op het MER waarin gesteld wordt dat een aanpassing van het MER absoluut noodzakelijk lijkt.

 

Het college verleent voorlopig geen advies, in afwachting van een aanpassing van het MER.

 

Het is aan de vergunningverlenende overheid om, op basis van alle onafhankelijk uitgebrachte deskundige adviezen, tot een gemotiveerde en integrale beslissing te komen.

 

Advies van het college

Het college verleent voorlopig geen advies op de aanvraag tot omgevingsvergunning, in afwachting van een aanpassing van het MER.

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

22 oktober 2021

Start openbaar onderzoek

30 oktober 2021

Einde openbaar onderzoek

28 november 2021

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste adviesdatum

11 december 2021

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college verleent voorlopig geen advies op de aanvraag tot omgevingsvergunning, in afwachting van een aanpassing van het MER.

 

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

Dienst
Taak
SW/VHet advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.