Terug
Gepubliceerd op 27/12/2021

2021_CBS_10271 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021061670. Scheldelaan 600. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 24/12/2021 - 09:00 digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2021_CBS_10271 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021061670. Scheldelaan 600. District Antwerpen - Goedkeuring 2021_CBS_10271 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021061670. Scheldelaan 600. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

  1. de aanvraag ingediend is door het betrokken college;
  2. de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Aanleiding en context

Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen.

 

Projectnummer:

OMV_2021061670

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV AIR LIQUIDE LARGE INDUSTRY (0471356949) met als contactadres Bourgetlaan 44 te 1130 Brussel


Ligging van het project:

Scheldelaan 600 te 2040 Antwerpen

Kadastrale percelen:

afdeling 20 sectie A nr. 5X2

waarvan:

 

-          20190405-0026

afdeling 20 sectie A nr. 5X2 (Jupiter (blokveld G600))

Vergunningsplichten:

Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

Inrichting voor de productie van gassen: hernieuwing, verandering en bijstelling voorwaarden

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Stedenbouwkundige voorgeschiedenis:

-          20/05/2020: omgevingsvergunning (OMV_ 2020015681) voor het bouwen van technische installaties en constructies;

-          09/04/2020: omgevingsvergunning (OMV_ 2019142212) voor Stikstof removal project Jupiter 1

-          08/11/2013: stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/20134160) voor nieuwbouw van een technische installatie ALCOR;

-          19/08/2011: stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/20112561) voor nieuwbouw technische installatie;

-          01/06/2007: stedenbouwkundige vergunning (HV/2007/B/0047) voor G 682i - bouwen van een insteekbrug (Jupiter II);

-          24/02/2006: stedenbouwkundige vergunning (HV/2005/B/0117) voor bouwen van een nieuwbouw van industriële gebouwen voor de aanmaak van waterstof;

-          09/07/2004: stedenbouwkundige vergunning (HV/2003/B/0129) voor nieuwbouw van industriële gebouwen voor de aanmaak van waterstof en CO - fase 2;

-          24/09/2003: stedenbouwkundige vergunning (HV/2003/B/0075) voor 06-G: bouwen van een nieuwe leidingenstraat;

-          11/12/2002: stedenbouwkundige vergunning (HV/2002/B/0067) voor nieuwbouw van industriële gebouwen voor de aanmaak van waterstof en CO;

-          21/08/2002: stedenbouwkundige vergunning (HV/2002/B/0084) voor bouwen van een leidingenbrug – G672i.

 

Voorgeschiedenis milieu

Op 17 oktober 2002 werd door de deputatie van de provincie Antwerpen een milieuvergunning verleend voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit voor de productie van gassen, voor een termijn verstrijkend op 17 oktober 2022. Nadien werden nog twee vergunningen voor veranderingen verleend.

 

Inhoud van de aanvraag

Het voorwerp van de aanvraag betreft de hernieuwing van de vergunning van 2 synthesegasinstallaties.

 

Aangevraagde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

-20.100 liter

(700 liter)

7.11.2°a)

de fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride;

hernieuwing (148.550 waterstof ton/jaar)

7.13.4°

de productie van waterstof en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 ton per dag;

hernieuwing (406,99 ton/dag)

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

hernieuwing
(2 x 3.150 kVA;
2 x 25.000 kVA; 2 x 2.000 kVA;
1 x 20.000 kVA; 2 x 1.600 kVA;
 1 x 15.000 kVA)

16.1.b)3°

de productie (met inbegrip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd, overige, met een productiecapaciteit van: meer dan 100 Nm³/uur;

+10.050 Nm³/u

(200.200 Nm³/u)

16.2.3°

Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk scheiden, langs fysische weg, cokesgas uitgezonderd, van gassen op basis van de etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 (ontvlambaar) of GHS06 (giftig);

hernieuwing (148.550 waterstof ton/jaar)

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

-3.121,00 kW

(23.170 kW)

16.5.

Ontspanningsstations voor gassen, met een maximumdebiet van meer dan 20.000 Nm3/u;

hernieuwing (60.000 Nm³/u)

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

+3.260 liter

(7.460 liter)

17.1.2.2.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

hernieuwing

(108.000 liter)

17.2.1.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 2, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (lagedrempel Seveso-inrichting)

-8,20 ton

(199,45 ton)

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

4 ton

17.3.4.1°a)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

-4,85 ton

(5,15 ton)

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

2 ton

17.3.7.1°a)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

1,68 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

500 liter

24.4.

laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

+1 labo

(4 labo's)

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

hernieuwing

(4.688 liter)

39.2.2°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

hernieuwing

(138.470 liter)

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

-2.500 liter

(14.226 liter)

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

-77.900 liter

(454.680 liter)

39.7.2°

industriële installaties voor het transport van stoom of warm water (uitgezonderd de transportleidingen) met een totaal vermogen van meer dan 200 kW;

-90 kW

(2.130 kW)

43.1.3°

stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

+502.785 kW

(504.310 kW)

43.3.2°

het stoken in installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

504,31 MW

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

+30,90 MW

(1.404,3 MW)

 

Aangevraagde bijstelling bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van algemene of sectorale voorwaarden

1.

Bij te stellen voorwaarde:

De installaties Jupiter 1 en 2 worden beschouwd als reactoren (fornuis/steam reformer). De algemene emissiegrenswaarde voor lucht voor NOx (uitgedrukt als NO2) van 500 mg/Nm³ is dan ook van toepassing (cfr. bijlage 4.4.2 van Vlarem II) aan de schouw van Jupiter 1 en aan de schouw van Jupiter 2. De sectorale voorwaarde (voor stookinstallaties op aardgas) voor NOx (uitgedrukt als NO2) van 100 mg/Nm³ (bij 3% zuurstof) is dan ook niet van toepassing aan de schouw van Jupiter 1 en aan de schouw van Jupiter 2.

 

Voorgesteld alternatief/aanvulling:

Er wordt gevraagd om het fornuis/steam reformer Jupiter 1 en het fornuis/steam reformer Jupiter 2 verder te beschouwen als reactoren, waarbij desgewenst een bijzondere voorwaarde kan opgelegd worden voor een emissiegrenswaarde voor NOx (uitgedrukt als NO2) van 150 mg/Nm³ (bij 3% zuurstof) (op aardgas), zowel aan de schouw van Jupiter 1 als aan de schouw van Jupiter 2. 

 

Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

Havenbedrijf Antwerpen, subadvies milieu

15 november 2021

9 december 2021

Gunstig

 








Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.

 

Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.

Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing. Hier geldt eveneens het bestemmingsvoorschrift Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

De ingedeelde inrichting of activiteit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt hoofdzakelijk vergund. Er lijken geen stedenbouwkundige handelingen gepaard te gaan met het beoogde project. De aanvraag is verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd. Er is geen bezwaar vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

Air Liquide beschikt op het terrein van BASF (blokveld G600) over 2 bestaande Hyco-installaties waarin aardgas met stoom tot een mengsel van waterstof en koolstofmonoxide reageert, meer bepaald Jupiter 1 en 2. De verdere productiestappen zijn erop gericht om zowel waterstof als koolstofmonoxide in een zo zuiver mogelijke vorm te produceren.

 

De bestaande milieuvergunning heeft als eindtermijn 17 oktober 2022. Onderhavige aanvraag staat dan ook hoofzakelijk in het teken van de hernieuwing van de vergunning.

 

De vergunde productiecapaciteit bedraagt:

- Jupiter 1: 70.350 ton waterstof per jaar (90.050 Nm³/u) en 126.400 ton CO per jaar (11.600 Nm³/u);

- Jupiter 2: 78.200 ton waterstof per jaar (100.100 Nm³/u) en 86.650 ton CO per jaar (7.950 Nm³/u).

Er wordt een verhoging aangevraagd (regularisatie) van de productiecapaciteit van waterstof door Jupiter 1 van 90.050 Nm³/u naar 100.100 Nm³/u (door de post reformer). De jaarcapaciteit in ton (185.550 ton/jaar) wordt echter niet verhoogd aangezien de compressie van waterstof de beperkende factor is.

 

Recent werd de Jupiter 1 installatie aangepast (reeds vergund):

- een stikstofverwijderingsinstallatie is geïnstalleerd en in gebruik genomen op 17 mei 2021. Het te zuiveren koolstofmonoxide (4% stikstof) wordt na de bestaande CO-compressor op Jupiter geleid naar de stikstofverwijderingseenheid waarbij het stikstof in de coldbox verwijderd wordt uit de CO middels een cryogeen destillatieproces. De verwijderde stikstof wordt daarna naar het fornuis geleid, als vervanging van aardgas;

- een post reformer is geïnstalleerd en in gebruik genomen op 20 mei 2021. Door een verminderde stoomafname van BASF wordt een deel van de energie niet meer gebruikt voor de productie van stoom, maar wordt het gebruikt voor de post reforming;

- een methaancompressor wordt nog geïnstalleerd en in gebruik genomen tegen eind 2021. Wegens de installatie van de post reformer zullen de methaanvolumes in de reformer wijzigen, met als gevolg dat er meer methaan zal worden gerecupereerd. Deze methaan zal door de nieuwe methaancompressor terug als grondstof/brandstof voor de reformer gebruikt worden.

 

De aanvraag omvat de hervergunning van enkele stookinstallaties, waarvan de fornuizen van Jupiter 1 en Jupiter 2 de belangrijkste zijn (elk 250 MW). Er zijn op de site tal van transformatoren (totaal 25.000 kVA) en compressoren en airco’s aanwezig (totaal 23.170 kW). De oliegekoelde transformatoren zijn ingekuipt. Verder zijn er ook warmtewisselaars en stoomvaten aanwezig (diverse indelingsrubrieken).

 

Er wordt 700 liter oliën opgeslagen (afname met 20.100 liter) en verder worden nog beperkte hoeveelheden van gevaarlijke vloeistoffen opgeslagen (verscheidene gevarencategorieën). De vloeistoffen worden opgeslagen boven inkuipingen. De opslag van gassen in verplaatsbare recipiënten neemt toe met 3.260 liter tot een totaal van 7.460 liter. De 2 bestaande houders van 54.000 liter vloeibare stikstof elk worden hervergund.

 

Het bedrijf zelf is een lagedrempel Seveso-inrichting. Voor de ganse site van BASF is een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) opgemaakt dat alle Seveso-installaties en -activiteiten op de gehele site omvat. Voor de synthesegasinrichting werd een apart deel van het OVR opgesteld. Uit het OVR blijkt dat het plaatsgebonden risico aanvaardbaar is en er geen groepsrisico verbonden is aan de inrichting. Er zijn evenmin vermeldenswaardige risico’s voor domino-effecten. Hetzelfde geldt volgens het OVR voor milieurisico’s voor oppervlaktewater, bodem en grondwater.

 

In het aanvraagdossier wordt nog aangegeven dat er geen veiligheidsinformatieplan (VIP) is tussen de verschillen exploitaties op de site van BASF, maar wel een Service level agreement dat alle nodige elementen bevat.

 

Voor een deel van de effectbespreking verwijst de exploitant naar het MER uit 2013. In 2013 werd een project-MER opgesteld naar aanleiding van de uitbreiding met fase 2 van Jupiter 2 (Alcor) omdat toen voor het eerst de MER-drempel werd overschreden voor volgende categorie: Chemische installaties, voor de productie van anorganische chemicaliën met een productiecapaciteit van 250.000 ton per jaar of meer.

 

Met betrekking tot geluid werd in het MER van 2013 gesteld dat de mogelijkheden tot een verdere, zinvolle reductie van de geluidsemissies beperkt lijken. In de vergunning van 2013 werd opgelegd dat de geluidskaart moest geactualiseerd worden na uitvoering van het toenmalige project en dat geluidsreducerende maatregelen die door een deskundige in een studie worden voorgesteld ook moeten uitgevoerd worden. Er werd een geluidsstudie opgesteld waarin geen geluidsreducerende maatregelen werden voorgesteld. Een nieuwe geluidskaart is opgesteld in juni-juli 2021 naar aanleiding van de indienstname van de stikstofverwijderingsinstallatie en post reformer.

 

Over de nieuwe installaties die de laatste jaren werden aangevraagd stelt de exploitant in het aanvraagdossier:

- stikstofverwijderingsinstallatie: de compressor heeft als geluidseis een geluidsdruk van 80 dB(A) op 1 meter van de omkasting;

- post reformer: geen relevante geluidsimpact;

- methaancompressor: de compressor heeft als geluidseis een geluidsdruk van 90 dB(A) op 1 meter van de bron.

 

In het MER uit 2013 wordt in de discipline lucht gesteld dat er voor de bestaande installaties geen kosten effectieve NOx reductie mogelijk is. Het aanvraagdossier bevat een recente impactbeoordeling lucht, opgesteld door een erkend MER-deskundige. In de impactbeoordeling wordt aangegeven dat de beperkte verhoging van de productiecapaciteit geen toename van de emissies van NOx teweeg brengt. De recente investeringen zullen de NOx-emissies evenmin verhogen.

 

Uit de impactbeoordeling blijkt dat geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarde zijn. De werkelijk te verwachten jaargemiddelde NO2 impact kan als beperkt aanzien worden. Bij een hypothetische constante emissie van 150 mg/Nm³ NOx (mogelijk toekomstige emissiegrenswaarde BREF WGC) wordt ter hoogte van de locatie met de hoogste impact de impact negatief beoordeeld. In de impactbeoordeling wordt gesteld dat deze situatie zich in de praktijk niet zal voordoen aangezien de emissieconcentraties van de laatste jaren relevant lager zijn dan de emissiegrenswaarde van 150 mg/Nm³.

 

Het aanvraagdossier bevat ook een nota, opgesteld door een erkend MER deskundige, aangaande de effecten op de natuur die als habitattoets (voortoets passende beoordeling) en verscherpte natuurtoets voor het aspect eutrofiëring en verzuring via lucht kan beschouwd worden. Op basis van de impactbeoordeling lucht wordt er in de nota rekening gehouden met 2 emissies: totale emissie van 251.000 kg NOx/jaar (op basis van gemeten waarden) en een totale emissie van 406.700 kg NOx/jaar (op basis van een emissiegrenswaarde van 150 mg/Nm³).

 

Rekening houdend met de emissie van 406.700 kg NOx/jaar bedraagt de maximale bijdrage aan de kritische depositiewaarde 0,29%. Men stelt dat dergelijke lage deposities wetenschappelijk niet relevant en betekenisvol zijn omdat er geen toerekeningsrelatie mogelijk is tussen dergelijke kleine deposities en een mogelijk schadelijk gevolg. Concrete effecten van dergelijke kleine deposities zijn niet aantoonbaar, meetbaar en bewijsbaar. Er wordt geoordeeld dat er door de projectspecifieke emissie geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de omliggende habitatrichtlijngebieden, noch van schade aan de natuur in de VEN-gebieden op Vlaams grondgebied.

 

Rekening houdend met een emissie van 150 mg NOx/Nm³, is er op Nederlands grondgebied (Brabantse Wal) wel een habitattype (droge heide) waar de bijdrage aan de kritische depositiewaarde rond de 1% zal zijn. Er wordt in de nota aangegeven dat de werkelijke emissies lager liggen dan de emissie van 150 mg NOx/Nm³. Deze waarden dienen beschouwd te worden als een absolute worst case.

 

In de nota wordt gesteld dat er voldaan wordt aan de Vlaamse ministeriële instructie inzake PAS.

 

CO2 wordt uit het geproduceerde menggas verwijderd in een wassysteem met MDEA (methyl di ethanol amine). Via de schouwen van de stoomreformers wordt er ook CO2 geëmitteerd. De CO2-emissies van de reformers en de MDEA-units worden opgevolgd via het monitoringplan.

 

In geval van nood of storing komen er gassen vrij die worden afgefakkeld. Eventuele emissies van voornamelijk CO en H2 (of aardgas of offgas) worden verbrand. Er is een fakkel Jupiter 1 van 55 meter hoog en er is een fakkel Jupiter 2 van 75 meter hoog.

 

Air Liquide heeft geen eigen vergunde lozing van afvalwater (huishoudelijk en bedrijfsafvalwater) of koelwater. Dit water komt immers terecht in het afvalwaternet en koelwaternet van BASF. Verontreinigd bluswater wordt naar de catastrofeput geleid.

 

Het jaarlijks energieverbruik bedraagt 2 PJprim. Het bedrijf is toegetreden tot de Energiebeleidsovereenkomst voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie.

 

Het aanvraagdossier bevat een verzoek tot bijstelling. De exploitant stelt dat de fornuizen van Jupiter 1 en 2 beschouwd moeten worden als reactoren. Men verwijst naar een bevestiging hiervan uit 2006, door de toenmalige afdeling Milieuvergunningen. Conform artikel 5.43.1.2 van VLAREM II is hoofdstuk 5.43 niet van toepassing voor reactoren die gebruikt worden in de chemische industrie. Bijgevolg is volgens de exploitant dan de algemene emissiegrenswaarde voor NOx van toepassing (500 mg/Nm³) en niet de sectorale voorwaarde van 100 mg/Nm³. Een emissiegrenswaarde voor NOx (uitgedrukt als NO2) van 150 mg/Nm³ (bij 3% zuurstof) (op aardgas) is volgens de exploitant haalbaar voor zowel Jupiter 1 als Jupiter 2.

 

De exploitant vraagt om het fornuis/steam reformer Jupiter 1 en het fornuis/steam reformer Jupiter 2 verder te beschouwen als reactoren, waarbij desgewenst een bijzondere voorwaarde kan opgelegd worden voor een emissiegrenswaarde voor NOx van 150 mg/Nm³.

 

Het is aan de vergunningverlenende overheid om te oordelen of deze installaties specifiek als een chemische reactor beschouwd kunnen worden, hierbij rekening houdend met eerdere beslissingen over gelijkaardige installaties. Indien men ervoor opteert om de installaties effectief in te delen als chemische reactor, dan wordt best de voorgestelde emissiegrenswaarde voor NOx van 150 mg/Nm³ (bij 3% zuurstof) als bijzondere voorwaarde opgelegd. Dit ter beperking en beheersing van de NOx uitstoot.

 

Het is aan de vergunningverlenende overheid om, op basis van alle onafhankelijk uitgebrachte deskundige adviezen, tot een gemotiveerde en integrale beslissing te komen.

 

Advies van het college

Gunstig advies te verlenen voor de aanvraag tot omgevingsvergunning.

 

Geadviseerde rubrieken

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

-20.100 liter

(700 liter)

7.11.2°a)

de fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride;

hernieuwing (148.550 waterstof ton/jaar)

7.13.4°

de productie van waterstof en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 ton per dag;

hernieuwing (406,99 ton/dag)

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

hernieuwing
(2 x 3.150 kVA;
2 x 25.000 kVA;
2 x 2.000 kVA;
1 x 20.000 kVA;
2 x 1.600 kVA;
1 x 15.000 kVA)

16.1.b)3°

de productie (met inbegrip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd, overige, met een productiecapaciteit van: meer dan 100 Nm³/uur;

+10.050 Nm³/u

(200.200 Nm³/u)

16.2.3°

Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk scheiden, langs fysische weg, cokesgas uitgezonderd, van gassen op basis van de etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 (ontvlambaar) of GHS06 (giftig);

hernieuwing (148.550 waterstof ton/jaar)

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

-3.121 kW

(23.170 kW)

16.5.

Ontspanningsstations voor gassen, met een maximumdebiet van meer dan 20.000 Nm³/u;

hernieuwing (60.000 Nm³/u)

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

+3.260 liter

(7.460 liter)

17.1.2.2.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

hernieuwing (108.000 liter)

17.2.1.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 2, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (lagedrempel Seveso-inrichting)

-8,20 ton

(199,45 ton)

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

4 ton

17.3.4.1°a)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

-4,85 ton

(5,15 ton)

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

2 ton

17.3.7.1°a)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

1,68 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

500 liter

24.4.

laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

+1 labo

(4 labo’s)

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

hernieuwing

(4.688 liter)

39.2.2°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

hernieuwing (138.470 liter)

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

-2.500 liter

(14.226 liter)

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

-77.900 liter

(454.680 liter)

39.7.2°

industriële installaties voor het transport van stoom of warm water (uitgezonderd de transportleidingen) met een totaal vermogen van meer dan 200 kW;

-90 kW

(2.130 kW)

43.1.3°

stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

+502.785 kW

(504.310 kW)

43.3.2°

het stoken in installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

504,31 MW

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

+30,90 MW

(1.404,3 MW)

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

10 november 2021

Start openbaar onderzoek

19 november 2021

Einde openbaar onderzoek

18 december 2021

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste adviesdatum

30 december 2021

 

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

19 november 2021

18 december 2021

0

0

0

0

 

Informatievergadering

Over de aanvraag werd een informatievergadering gehouden op 24 november 2021. Het verslag van de informatievergadering werd bezorgd aan de vergunningverlenende overheid.

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.

 

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

dienst

taak
SW/VHet advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.