Beoordeling MER
Het voorliggend project betreft de aanleg en exploitatie van een ondergrondse leiding. Het project vloeit voort uit de wens van de haven van Antwerpen om haar CO2-emissies te halveren tegen 2030. In deze context wordt de aanleg van een leidingennetwerk voorzien dat zal instaan voor het transport van gassen. De haven van Antwerpen herbergt de grootste geïntegreerde energie- en chemiecluster van Europa. Het potentieel van dit project is om tegen 2030 de helft van de CO2-emissies in de haven af te vangen en te transporteren naar een gemeenschappelijke installatie voor de behandeling van het gas. Vervolgens kan dit gas verder afgevoerd worden voor opslag, voor die gassen die geen verdere nuttige toepassing meer kennen. Om het transport van het gas te realiseren, wordt deze nieuwe leiding voorzien. De leiding wordt multipurpose aangelegd, wat betekent dat de gebruikte materialen de (huidige) nodige kenmerken hebben om in de verdere toekomst transport van andere energiedragers zoals waterstof toe te laten.
Het project valt onder volgende categorieën van bijlage II van het MER-besluit:
- ‘Aanleg in open sleuf van buisleidingen en aanleg van randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen die niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg, en waarbij de buisleiding ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied heeft’;
- ‘Onttrekking van grondwater als het debiet 1.000 m³/dag of meer bedraagt en de activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloed kan hebben op een gebied zoals aangeduid in uitvoering van het decreet houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen van 14 juli 1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken’.
De dienst Mer van het Departement Omgeving vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. Het college wordt eveneens om een advies gevraagd, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Het advies van het college over de gehele omgevingsvergunningsaanvraag kan pas geformuleerd worden nadat het openbaar onderzoek is afgerond. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER.
Discipline Bodem
In de aanlegfase zullen graafwerkzaamheden voor de aanleg van de sleuf en bouwputten voor aanleg van de gestuurde boringen ingrijpen op de bodemopbouw van de welbepaalde zone (werkstrook). Waar de werkstrook gebruikt wordt als strengzone voor de horizontaal gestuurde boring worden geen graafwerkzaamheden voorzien. De bodems in het projectgebied (leiding en werkstrook inclusief strengzones) worden allen als weinig verdichtingsgevoelig beschouwd, gelet op de ophoging met zand. Het tracé bevindt zich nagenoeg over de gehele lengte in een industriezone waar bij de aanleg van de bedrijven en de reeds aanwezige leidingen de bodem reeds verstoord werd. Er wordt dus geen aanzienlijke impact inzake verdichting verwacht. De bodem ter hoogte van de werfzone is niet gevoelig voor profielverstoring. Het effect wordt voor alle ingrepen als niet significant beoordeeld (0).
In de directe omgeving (< 200m) van de leiding zijn verschillende bodemdossiers gekend. Stockage van de verontreinigde grond ter plaatse kan tot verspreiding van de verontreiniging leiden, wat negatief wordt beoordeeld. Gekende bodemonderzoeken bevinden zich echter voornamelijk ter hoogte van de bebouwde terreinen. Globaal wordt het effect dan ook eerder beperkt negatief tot verwaarloosbaar ingeschat (0/-1).
Gezien de uitvoeringsmodaliteiten en de gevolgde veiligheidsvoorschriften, wordt het risico op lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. tijdens de aanlegwerken tot een minimum herleid. Er wordt steeds gewerkt met lekbakken. Bovendien betreft het geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor het areaal dat mogelijk wordt verontreinigd eerder gering zal zijn. Het effect wordt beperkt negatief beoordeeld (-1).
Afhankelijk van wat er in de leidingen vervoerd wordt in de exploitatiefase, kan er in geval van een calamiteit (lek in de leiding) bodemverontreiniging optreden. Gezien de beperkte kans op calamiteiten en het in acht nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen indien er zich toch een lek voordoet, wordt dit effect als weinig significant beschouwd (0).
Discipline water Voor de uitvoering van het project wordt een bemaling voorzien waardoor het grondwaterpeil in de onmiddellijke omgeving van de sleuf zal dalen. De effecten van de bemaling worden als beperkt negatief beoordeeld (-1). Er werd een bemalingsnota opgesteld en toegevoegd aan het aanvraagdossier. Er is op enkele locaties langsheen het traject risico op het aantrekken van verontreinigingen tijdens de bemaling. Bij opstart van de bemaling langs elk traject dient de kwaliteit van het bemalingswater gecontroleerd te worden.
Het overgrote deel van het bemalingswater zal geloosd worden op de Schelde of op de RWA riolering die in de meeste gevallen rechtstreeks uitmondt in de Schelde. Het debiet van de Schelde is van dergelijke grootteorde dat er geen effecten verwacht worden als gevolg van de lozing van bemalingswater ten aanzien van de oppervlaktewaterkwantiteit van deze waterloop (0).
Het aanvraagdossier omvat een voorstel van lozingsnormen. Uit het MER blijkt dat er geen aanzienlijke impact wordt verwacht van de lozing van dit bemalingswater op de Schelde. Voor PFOS is het advies vanuit de rekentool van de VMM ongunstig aangezien elke lozing hiervan een impact heeft op de achteruitgang van de toestand van het aquatisch milieu. Er zal gezuiverd worden tot aan de huidige detectielimiet en een monitoring voorzien worden. Bij het naleven van deze normen worden de effecten ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit als beperkt beoordeeld (-1). Tijdens de exploitatiefase van de ondergrondse leiding zijn er geen significante effecten te verwachten op de kwaliteit van het oppervlaktewater (0).
Discipline biodiversiteit De geplande leiding bevindt zich binnen het Habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’, het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’, het VEN-gebied ‘Slikken en schorren langsheen de Schelde’ en binnen het studiegebied rond het VEN-gebied ‘De Kuifeend’.
Het projectgebied (tracé en werkstrook) zijn gedeeltelijk gelegen in biologisch waardevol gebied volgens de Biologische waarderingskaart, hoofdzakelijk allerhande ruigte- en pioniersvegetaties. In het MER wordt geoordeeld dat dit niet de ecologisch meest waardevolle delen zijn van het studiegebied en dit vegetatietype zich nadien makkelijk kan herstellen. Er wordt een beperkt negatief effect inzake biotoopverlies verwacht (-1). Daar waar opgaande vegetatie gelegen is binnen de voorbehouden zone, zijn ook permanente effecten te verwachten in de exploitatiefase, wegens het verbod op diepwortelende vegetatie binnen de voorbehouden zone. De mogelijke effecten ten aanzien van opgaande vegetatie worden beperkt negatief beoordeeld (-1).
Er zal een beperkte en tijdelijke verstoring optreden in de gehele werfzone en de directe omgeving hiervan. Er wordt in principe aanbevolen om buiten het broedseizoen te werken om niet onnodig de rust te verstoren tijdens deze belangrijke periode. Binnen het studiegebied is er echter reeds een omvangrijke rustverstoring omwille van industriële activiteiten. Deze activiteiten hebben niet verhinderd dat het gebied door talloze (zeldzame) soorten gekoloniseerd werd. In het MER wordt bijgevolg gesteld dat het niet noodzakelijk is om de werken buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Er dient wel speciale aandacht te zijn met betrekking tot de rustverstoring van de voorkomende avifauna ter hoogte van de omgeving van de Schelde. Deze regio is zeer belangrijk als pleister- en rustgebied voor watervogels en steltlopers. Er zal een tijdelijk beperkt negatief effect (-1) zijn. Ook voor de aanwezige vleermuizenfauna kan een vergelijkbare conclusie getrokken worden.
Binnen de bemalingsstraal zijn overwegend vegetaties gelegen die niet grondwaterafhankelijk zijn, uitgezonderd rietvegetaties. Rietvegetaties kunnen zich doorgaans gemakkelijk herstellen na een verstoring (ofwel zelfstandig ofwel via bestaande rietvegetaties in de nabijheid). De rietvegetaties zijn gelegen ter hoogte van de Schelde-oever en zijn dus lager gelegen dan het te bemalen traject. Een tijdelijke grondwaterstandsdaling zal niet als gevolg hebben dat de voorkomende rietvegetaties permanent verloren zullen gaan.
Het projectvoornemen gaat niet gepaard met permanente stikstofemissies. In de aanlegfase zijn bijkomende stikstofdeposities niet uit te sluiten (werfverkeer). Echter is het projectgebied gesitueerd in de Antwerpse haven, een omgeving waar reeds veel stikstofemissie plaatsvindt als gevolg van de transporten en activiteiten die hier plaatsvinden. Uit eerdere modelleringen met 300 bijkomende verkeersbewegingen per dag, bleek dat de N-depositie vlak naast de weg (0 – 10 m) < 0,02 kg N /ha/jaar bedraagt. De kritische depositiewaarde (KDW) van het meest kwetsbare habitat nabij het plangebied/projectgebied bedraagt > 34 kg N/ha/jaar. De 1% drempelwaarde van de KDW van de beschouwde habitatwaardige percelen werd dus in dit geval niet overschreden.
Het MER omvat een passende beoordeling en verscherpte natuurtoets. Er worden geen betekenisvolle negatieve effecten verwacht op de habitatrichtlijngebieden (passende beoordeling). Er wordt geconcludeerd dat er geen onvermijdbare en onherstelbare schade zal optreden ten aanzien van het VEN-gebied (verscherpte natuurtoets).
Het voorstellen van noodzakelijke milderende maatregelen wordt niet noodzakelijk geacht. Er wordt wel aanbevolen om tijdens de aanlegfase mogelijke lichtbronnen neerwaarts te richten en te doven op momenten dat er niet gewerkt wordt om verstoring van mogelijk voorkomende vleermuizen te beperken. Verder zou uit voorzorg en indien mogelijk geopteerd kunnen worden om de segmenten 7 en 9 uit de bemalingsstudie niet te bemalen in het groeiseizoen (maart tot en met juni) aangezien een verlaagde grondwatertafel ter hoogte van de rietkragen mogelijk plaatselijk een effect heeft op het broedsucces van bepaalde soorten. Het is van belang dat er maatregelen worden getroffen om de verspreiding van Japanse duizendknoop te vermijden.
Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Ter hoogte van Lillo-Fort overlapt het projectgebied met het landschapsrelict ‘Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen’ en is het gelegen binnen de contouren van het beschermd stads- en dorpsgezicht ‘Lillo-Fort met veer en getijdenhaven’. Binnen Lillo-Fort zijn verschillende afzonderlijke elementen, zoals bijvoorbeeld de omwalling, het kruitmagazijn, e.d. beschermd als monument. Lillo-Fort is eveneens opgenomen in de vastgestelde en de wetenschappelijke inventaris bouwkundig erfgoed. Binnen het studiegebied bevinden zich nog twee Beschermde cultuurhistorische landschappen, namelijk ‘Antitankgracht’ en ‘Groot Buitenschoor – Galgeschoor’.
Volgens het MER zijn de effecten op de erfgoedwaarden voornamelijk relevant in de aanlegfase. In de exploitatiefase zal de leiding zich ondergronds bevinden en zijn effecten niet meer relevant, met uitzondering van daar waar opgaande vegetatie verwijderd zou worden binnen de voorbehouden zone en daar waar bovengrondse aanhorigheden voorzien worden. Daar het projectgebied reeds een beperkte beeldwaarde heeft gezien de ligging in een industriële omgeving wordt het effect van de vegetatiewijzing/kleine landschapselementen (KLE’s) op het landschapsbeeld beperkt negatief beoordeeld (-1).
Lillo-Fort wordt grotendeels gekruist middels een gestuurde boring. Gezien de leidingen ondergronds gelegen zijn, wordt de historische waarde van het beschermd erfgoed niet aangetast. Voor zowel de aanleg- als de exploitatiefase wordt het effect van het project ten aanzien van de erfgoedwaarden uit de vastgestelde inventaris verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld (0/-1).
Binnen het studiegebied bevinden zich geen beschermde archeologische sites of vastgestelde archeologische zones. Er is wel een archeologienota opgemaakt. De geplande werken voor de aanleg van een ondergrondse leiding vormen nauwelijks een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief gezien ze grotendeels plaatsvinden binnen de recente ophoging van het havengebied van Antwerpen en veelal in een reeds verstoorde bodem parallel aan reeds bestaande leidingen. De aard van de werken heeft als gevolg dat verder archeologisch vooronderzoek op plaatsen waar de werken toch onder de ophoging plaatsvinden niet zou leiden tot nuttige kenniswinst. Gezien de bestaande regelgeving gevolgd wordt, worden effecten verwaarloosbaar tot hooguit beperkt negatief beoordeeld (0/-1).
Discipline mens Gezien de leiding zich ondergronds bevindt, gebundeld met bestaande infrastructuur en in een zone bestemd voor dergelijke infrastructuur, worden er geen effecten verwacht op de ruimtelijke structuur en gebruikswaarde van het studiegebied. Er bevinden zich enkel ter hoogte van Lillo-Fort een beperkt aantal woningen in de omgeving van het project. Tijdelijk kunnen zij hinder ondervinden bij de aanleg, er worden geen permanente effecten op deze woningen verwacht. De aanwezigheid van de aardgasleiding vormt geen belemmering voor de huidige aanwezige bedrijven. Ook hier kan er tijdelijk enige hinder zijn, maar dit kan praktisch tot een minimum beperkt worden. Er wordt geen impact op landbouw of recreatie verwacht. Er zijn geen directe veiligheidseffecten te verwachten ten gevolge van de aanleg van een leiding op zich. Bij ontwerp, aanleg en beheer van een leiding wordt rekening gehouden met het veiligheidsbeleid terzake om de risico’s te beperken, waardoor het effect hoogstens beperkt negatief beoordeeld wordt (-1).
Over het geluidsaspect wordt in het MER gesteld dat er tijdens de werkperiode momenten voorkomen met een lage werkintensiteit. De werken worden ook uitgevoerd in verschillende zones zodat de geluidsimpact niet steeds over het volledige projectgebied dezelfde zal zijn. Hierbij komt nog dat de werken beperkt zijn in tijd en enkel in de dagperiode zullen uitgevoerd worden en de extra geluidsproductie zich dan ook tot deze periode beperkt. Verstoring van de nachtrust van de omwonenden wordt dus niet verwacht. Het blijft echter aan te raden om de meest geluidarme werktuigen in te zetten. Bovendien is het projectgebied gesitueerd in een omgeving die reeds sterk geluidsverstoord is door het geluid van wegverkeer en industriegeluid. Bijgevolg wordt hooguit een beperkt negatief effect (-1) verwacht.
Voor de discipline mens worden milderende maatregelen niet noodzakelijk geacht. In het MER worden wel enkele aanbevelingen gedaan:
- er wordt aanbevolen niet te werken tijdens de nachtperiode (van 22u tot 7u);
- ter beperking van stofverspreiding: regelmatige besproeiing met water, vegen van (werf-) wegen, afdekken van ladingen uitgegraven grond in vrachtwagens, aangepaste snelheid in potentieel te hinderen (woon-)zone.
Advies van het college Gunstig advies te verlenen voor het MER.