Terug
Gepubliceerd op 08/01/2024

2024_CBS_00018 - Bodemsaneringsproject Vlarebo - Beerens O.C. Zaventem VAT Group. Noorderlaan 32, 2060 Antwerpen. Dossiernummer BSP2023/018. - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 05/01/2024 - 09:00 digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg, schepen; Erica Caluwaerts, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2024_CBS_00018 - Bodemsaneringsproject Vlarebo - Beerens O.C. Zaventem VAT Group. Noorderlaan 32, 2060 Antwerpen. Dossiernummer BSP2023/018. - Goedkeuring 2024_CBS_00018 - Bodemsaneringsproject Vlarebo - Beerens O.C. Zaventem VAT Group. Noorderlaan 32, 2060 Antwerpen. Dossiernummer BSP2023/018. - Goedkeuring

Motivering

Aanleiding en context

OVAM vraagt advies aan het college inzake een bodemsaneringsproject met als opdrachtgever Beerens O.C. Zaventem VAT Group, 's Gravenwezelsteenweg 59 te 2110 Wijnegem (referentie OVAM 19637).

Juridische grond

Het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming; het besluit van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en bodembescherming.

Argumentatie

Het college beslist op basis van het advies van de dienst milieuvergunningen, dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist het gunstige advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, goed te keuren onder volgende bijzondere voorwaarden:

1. De verbrandingsgassen afkomstig van de naverbrander dienen steeds behandeld te worden in een luchtzijdige actief koolfilter.

2. De grondwatertafel wordt maximaal verlaagd tot 4 m-mv.

3. Er moeten zettingsbakens geplaatst worden bij de meeste nabije zettingsgevoelige objecten. Van zodra de bemaling wordt opgestart, moeten de zettingen opgevolgd worden. De monitoring gebeurt per zettingsbaken minstens met volgende frequentie:

  • voor het opstarten van de bemaling: 1 zettingsmeting (nulmeting);
  • week 1 na opstart van de bemaling: vijfmaal per week een zettingsmeting;
  • vanaf week 2 na opstart van de bemaling: éénmaal per week een zettingsmeting.

De metingen op de zettingen mogen stopgezet worden van zodra deze niet meer wijzigen. Indien er een absolute zetting van 15 mm of meer gemeten wordt ter hoogte van een zettingsgevoelige constructie wordt de bemaling bijgestuurd. Vanaf 20 mm wordt ze stilgelegd. Er dient technisch een terugvalscenario voorzien te worden dat dit mogelijk maakt.

4. Alle installaties verbonden aan het BSP worden op het eigen terrein opgesteld.

5. Het bedrijfsafvalwater moet voldoen aan de algemene lozingsvoorwaarden voor de lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater en de volgende bijzondere voorwaarden:

parameter

voorwaarde

minerale olie

500 µg/liter

ethylbenzeen

10 µg/liter

xyleen

10 µg/liter

BTEXsom

20 µg/liter

PFAS ind

100 ng/liter

PFASsom

500 ng/liter


6. De kwaliteit van het in- en effluent van de WZI wordt wekelijks gecontroleerd. Het water wordt onderzocht op het volledige SAP, inclusief de PAK’s. De resultaten moeten op eenvoudig verzoek te beschikking gesteld kunnen worden aan de toezichthoudende diensten.

7. In afwijking van artikel 4.2.5.1.1.§1 van Vlarem II moet geen meetgoot voorzien worden, op voorwaarde dat:

  1. - elk lozingspunt voorzien wordt van een debietmeter, conform hoofdstuk 5.53 van Vlarem II;

    - voor elk lozingspunt moet een representatief staal genomen kunnen worden.

8. De aanvangsdatum en einddatum van de saneringswerken moeten worden meegedeeld aan de dienst Vergunningen/Milieu (milieuvergunningen@antwerpen.be) met vermelding van de naam en telefoonnummer van de saneringsverantwoordelijke.

9. Voor de start van de sanering wordt aan de hand van de contouren (3D) aangegeven tot hoever en in welke mate een temperatuurwijziging van de ondergrond optreedt en wordt nagegaan wat de risico’s voor de omgeving zijn als gevolg van deze temperatuurwijziging (ondergrondse constructies, veiligheid, micro organismen, ondergronds leven, flora,…).

10. Gezien de risico’s die uitgaan van de verontreiniging, dient de sanering opgestart te worden binnen de maximale termijn van 5 jaar naar analogie met de wetgeving betreffende de omgevingsvergunning waarin gesteld wordt dat een vergunde inrichting in gebruik moet worden genomen binnen deze maximale termijn, op straffe van verval van de vergunning. Bovendien zorgt deze voorwaarde voor een aanvaardbare periode tussen de bekendmaking van de noodzaak tot bodemsanering en de werkelijke uitvoering hiervan.

Artikel 2

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.