Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:
1. de aanvraag ingediend is door het betrokken college;
2. de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.
Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.
De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:
- een openbaar onderzoek te houden;
- advies uit te brengen.
Projectnummer: |
OMV_2019108168 |
Gegevens van de aanvrager: |
zie exploitant |
Gegevens van de exploitant: |
NV INOVYN Manufacturing Belgium met als contactadres Scheldelaan 480 te 2040 Antwerpen |
Ligging van het project: |
Scheldelaan 480 te 2040 Antwerpen |
Kadastrale gegevens: |
afdeling 18 sectie A nrs. 61W, 61T, 61X en 61S |
Inrichtingsnummer: |
20170704-0023 (Inovyn Manufacturing Belgium nv) |
Vergunningsplichten: |
Stedenbouwkundige handelingen. Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten. |
Voorwerp van de aanvraag: |
Verandering door wijziging en uitbreiding en uitbreiding gebouw, verhardingen en pijpenbruggen. |
Omschrijving stedenbouwkundige handelingen
Voorgeschiedenis
- Op 25 maart 2011 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/20107657) voor bouwkundige werken in het kader van het Lillo BIGAN 2 project.
- Op 27 februari 2015 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/20142983) voor bouwkundige werken in het kader van het Lillo BIGAN 3 project.
- Op 4 april 2016 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/2016768) voor uitvoeren van bouwkundige werken in het kader van KEEGAN-project.
- Op 5 augustus 2016 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/2016852) voor project KEEGAN.
Inhoud van de aanvraag
De aanvraag betreft:
- het uitbreiden van de cellenzaal (UEM-eenheid);
- het uitbreiden en bouwen van leidingbruggen (piperacks);
- het bouwen van inkuipingen en één fundering voor nieuwe installaties (Anolyte slab, Catolyte slab, rectifiers en Brine Storage);
- het aanpassen van de wegverharding.
Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten
Voorgeschiedenis
Op 30 juni 2005 werd door de deputatie van de provincie Antwerpen een milieuvergunning verleend voor het verder exploiteren na verandering van een chemisch bedrijf, voor een termijn verstrijkend op 30 juni 2025. Nadien werden nog diverse vergunningen verleend voor veranderingen.
Inhoud van de aanvraag
Het voorwerp van de aanvraag betreft een uitbreiding van de productie van verschillende chemicaliën, met name chloor, natriumhydroxide, waterstof, bleekloog en zwavelzuur.
Aangevraagde rubrieken
Rubriek |
Omschrijving |
Gevraagd voor |
3.6.3.3° |
afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van bedrijfsafvalwater met een effluent van meer dan 50 m³/uur; |
+40 m³/uur |
6.4.1° |
opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt; |
-4.000 liter |
7.2. |
geïntegreerde chemische inrichtingen bestemd voor de fabricage van: organische basischemicaliën; anorganische basischemicaliën; fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststoffen; basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé; explosieven; |
+423,08 kW |
7.5.2° |
inrichtingen of activiteiten die niet elders ingedeeld zijn voor de productie of behandeling van organische of anorganische chemicaliën: productie van chloor door elektrolyse of door het kwik- of het diafragmaprocedé met een jaarcapaciteit van meer dan 10 ton; |
+100.000 ton/jaar |
7.11.2°a) |
de fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride; |
-34,36 kW |
7.11.2°b) |
de fabricage van: anorganisch-chemische producten, zoals van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur; |
15 kW |
7.11.2°c) |
de fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide; |
+304 kW |
12.2.1° |
transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA; |
+545 kVA |
12.2.2° |
transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA; |
+131.600 kVA |
12.3.1° |
accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000; |
+38.516 VAh |
12.3.2° |
accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW; |
+16,40 kW |
17.1.2.1.2° |
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter; |
+1 liter |
17.1.2.2.3° |
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter; |
-3.186 liter |
17.2.2. |
VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 6, delen 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel als vermeld in noot 4 bij bijlage 6, deel 1 en deel 2; |
+621,95 ton |
17.3.2.1.1.2° |
opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton; |
+2 ton |
17.3.4.3° |
bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton; |
+16.966,47 ton |
17.3.7.1°a) |
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; |
+1,68 ton |
17.3.8.3° |
opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 ton; |
+141,90 ton |
17.4. |
opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter; |
+1.400 kg |
24.4. |
laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt; |
uitbreiding vermogen ventilator |
39.2.1° |
stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter; |
+3.900 liter |
53.2.2°a) |
bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die technisch noodzakelijk is voor ofwel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel de aanleg van openbare nutsvoorzieningen, gelegen in een ander gebied dan de gebieden vermeld in punt 1°, met een netto opgepompt debiet van maximum 30.000 m³ per jaar of een maximale verlaging van het grondwaterpeil tot vier meter onder maaiveld. |
+10.000 m³/jaar |
Aangevraagde bijstelling bijzondere milieuvoorwaarden uit vergunning of meldingsakte
1. |
Bij te stellen voorwaarde: Voor de parameters Kobalt en Seleen is er een overschrijding van het indelingscriterium Gevaarlijke Stoffen. Voorgesteld alternatief/aanvulling:
Volgende lozingsnormen kunnen gehaald worden:
|
|||||||||
2. |
Bij te stellen voorwaarde: Voorgesteld alternatief/aanvulling: |
Adviezen
Externe adviezen
Adviesinstantie |
Datum advies gevraagd |
Datum advies ontvangen |
Advies |
Solvay |
7 oktober 2019 |
/ |
Geen advies |
Havenbedrijf Antwerpen - milieu |
8 oktober 2019 |
14 november 2019 |
Voorwaardelijk gunstig |
Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen
Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen
Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.
De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.
Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.
Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.
Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.
Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:
- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;
- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.
Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.
In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.
In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.
De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing. Hier gelden voornamelijk de bestemmingsvoorschriften Gebied voor Zeehaven- en watergebonden bedrijven en – voor het Insteekdok 2 – Gebied voor waterweginfrastructuur. De Scheldelaan op circa 420 meter ten westen van de aanvraag heeft als bestemming Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur. Evenwijdig met de Scheldelaan loopt een overdruk met als aanduiding Leidingstraat.
Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen
Hemelwater: Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
De gewestelijk hemelwaterverordening is niet van toepassing op de nieuwe funderingsplaten daar het hemelwater door contact met de verharde oppervlakte zo vervuild wordt dat het als afvalwater beschouwd moet worden.
De gewestelijke hemelwaterverordening is niet van toepassing op de nieuwe wegverharding daar het hemelwater op natuurlijke wijze naast de verharde oppervlakte op eigen terrein in de bodem kan infiltreren.
De gewestelijke hemelwaterverordening is wel van toepassing op de uitbreiding van de cellenzaal daar er een nieuwe overdekte constructie met een dakoppervlakte van circa 513 m² gecreëerd wordt. Het hemelwater dat op het dak valt, wordt aangesloten op de bestaande hemelwaterriool en wordt rechtstreeks in het Kanaaldok B2 geloosd.
Volgens artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan bij de beoordeling van de aanvraag in uitzonderlijke gevallen afwijkingen toestaan van de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.
De aanvrager vraagt een afwijking op het aspect infiltratie daar het terrein (reeds van bij de aanleg) permanent wordt gedraineerd en de dokken dienst doen als collectieve buffervoorziening. De gevraagde afwijking kan gunstig geadviseerd worden.
Toegankelijkheid: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid.
De gewestelijke verordening toegankelijkheid is niet van toepassing op de aanvraag.
Omgevingstoets
Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening
Functionele inpasbaarheid
Vrij centraal gelegen op een industrieel terrein worden stedenbouwkundige werken uitgevoerd in het kader van het BIGAN 4 project dat als doel heeft de uitbreiding van de chloorproductie.
De bestaande cellenzaal (UEM-eenheid) wordt aan de westzijde uitgebreid. De uitbreiding betreft een oppervlakte van circa 520 m² en een hoogte van 15 meter. De uitbreiding sluit qua omvang aan op het bestaande gebouw waardoor het uitzicht van de cellenzaal ongewijzigd blijft.
Ten noorden van de cellenzaal worden inkuipingen voorzien voor het plaatsen van transformatoren. Deze constructie heeft een oppervlakte van circa 433 m². Tevens worden betonnen wanden voorzien, om de transformatoren brandtechnisch van elkaar te scheiden. Deze wanden hebben een hoogte van circa 7,35 meter.
Ten zuiden van de cellenzaal worden een bestaande pijpenbrug en inkuiping (Anolyte slab) uitgebreid naar het westen met een oppervlakte van circa 125 m². De pijpenbrug heeft een maximale hoogte van circa 13 meter. Ten zuiden van deze uitbreiding, aan de overzijde van de weg, wordt eveneens een nieuwe inkuiping (Catolyte slab) voorzien met een oppervlakte van 160 m². Tevens wordt over de weg een nieuwe pijpenbrug gebouwd met een lengte van circa 33 meter en een maximale hoogte van circa 8,5 meter. De vrije hoogte onder de pijpenbrug bedraagt circa 6,9 meter.
Ten zuidwesten van de cellenzaal wordt tevens een betonnen put gesloopt. Dit maakt geen deel uit van voorliggende aanvraag daar deze handeling stedenbouwkundig vrijgesteld is van vergunningsplicht.
Ten oosten van de cellenzaal wordt tenslotte een nieuwe productietank met een oppervlakte van circa 177 m² (Brine Storage) geplaatst. Het plaatsen van deze productietank maakt geen deel uit van het stedenbouwkundig luik van voorliggende aanvraag daar deze stedenbouwkundig vrijgesteld is van vergunningsplicht. De tank wordt geplaatst op een nieuwe funderingsplaat met een oppervlakte van 162 m².
Ten zuidwesten van de nieuwe productietank wordt eveneens een nieuwe pijpenbrug over de bestaande weg gebouwd. De pijpenbrug heeft een lengte van circa 19 meter en een maximale hoogte van circa 5,5 meter.
Daarnaast worden ten oosten van de nieuwe productietank nieuwe ion-filters geplaatst. Deze filters maken geen deel uit van het stedenbouwkundig luik van voorliggende aanvraag daar deze stedenbouwkundig vrijgesteld zijn van vergunningsplicht. De filters worden geplaatst in een nieuwe inkuiping met een oppervlakte van circa 54 m². Over de filters wordt nog een pijpenbrug gebouwd met een lengte van circa 20 meter en een maximale hoogte van circa 10 meter. Aangezien de filters geplaatst worden op de locatie van een voormalige wegverharding, dient deze weg aangepast te worden. De nieuwe verharding zal rond de filters aangelegd worden.
Tot slot worden op het inplantingsplan twee werfzones aangegeven voor de opslag van materialen tijdens de uitvoering van het project. Volgens het Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, is geen dergelijke vergunning nodig voor tijdelijke handelingen die nodig zijn om vergunde handelingen uit te voeren als die tijdelijke handelingen plaatsvinden op openbaar domein, op het goed of binnen de werkstrook die afgebakend is in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in de meldingsakte.
Mobiliteitsimpact (o.a. toetsing parkeerbehoefte)
De aanvraag genereert geen bijkomende parkeerbehoefte en geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen.
Schaal – ruimtegebruik – bouwdichtheid
De werken worden uitgevoerd op een grootschalig industrieterrein temidden van allerhande industriële installaties en gebouwen en staan in functie van de bestaande bedrijvigheid. De aanvraag is in overeenstemming en verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd.
Visueel – vormelijke elementen
De uitbreiding van de cellenzaal wordt opgetrokken in dezelfde materialen als de bestaande cellenzaal. De gevels worden opgebouwd uit lichtgrijze prefabelementen in cellenbeton en witte metalen gevelpanelen met isolatie. In de zuidgevel wordt tevens een lichtstrook voorzien in transparante PVC. Het dak wordt uitgevoerd in geprofileerde staalplaten voorzien van lichtstraten.
De inkuipingen en fundering worden uitgevoerd in gewapend beton. De pijpenbruggen worden opgetrokken in een staalstructuur.
Hinderaspecten – gezondheid – gebruiksgenot – veiligheid in het algemeen
Gelet op de aard van de aanvraag heeft de vergunningverlenende overheid het advies ingewonnen van brandweer/risicobeheer/preventie.
Wegens de situering van de aanvraag in de directe nabijheid van pijpleidingen werd tevens het advies ingewonnen van de beheerder van deze leidingen. Het advies van Solvay werd niet tijdig uitgebracht binnen de gestelde termijn zodat aan de adviesvereiste kan worden voorbijgegaan.
Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu
Inovyn Manufacturing Belgium nv produceert anorganische basischemicaliën zoals chloor, natriumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhypochloriet en waterstof. Deze installaties omvatten:
- chloorelektrolyse;
- chloorgasbehandeling;
- waterstofproductie;
- zwavelzuurproductie;
- natriumhydroxideproductie;
- kaliumhydroxideproductie;
- javelproductie;
- afvalwaterbehandeling;
- opslag en verladingen;
- ontspanstations.
Onderliggende aanvraag betreft het uitbreidingsproject BIGAN 4 waarbij de chloorproductie van 550.000 ton/jaar naar 650.000 ton/jaar wordt uitgebreid. Er zal eveneens een uitbreiding zijn van de productie van 50 % natriumhydroxide met 240 kT/j, van waterstof met 2,5 kT/j, van bleekloog (javel) met 31,3 kT/j en van 55 % zwavelzuur met 1,32 kT/j. Er zal hiertoe een bijkomende cellenzaal met elektrolysecellen voorzien worden.
Centraal in het productieproces staat de chloorelektrolyse waarin zout (NaCl of KCl) en water elektrolytisch worden omgezet in chloor, waterstof en een waterige oplossing van natrium- of kaliumhydroxide (logen). Hierbij wordt gebruik gemaakt van het membraanprocédé. Het zout wordt met schepen aangevoerd, opgelost in water en ondergaat daarop een doorgedreven zuivering in het zogenaamde pekelcircuit. De verzadigde pekel wordt aan de elektrolyse aangeboden. Het chloorgas dat uit de elektrolyse ontwijkt, wordt onder meer gedroogd in de chloorgasbehandeling, vloeibaar gemaakt en opgeslagen in opslagtanks.
Vanuit deze tanks wordt het voornamelijk via pijpleidingen naar externe verbruikers in het Antwerpse havengebied getransporteerd. Een beperkt gedeelte wordt via het spoor en langs de weg verzonden. Het waterstofgas wordt gezuiverd, gecomprimeerd en vervolgens via pijpleidingen aan externe klanten geleverd. In de elektrolyse worden verdunde loogoplossingen (circa 30%) gevormd. Het grootste gedeelte ervan wordt door indamping opgeconcentreerd tot 50%-ige oplossingen en met schepen naar klanten getransporteerd. Een gedeelte van de chloor wordt met loog omgezet tot natriumhypochloriet (javel, bleekwater). Dit gebeurt in de javelinstallatie, waarin ook chloorhoudende afgasstromen behandeld worden.
De geproduceerde chloor wordt in de organische chemie voornamelijk gebruikt voor de productie van MDI (methyleendifenyldi-isocyanaat) en vinylchloride monomeer. Andere belangrijke toepassingen van chloor binnen de organische chemie zijn onder andere de productie van kunststoffen, zoals polycarbonaat en polyurethaan, gechloreerde solventen en tussenproducten voor pesticiden en farmaceutische producten. Zo’n 15% van het geproduceerde chloor wordt verbruikt in de anorganische chemie bij de productie van javel, HCl en metaalchlorides. Een klein gedeelte wordt rechtstreeks gebruikt in de waterzuivering en in de pulp- en papierindustrie. Het nevenproduct NaOH wordt gebruikt in verscheidene sectoren: organische en anorganische chemie, metaalsector, pulp- en papier, textiel,… . Omwille van de hoge zuiverheid wordt het nevenproduct waterstof (H2) gebruikt voor de productie van ammoniak, methanol en andere chemicaliën. Het resterende deel wordt als brandstof gebruikt door naburige bedrijven. Het product KOH wordt in pure kwaliteit gebruikt als grondstof in de chemische en farmaceutische industrie, als kleurstof, in de fotografie als ontwikkelvloeistof, als een elektrolyt in batterijen, en in de elektrolyse van water.
In functie van de toename in de jaarproductie van chloor met 100.000 ton worden vier nieuwe elektrolysers in dienst genomen tot een totaal van 22 stuks. Verder worden in kader van de uitbreiding de vergunde vermogens van de productie-installaties verhoogd. Er worden tevens bijkomende transformatoren, koelinstallaties, compressoren, vast opgestelde batterijen, batterijladers en een stoomverdamper voorzien. Alle airco’s met het inmiddels verboden koelmiddel R22 werden verwijderd.
Het lozingsdebiet van het effluent van de afvalwaterzuiveringsinstallatie breidt uit met 40 m³/uur tot 250 m³/uur. Op jaarbasis zal er maximaal 1.750.000 m³ geloosd worden. Er zal geen trommelzeef en nieuwe procestank N300 met inhoud 57 m³ geplaatst worden zoals in de vergunning OMGP-2017-0071 opgenomen. Ter vervanging van de twee bestaande bezinkingstanks N300/01 en N300/02 wordt een nieuwe tank N300/3 voorzien met een inhoud van 280 m³.
Er is geen opslag meer van gasmengsels in propyleen en ethyleen. Wel worden er gasmengsels met helium gebruikt. Hierdoor neemt de totale opslag van gassen in verplaatsbare recipiënten met 1 liter toe tot 8.991 liter.
De dieseltank met inhoud van 2 m³ wordt vervangen door een nieuwe dieseltank van 5 m³. Er wordt een nieuwe opslagtank L700/6 met inhoud van 11.000 m³ voor de opslag van NaOH 50% voorzien. Verder wordt er een nieuwe NaOCl-opslagreservoir J301/2 met inhoud van 115 m³ geplaatst. Voor CaCl2 (16-36%) wordt een nieuwe opslagtank voorzien met inhoud van 45 m³.
Het H2-laadstation wordt van de site verwijderd en kan dus uit de vergunning geschrapt worden. Er zal geen opslag meer zijn van waterstof op de site. De aanwezigheid van waterstof stijgt wel, omdat er meer H2-trailers op de parking van de INOVYN-site kunnen staan.
Het project BIGAN 4 is MER-plichtig gezien het chemische installaties betreft voor productie van anorganische chemicaliën met een productiecapaciteit van meer dan 250.000 ton per jaar waarvoor een uitbreiding wordt voorzien. Het aanvraagdossier bevat een ontwerp-MER dat nog niet werd goedgekeurd door de dienst Mer van het departement Omgeving.
In het kader van de goedkeuringsprocedure voor het MER werd een aparte adviesvraag gesteld aan het college.
In het MER worden de emissies naar lucht gekarakteriseerd en gekwantificeerd. Alleen de geleide procesemissies van Cl2 en de niet-geleide emissies van Cl2 zijn relevant voor de discipline lucht. Voor Cl2 bedraagt de grenswaarde 300 µg/m³ (milieukwaliteitsnorm).
De chloorhoudende restgassen worden verwerkt in de chloorabsorptie. De afgassen van deze chloorvernietigingsinstallatie bevatten nog sporen van Cl2. De totale jaarvracht voor dit emissiepunt bedraagt 9,724 kg in de referentiesituatie. Het werkingsregime van de bestaande chloorabsorptie zal niet wijzigen in de geplande situatie. De niet-geleide emissies van chloor zijn incidenteel van aard en worden ook in de referentiesituatie ingeschat op basis van de resultaten van de continue registratie van de chloordetectoren die verspreid over het terrein opgesteld staan. Er is geen verband tussen de reëel geproduceerde hoeveelheid chloor en de berekende niet geleide emissies van deze component. Vandaar dat voor de geplande situatie wordt uitgegaan van dezelfde waarde als in het referentiejaar 2018, namelijk 5 kg Cl2/jaar. De maximale immissiebijdrage voor chloor situeert zich ter hoogte van het bedrijfsterrein van Inovyn te Lillo. De 98-percentielwaarde ter hoogte van de bedrijfsgrens ligt lager dan 0,075 µg/m³. Deze waarde ligt dus ver beneden de kwaliteitsdoelstelling van 300 µg/m³.
Het sanitair afvalwater van zowel Inovyn als Ineos (productie van polypropyleen en polyethyleen) wordt na zuivering in de biologische waterzuiveringsinstallaties van Inovyn en Ineos samen met het niet-verontreinigd hemelwater geloosd in het Kanaaldok.
De chemische riolering waarin procesafvalwater, spuistromen (koelwater) en mogelijk verontreinigd hemelwater terecht komt, wordt na chemische zuivering in de waterzuiveringsinstallatie van Inovyn in de Schelde geloosd. Via dit lozingspunt wordt ook afvalwater van Ineos geloosd. De bijdrage van beide bedrijven in de totaal geloosde vracht is te berekenen op basis van metingen van de deelstromen.
Het procesafvalwater is afkomstig van de membraanelektrolyse. De meest relevante parameters in het afvalwater van de membraanelektrolyse zijn chlorides, chloraat en sulfaten. Inovyn beschikt over twee gesloten koelwatercircuits waarbij elk circuit over een koeltoren beschikt. Het mogelijk verontreinigd hemelwater betreft hemelwater dat onder productie-installatieonderdelen zoals leidingen en apparaten terechtkomt of op plaatsen waar overname van producten gebeurt.
De zuivering van het bedrijfsafvalwater gebeurt in verschillende stappen en omvat onder meer een conditionering, bezinking, binding van metalen door toevoeging van natriumbisulfide en filtratie van het gevormde metaalsulfide.
De gemiddelde impact van de geplande lozing in de Schelde is in de geplande situatie vergelijkbaar aan de referentiesituatie. De gemiddelde impact is voor alle parameters verwaarloosbaar, met uitzondering van de chloraten en kwik. Voor kwik is de gemiddelde impact hoogstens beperkt evenals voor chloraten. In de toekomst zullen de kwikemissies langzaam verdwijnen aangezien de laatste installaties van de kwikelektrolyses zijn afgebroken in 2015. De resterende waterstofcompressoren zullen in 2020 verwijderd worden. Op bepaalde zones op het terrein zijn ook nog bodem- en grondwaterverontreinigingen met kwik aanwezig die ook nog aanleiding kunnen geven tot kwik-emissies in het afvalwater. De impact voor chloraten is licht toegenomen ten opzichte van de referentietoestand, maar nog steeds gevoelig afgenomen ten opzichte van 2014 ten gevolge van de verbeterde chloraatverwijdering. Er wordt verwacht dat de emissie van chloraten nog zal afnemen ten gevolge van het nieuwe actieplan voor het verminderen van de chloraten in het afvalwater.
De tijdelijke (worst case) impact, rekening houdend met de lozingsvoorwaarden en het maximale lozingsdebiet, blijft eveneens hoogstens beperkt. In het MER wordt geconcludeerd dat de effecten veroorzaakt door de lozing van afvalwater onder controle zijn en er bijgevolg geen noodzaak tot bijkomende milderende maatregelen is.
Met betrekking tot de effecten op de bodem wordt in het MER gesteld dat de bodembeschermende maatregelen (bv. inkuiping, dubbelwandige tanks) er toe bijdragen dat in normale omstandigheden de risico’s op het ontstaan van bodem- en of grondwaterverontreiniging zeer klein zijn. Er zijn de voorbije jaren slechts een beperkt aantal nieuwe verontreinigingen ontstaan, telkens ten gevolge van calamiteiten. Als gevolg van deze calamiteiten werden een aantal bijkomende preventieve maatregelen genomen (inkuiping zone met mogelijk risico op zwavelzuurlekken, herzien constructie installaties naar aanleiding van calamiteit met pekel). Er zijn in dit opzicht dan ook geen specifieke bijkomende milderende maatregelen vereist volgens het MER.
Voor de beschrijving van de gewijzigde geluidsemissie na de geplande uitbreiding werd de geluidsemissie van de nieuwe bronnen bepaald op basis van leveranciersgegevens of ingeschat op basis van gekende geluidsvermogenniveau’s van soortgelijke bronnen. Ten gevolge van de uitbreiding zal het specifiek geluid licht toenemen ten opzichte van de referentiesituatie. De maximale stijging van het specifiek geluid wordt verwacht ter hoogte van het punt IP2 (woningen Berendrecht) met een toename van 0,7 dB(A) ten opzichte van de referentiesituatie. In het Galgenschoor ten westen van het bedrijf beperkt de toename zich tot 0,3 dB(A) ten opzichte van de referentiesituatie.
Op basis van deze berekende geluidscontouren blijkt dat het specifiek geluid van de nieuwe bronnen behorende tot het project de geldende grenswaarde respecteert over de volledige zone op 200 meter van de terreingrens. Uit de berekende geluidscontouren van het specifiek geluid van alle nieuwe geluidsbronnen samen (dus ook de nieuwe bronnen niet behorende tot onderhavig project) blijkt dat de geldende grenswaarde op 200 meter ten noorden, oosten en westen van de terreingrens wordt gerespecteerd, ten zuidoosten kan geëvenaard worden en in zuidoostelijke richting en op 200 meter ten zuiden van de terreingrens de strengste grenswaarde van 50 dB(A) voor industriegebied lokaal kan overschreden worden (50,4 dB(A)).
In het MER wordt beoordeeld dat voor de geplande uitbreiding er voor alle referentiepunten een effectscore neutraal geldt. Dit betekent dat door de geplande uitbreiding geen tot een verwaarloosbare wijziging van het geluidsklimaat te verwachten is in de nabije omgeving van het bedrijf, zowel op 200 meter van de terreingrens als ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen te Berendrecht.
Het vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ ligt op zo’n 120 meter van de perceelsgrens van Inovyn. Het Galgenschoor is eveneens gelegen op 120 meter afstand en is aangeduid als habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ en tot het VEN ‘Slikken en schorren langsheen de Schelde’. Aangezien de impact van het BIGAN project voor alle bestudeerde effecten binnen de discipline biodiversiteit varieert van verwaarloosbaar tot matig negatief en er geen significant negatieve effecten optreden op de aanwezige vogel- en habitatrichtlijngebieden, worden in het MER geen milderende maatregelen voorgesteld. Er wordt aanbevolen om de principes van goed verlichten in acht te nemen (geel licht in plaats van wit licht, geen onnodig sterke lichtbronnen, enkel verlichten waar nodig, … ), net zoals het grondig opruimen van de werfzones na de aanlegfase zodat pioniersvegetaties en –soorten zich kunnen vestigen.
Uit de beoordeling van de discipline mens in het MER blijkt dat de gezondheid van de bestudeerde bevolking niet zal lijden onder de uitbreiding van de chloorproductie. Er wordt gesteld dat er een blootstelling aan schadelijke stoffen is, maar dat deze te laag is om relevante gezondheidseffecten te veroorzaken. Er moet in normale omstandigheden ook niet gevreesd worden voor hinder als gevolg van geur, geluid of verkeer. Er zal in beperkte mate bijkomende aan- en afvoer plaatsvinden via de weg, doch deze zal slechts een verwaarloosbaar effect hebben op de omliggende wegen.
Inovyn is een hogedrempel Seveso-inrichting. Het aanvraagdossier bevat een omgevingsveiligheidsrapport (OVR/19/14) dat werd opgesteld door een erkend VR-deskundige, maar nog niet werd goedgekeurd door het team Externe Veiligheid van het departement Omgeving.
In het OVR wordt rekening gehouden met een grotere afvoer van chloor via het spoor waarbij de volledige bijkomende productie (100.000 ton/jaar) in een overgangsfase (één of een beperkt aantal jaren) via het spoor zal afgevoerd worden waardoor er meer en grotere chloorwagons op het terrein aanwezig zullen zijn (10 ketels van 70 ton ten opzichte van 5 ketels van 55 ton) en het aantal beladingen toeneemt. Na verloop van tijd zal een groter aandeel van de bijkomende productie via pijpleidingen naar verbruikers in het Antwerpse havengebied gepompt worden, voornamelijk naar het zusterbedrijf op de BASF-site, waarbij het debiet van de bestaande leiding verhoogd wordt van 49 tpu naar 60 tpu en een tweede pijpleiding naar de BASF-site met een debiet van 60 tpu. In het OVR wordt aangenomen dat de verhogingen via het spoor en pijpleidingen gelijktijdig zullen plaatsvinden wat een uiterst conservatieve (worst case) aanname is.
In de kwantitatieve risicoanalyse van het OVR wordt naast de chlooropslag, - ketelwagens, -verladingen en -leidingen ook rekening gehouden met de spoorwegketels van INEOS met 1-buteen die zich op de site kunnen bevinden en met de pijpleidingen voor ethyleen en propyleen in de telstraten.
Er wordt tevens rekening gehouden met een aantal belangrijke maatregelen zoals de inkuipingen van de chlooropslagtanks en de beveiligingen op de chloorleiding naar de BASF-site. Hierdoor konden de gebruikte faalfrequenties voor een aantal vrijzettingsscenario’s verminderd worden ten opzichte van de generieke waarden waardoor er gereduceerde risico’s gelden.
Uit het OVR blijkt dat het groepsrisico aanvaardbaar is in de geplande situatie. Als er echter geen rekening gehouden wordt met de specifieke veiligheidsmaatregelen zou de groepsrisicocurve tussen de 50 en 100 slachtoffers het criterium raken waardoor er geen marge meer beschikbaar zou zijn. Het maximale slachtofferaantal zou ook stijgen van circa 640 tot circa 950 waardoor het groepsrisico aan de zijde van de hoge slachtofferaantallen ook zeer sterk het criterium zou benaderen.
De 10-5-isorisicocontour overschrijdt de terreingrens ter hoogte van de omliggende terreinen van Ineos Manufacturing, Vesta, Monsanto, Gunvor Petroleum en Nippon Gases. De populatie die zich binnen de 10-5-isorisicocontour bevindt, bestaat volgens het OVR volledig uit personeel en contractors van Ineos en Vesta. In het aanvraagdossier werden de VIP’s mee opgenomen.
In het subadvies van het Havenbedrijf wordt gewezen op de noodzaak van een actualisatie van de VIP’s en vraagt men om een kopie te ontvangen van deze VIP’s. Het is aangewezen om dit op te leggen als bijzondere voorwaarde.
De 10-7-isorisicocontour (kwetsbare locaties) breidt in de geplande toestand uit en raakt net het woongebied van Berendrecht. Uit het OVR blijkt dat deze contour, indien er geen rekening wordt gehouden met de veiligheidsmaatregelen, tot aan een school Berendrecht (Monnikenhofstraat) zou komen. De 10-6-isorisicocontour breidt ook uit, maar reikt niet tot aan gebieden met een woonfunctie.
In het OVR wordt gesteld dat het risico ter hoogte van kwetsbare locaties, meer bepaald de school in Bererendrecht, quasi volledig gekoppeld is aan de chlooropslag en dat bijkomende maatregelen, waarmee eventuele oorzaken van grootschalige vrijzettingen kunnen uitgesloten worden, niet te voorzien zijn of slechts een marginale impact kunnen hebben op het risico. De incidentele chloorvrijzettingen die bepalend zijn voor de risico’s ter hoogte van de gebieden met kwetsbare bestemmingen zijn dermate omvangrijk dat het onwaarschijnlijk/onmogelijk is om maatregelen te voorzien om de effecten te beperken. Een gevoelige inkrimping van de chloorbuffer is het enige alternatief dat volgens het OVR in theorie mogelijk zou zijn. In de praktijk kan echter geen werkbaar schema inzake beperking van de vullingsgraden opgesteld worden omdat zowel aan vraagzijde (afnemers van chloor) als aan aanbodzijde (productie van chloor) de voorraad te sterk afhangt van externe factoren en de buffercapaciteit reeds beperkt is. De algemene conclusie van het OVR is wel dat de externe mensrisico’s zowel in de huidige als in de geplande toestand aanvaardbaar geacht worden.
De veiligheidsmaatregelen die in het OVR in rekening werden gebracht om de gebruikte faalfrequenties en vrijzettingsscenario’s te reduceren zijn van groot belang. Zonder deze maatregelen zou de 10-7-isorisicocontour immers tot aan een school in Berendrecht reiken en zou de marge voor het groepsrisico minimaal zijn. Het betreft maatregelen in functie van de mogelijke oorzaken die tot ongewenste vrijzettingen van chloor kunnen leiden (weergegeven in tabellen V.1.3a, V1.3b en V.1.3c van het OVR) en maatregelen ter beperking van de mogelijke effecten van incidentele chloorvrijzettingen (onder meer alarmen die waarschuwen voor lekken en de verschildebietbeveiliging op de leiding naar BASF). Het is aangewezen om deze maatregelen op te leggen als bijzondere voorwaarden. Het Havenbedrijf Antwerpen onderschrijft in het subadvies van 14 november 2019 de vraag om deze voorwaarde expliciet op te leggen.
Verder merkt het Havenbedrijf in haar subadvies nog op dat het niet duidelijk is welke impact de positie van de 10-5-isorisicocontour heeft op de ontwikkeling van de naburige terreinen en de aanwezigheid van bijkomende populatie op deze terreinen. Het is van belang dat de vergunningverlenende overheid meer duidelijkheid schept over de impact van de overschrijding van deze isorisicocontour op de inrichting en aanwezigheid van populatie op deze naburige percelen alsook op de uitbreidingen en aanpassingen van de reeds aanwezige bedrijven.
In het OVR wordt over de milieuveiligheid gesteld dat het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ mogelijk schade kan ondervinden bij diverse incidentele chloorvrijzettingen. De risico’s worden afgedekt door de veiligheidsmaatregelen die in het kader van de interne en externe mensveiligheid voorzien zijn. De risico’s voor verontreiniging van het oppervlaktewater worden zeer beperkt geacht omdat er geen directe afvoer van mogelijk verontreinigde afvalwaters of lekvloeistoffen naar oppervlaktewater voorzien is. Er wordt geconcludeerd dat het project geen relevante invloed heeft op de milieurisico’s van de site.
De exploitant vraagt een bijstelling van de lozingsnormen voor orthofosfaat, kobalt en seleen.
Voor orthofosfaat verkreeg de exploitant reeds een bijzondere lozingsnorm op 16 november 2017 van 1,2 mg/l. Orthofosfaat wordt gebruikt als anti-corrosiemiddel in de koelwatersystemen. Gelet op de slechte kwaliteit van het dokwater moet er meer gespuid worden waardoor er dus ook meer verlies is van het gedoseerde orthofosfaat. De exploitant vraagt een lozingsnorm van 2 mg/l, uitgedrukt als P. Er wordt geargumenteerd dat men zal overschakelen op een andere koelwaterbehandelaar. Uit een piloottest blijkt dat deze leverancier bij een lagere concentratie van 1,80 ppm in het koelwater nog steeds voldoende corrosiebescherming kan bieden. Bovendien is het regelprincipe van deze behandelaar anders waarbij de effectieve concentratie aan P in het koelwater wordt gebruikt ter dosering van de behandelingsproducten. De intentie is om in 2020 over te schakelen naar de nieuwe behandelaar.
Voor kobalt en seleen wordt een lozingsnorm van respectievelijk 3 µg/l en 20 µg/l aangevraagd. Er wordt in het MER gesteld dat er in 2018 meerdere malen niet aan de geldende lozingsnorm (indelingscriterium) werd voldaan voor deze parameters. De achterliggende meetresultaten werden niet in het MER opgenomen voor deze parameters.
Er is geen indelingscriterium voor orthofosfaat. Door de nieuwe koelwaterbehandelaar wordt er verwacht dat de emissie van orthofosfaat nog zal dalen. Nu heeft het bedrijf reeds een lozingsnorm voor totaal fosfor van 2 mg/l. De indelingscriteria voor kobalt en seleen bedragen respectievelijk 0,6 µg/l en 3 µg/l. Het betreft geen prioritair (gevaarlijke) stoffen. De gevraagde lozingsnormen voor kobalt en seleen bedragen minder dan 10 maal het indelingscriterium. De gevraagde bijstellingen kunnen verleend worden.
Advies van het college
Voorwaardelijk gunstig advies te verlenen voor de aanvraag tot omgevingsvergunning.
Geadviseerde rubrieken
Rubriek |
Omschrijving |
Geadviseerd voor |
3.6.3.3° |
afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van bedrijfsafvalwater met een effluent van meer dan 50 m³/uur; |
+40 m³/uur |
6.4.1° |
opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt; |
-4.000 liter |
7.2. |
geïntegreerde chemische inrichtingen bestemd voor de fabricage van: organische basischemicaliën; anorganische basischemicaliën; fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststoffen; basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé; explosieven; |
+423,08 kW |
7.5.2° |
inrichtingen of activiteiten die niet elders ingedeeld zijn voor de productie of behandeling van organische of anorganische chemicaliën: productie van chloor door elektrolyse of door het kwik- of het diafragmaprocedé met een jaarcapaciteit van meer dan 10 ton; |
+100.000 ton/jaar |
7.11.2°a) |
De fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride; |
-34,36 kW |
7.11.2°b) |
De fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur; |
15 kW |
7.11.2°c) |
De fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals: van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide; |
+304 kW |
12.2.1° |
transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA; |
+545 kVA |
12.2.2° |
transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA; |
+131.600 kVA |
12.3.1° |
accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000; |
+38.516 VAh |
12.3.2° |
accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW; |
+16,40 kW |
17.1.2.1.2° |
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter; |
+1 liter |
17.1.2.2.3° |
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter; |
-3.186 liter |
17.2.2. |
VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 6, delen 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel als vermeld in noot 4 bij bijlage 6, deel 1 en deel 2; |
+621,95 ton |
17.3.2.1.1.2° |
opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton; |
+2 ton |
17.3.4.3° |
bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton; |
+16.966,47 ton |
17.3.7.1°a) |
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; |
+1,68 ton |
17.3.8.3° |
opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 ton; |
+141,90 ton |
17.4. |
opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter; |
+1.400 kg |
24.4. |
laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt; |
uitbreiding vermogen ventilator |
39.2.1° |
stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter; |
+3.900 liter |
53.2.2°a) |
bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die technisch noodzakelijk is voor ofwel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel de aanleg van openbare nutsvoorzieningen, gelegen in een ander gebied dan de gebieden vermeld in punt 1°, met een netto opgepompt debiet van maximum 30.000 m³ per jaar of een maximale verlaging van het grondwaterpeil tot vier meter onder maaiveld. |
+10.000 m³/jaar |
Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden
1. |
de VIP’s met de naburige bedrijven worden geactualiseerd. Een kopie van deze VIP’s wordt aan het Havenbedrijf Antwerpen bezorgd (tav terreinen@portofantwerp.com) met vermelding van OMV2019108168; |
2. |
de veiligheidsmaatregelen die in het OVR in rekening werden gebracht om de gebruikte faalfrequenties en vrijzettingsscenario’s te reduceren dienen expliciet opgelegd te worden in de vergunning als bijzondere milieuvoorwaarden. Het betreft maatregelen in functie van de mogelijke oorzaken die tot ongewenste vrijzettingen van chloor kunnen leiden (weergegeven in tabellen V.1.3a, V1.3b en V.1.3c van het OVR) en maatregelen ter beperking van de mogelijke effecten van incidentele chloorvrijzettingen (onder meer alarmen die waarschuwen voor lekken en de verschildebietbeveiliging op de leiding naar BASF). |
Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.
Procedurestap |
Datum |
Ontvangst adviesvraag |
4 oktober 2019 |
Start openbaar onderzoek |
12 oktober 2019 |
Einde openbaar onderzoek |
10 november 2019 |
Gemeenteraad voor wegenwerken |
geen |
Uiterste adviesdatum |
23 november 2019 |
De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.
Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten
Startdatum |
Einddatum |
Schriftelijke bezwaar-schriften |
Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften |
Petitie-lijsten |
Digitale bezwaar-schriften |
12 oktober 2019 |
10 november 2019 |
1 |
0 |
0 |
0 |
Bespreking van de bezwaren
Tijdens het openbaar onderzoek werd een brief ontvangen van Total Olefins Antwerp nv. Met deze brief reageert Total op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Men heeft geen bezwaar tegen het gevraagde project maar er wordt gevraagd dat de nodige veiligheidsaspecten en afstanden in acht worden genomen, gezien de aanwezigheid van pijpleidingen in de onmiddellijke omgeving van de geplande werken. Total verzoekt om een start-werk vergadering in te plannen en hen minimum drie werkdagen op voorhand te contacteren voor verdere afspraken hieromtrent.
De brief van Total werd bezorgd aan de vergunningverlenende overheid.
Informatievergadering
Over de aanvraag werd een informatievergadering gehouden op 23 oktober 2019. Het verslag werd bezorgd aan de vergunningverlenende overheid.
Het college beslist een voorwaardelijk gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag, onder volgende voorwaarden:
Het college geeft opdracht aan:
Dienst | Taak |
SW/V | Het advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft. |