Artikel 12 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 bepaalt dat de dienst Mer van het departement Omgeving het college om advies vraagt.
De dienst Mer van het departement Omgeving vraagt advies aan het college over een milieueffectenrapport in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag van Indaver nv - Poldervlietweg 5 - 2030 Antwerpen voor het hernieuwen van de vergunning.
Beoordeling MER
Indaver nv baat op haar site te Antwerpen verschillende installaties uit voor de verwerking van industriële afvalstoffen, zowel gevaarlijke als niet-gevaarlijke afvalstoffen. Indaver heeft een omgevingsvergunningsaanvraag ingediend voor de hernieuwing van de vergunning.
De activiteiten van Indaver zijn onderworpen aan de m.e.r.-plicht aangezien het een afvalverwijderingsinstallatie betreft (bijlage I, categorie 13: ‘Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1 VLAREMA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 4.2.1 VLAREMA of het storten van gevaarlijke afvalstoffen’).
De dienst Mer vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. Het Vlaams gewest vraagt het college eveneens om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER.
In het MER worden de emissies naar de lucht gekarakteriseerd en gekwantificeerd. Men maakt het onderscheid tussen geleide emissies enerzijds (3 schoorstenen van de verbrandingsinstallaties(DTO1, DTO2 en DTO3, de ontluchting van tanks, de uitlaat van de afzuiging/ scrubber van IndaChem Liquids, de uitlaat van de afzuiging met scrubber van de menger IndaChem Solids en de uitlaat van de afzuiging met scrubber van de ompakruimte) en niet-geleide emissies anderzijds (onder meer bij laden en lossen, bij opslagvoorzieningen zoals silo’s, bekkens en gietputten, bij welbepaalde activiteiten zoals de vatenshredder, tankcleaning en mengen in bekkens).
De voornaamste emissies naar de lucht worden voorkomen of beperkt door onder meer afzuigingen, lokale scrubbers of filters. Specifiek voor de emissies van de draaitrommelovens bestaat de gaszuivering uit een stoomketel met selectieve niet-katalytische reductie (SNCR; NOx-reductie), een elektrofilter voor de verwijdering van vliegassen, een wasinstallatie voor de verwijdering van zure en basische polluenten, bepaalde metalen en stof, een actiefkoolfilter voor de verwijdering van dioxines en zware metalen.
De emissies zijn voornamelijk afkomstig van de drie DTO’s. De emissies van andere bronnen zijn eerder beperkt volgens het MER. In de geplande situatie wordt er rekening gehouden met de veronderstelling (worst case) dat de DTO’s het gehele jaar zouden emitteren aan het typische hoge debiet (90-percentiel) van 2017 waardoor het emissiedebiet van de drie DTO’s samen stijgt met circa 10 %. De emissievrachten zullen evenredig stijgen. Voor alle andere emissies geldt dat ze gelijkaardig blijven aan de referentiesituatie.
Uit het overzicht van de huidige jaarlijkse emissievrachten blijkt dat vooral NOx een belangrijke emissievracht vertegenwoordigt. Ter hoogte van het pluimmaximum heeft de bijdrage van Indaver een relevant effect op de luchtkwaliteit voor NO2 (3,8 % van de grenswaarde voor het jaargemiddelde in de geplande situatie). Ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen in Stabroek is de bijdrage van Indaver afgenomen tot een beperkt effect op de luchtkwalteit voor NO2 (2,5 % van de grenswaarde). Op grotere afstand in de woonkern van Stabroek daalt het effect verder tot een verwaarloosbaar effect (< 1%). Ter hoogte van het VEN-gebied in de verkeerswisselaar A12/R2 is de bijdrage van Indaver beperkt (2% van de grenswaarde) tot verwaarloosbaar (< 1%). Ook in het natuurgebied de Kuifeend is het effect verwaarloosbaar (< 1%). Globaal wordt het effect van de NOx-emissies in het MER als beperkt beoordeeld, maar wordt er ook geoordeeld dat een emissiereductie van 40 % wenselijk is om de effecten van de NOx-emissies op de luchtkwaliteit en de gezondheid te beperken.
Dergelijke emissiereductie is enkel haalbaar door het toevoegen van een SCR-DeNOx (selectieve katalytische reductie) aan de bestaande gaszuivering van de drie DTO’s. In het MER wordt gesteld dat de berekende gemiddelde kosteneffectiviteit van een SCR beduidend hoger ligt dan het kosteneffectiviteitscriterium uit het Vlaams Beleidsplan Lucht (8,6 EUR/kg NOx) waardoor het installeren van een SCR op de DTO’s dus niet als kostenefficiënt wordt beoordeeld. In het MER wordt beschreven dat een verdere optimalisatie van de bestaande SNCR-DeNOx eveneens mogelijk is, hoewel het reeds een BBT-maatregel betreft. Indaver voert momenteel een intern studieproject uit met de bedoeling te evalueren of en hoe de SNCR-DeNOx kan worden verbeterd. Er wordt in het MER aanbevolen dat Indaver dit verder onderzoekt. Indien de optimalisatie van de bestaande SNCR technisch mogelijk en kosteneffectief is (< 8,6 EUR/kg NOx) kan de maatregel worden uitgevoerd.
Voor dioxines is het effect in de referentiesituatie (emissies 2017) ter hoogte van het pluimmaximum relevant (6,5 % van de toetsingswaarde), te wijten aan een tijdelijke overschrijding van de emissiegrenswaarde op DTO1 in 2017. Voor de geplande situatie (worst case aannames) waarbij geen overschrijding van de emissiegrenswaarde optreedt, wordt het effect als beperkt (2,7 % van de toetsingswaarde) geëvalueerd in het MER. Voor alle andere polluenten is het effect verwaarloosbaar volgens het MER.
De voornaamste afvalwaterstromen die bij Indaver onderscheiden kunnen worden, zijn:
- Effluent van de draaitrommelovens. Deze zure en basische afvalwaters worden primair behandeld in de nieuwe spuiwaterbehandeling van de draaitrommelovens bestaande uit vier tanks: de reactor, de coagulator, de flocculator en de bezinkingstank.
- effluent van de algemene waterzuivering, vooral bestaande uit effluent van Indachem Liquids, (spuislib van de DTO’s en externe vloeibare anorganische afvalwaterstromen), waswater van de wielwasinstallatie, discontinue lek- en kuiswaters uit de verwerkingsinstallaties en potentieel verontreinigd, spoelwater van de zandfilter. De waterzuivering bestaat uit een voor- en een nabezinkingstank met daartussen een buffertank;
- sanitair afvalwater (overloop van de IBA’s);
- niet-verontreinigd hemelwater.
Voor de lozing van bedrijfsafvalwater vraagt men de hernieuwing met een debiet van maximaal 200 m³/uur en 4.800 m³/dag.
Het lozingspunt van Indaver ligt in de Hoofdgracht van de Verlegde Schijn. Het geloosde water komt dus, met het water van de Hoofdgracht, in het Kanaaldok terecht.
Indaver heeft de voorbije jaren de mogelijkheid geëvalueerd om gebruik te maken van een waterstroom die vrijkomt in de installaties van het buurbedrijf AMORAS. Het gebruik van deze waterstroom bij Indaver zou het gebruik van leiding- en/of grondwater kunnen beperken. De nodige voorbereidende studies werden hiervoor gedaan. Momenteel is er echter geen concrete planning om het project te realiseren. In het MER wordt deze piste wel mee bestudeerd.
In het MER wordt de bijdrage van Indaver tot de waterkwaliteit in Kanaaldok B1/B2 in een worst case situatie berekend. Er is een relevante impact voor de parameters stikstof en organische micropolluenten zoals tributyltin, hexachloorhexanen en PFOS (perchlooroctaansulfonzuur). Er is verder een beperkte impact voor thallium, selenium, boor en kwik. De impact van Indaver bij het alternatief scenario, waarbij water van AMORAS wordt gebruikt in plaats van brak grondwater, is voor een aantal parameters gelijkaardig aan het basisscenario. Voor
enkele parameters zoals kwik is er een daling van de vuilvracht en dus ook van de concentraties in het Kanaaldok B1/B2.
Indaver heeft sinds 2016 onderzoek gedaan naar een beperking van de ammoniak-slip van de DeNox in de gaszuivering van de DTO’s zodat minder stikstof in het afvalwater terecht zou komen. Dit onderzoek heeft in 2018 tot een daling van de lozing geleid door een alternatieve regeling van de ureuminjectie. Verder kan een alternatieve regeling van de ureuminjectie nog tot een verlaging van de stikstofemissies leiden. Het mogelijk effect van de nieuwe spuiwaterbehandeling van de DTO’s is momenteel nog niet voldoende duidelijk.
Voor wat de impact voor de organische micropolluenten betreft, wordt in het MER gesteld dat het gaat om parameters met een, vanwege hun schadelijke eigenschappen, zeer lage milieukwaliteitsnorm waardoor naar nullozing wordt gestreefd. Indaver heeft momenteel een lozingsnorm voor organochloorpesticiden, organotin en PFOS die doorgaans gerespecteerd wordt. Indaver beschikt voor deze micropolluenten slechts over zeer beperkte interne data die de herkomst of bronnen in het afvalstoffenpakket kunnen verklaren. In het MER wordt
geoordeeld dat het aangewezen lijkt om meer data te verzamelen door analyses en om mogelijke optimalisaties naar verwijdering te evalueren want momenteel is de beschikbare dataset te beperkt om een goed onderbouwde aangepaste of aanvullende lozingsnorm te formuleren. Voor de overige onderzochte parameters wordt in het MER gesteld dat het niet zinvol is om bijkomende milderende maatregelen voor te stellen.
Ter voorkoming van bodemverontreiniging zijn de zones voor laden, lossen en behandelen van afvalstoffen voorzien van vloeistofdichte vloeren, verbonden met de chemische riolering. De opslagtanks zijn voorzien van de vereiste inkuipingen. De deponie is ingericht met een effectieve bodemafdichting zoals voorgeschreven in titel II van het VLAREM. Rond de gehele deponie werd monitoringspeilbuizen geïnstalleerd die periodiek worden bemonsterd en geanalyseerd in functie van de opvolging van de grondwaterkwaliteit.
De vergunde grondwaterwinning is reeds meer dan 25 jaar actief. Momenteel bedraagt het vergund debiet 400.000 m³/jaar. Er werd in 2017 een hydrogeologische studie uitgevoerd waaruit bleek dat er een grondwaterverlaging merkbaar is tot op een afstand van maximaal 1 km vanaf de onttrekking (grondwaterverlaging van 5 cm). Op een afstand van circa 500 meter is een grondwaterverlaging van maximaal 10 cm waarneembaar. In het MER wordt gesteld dat de bestaande grondwaterwinning geen aanzienlijke negatieve effecten teweeg zal brengen.
De effecten van de activiteiten van Indaver op het geluidsklimaat werden in het MER geëvalueerd aan de hand van geluidsmetingen op en rond het terrein. Uit de evaluatie blijkt dat in het natuurgebied (meeuwenbroedplaats) ten oosten van het bedrijf de grootste effecten kunnen verwacht worden aangezien het berekend specifiek geluidsniveau de richtwaarde voor de nachtperiode er met 9,4 dB(A) overschreden wordt. De berekende specifieke impact benadert eveneens het gemiddeld LA95 niveau tijdens de nachtperiode bij meewind van Indaver naar dit punt. Op deze momenten kan er gesteld worden dat Indaver het omgevingsgeluid in dit natuurgebied zal domineren en er een significant negatief effect te verwachten valt.
Ter hoogte van de meest nabij gelegen woning is het effect weinig significant negatief voor de dag- en avondperiode, maar wel significant negatief tijdens de nachtperiode aangezien de richtwaarde er wordt overschreden met circa 6dB(A). Uit een vergelijking met de immissiemetingen kan er gesteld worden dat ook ter hoogte van deze woning Indaver het omgevingsgeluid zal domineren in het geval van meewind van het bedrijf naar deze woning. Er worden in totaal ter hoogte van vijf evaluatiepunten overschrijdingen van de richtwaarden vastgesteld. In het MER wordt gesteld dat deze overschrijdingen evenwel minder dan 10 dB(A) bedragen zodat het bedrijf niet op eigen initiatief een saneringsplan dient op te stellen.
Met betrekking tot de effecten op de biodiversiteit worden de effecten van verzuring, ten gevolge van de emissie van stikstof in de rookgassen, niet erger ten opzichte van de referentiesituatie volgens het MER. Er is in het algemeen een beperkt negatief effect op de verzuring binnen de contouren van de nuleffectwaarde voor stikstof. Er bevinden zich geen grote oppervlakten bijzonder gevoelige biotopen in de nuleffectencontour van NO2. De Natura 2000-gebieden in de omgeving ondervinden geen effect (0). Het VEN-gebied Kuifeend en Grote Kreek “Zwartkopmeeuwenbroedplaats” bevindt zich binnen de nuleffectencontour en ondervindt een verwaarloosbaar effect van verzuring in de geplande situatie.
Het voornaamste effect van voedselaanrijking via de afvalwaterlozing wordt veroorzaakt door een te hoog stikstofgehalte in het lozingswater. De effecten van de voedselaanrijking beperken zich tot het reeds sterk geëutrofieerde kanaaldok en treffen in het oogpunt van biodiversiteit geen overige, bijzonder gevoelige biotopen. Er wordt in het MER benadrukt dat er geen effecten mogelijk zijn in Natura 2000-gebieden (verwaarloosbaar effect) en VEN-gebieden (verwaarloosbaar effect).
Het MER bevat geen impactanalyse voor de discipline mobiliteit gelet op het relatief beperkte aantal werknemers, de ongewijzigde aanleveringsfrequentie (11 vrachtwagens per uur) en de goede bereikbaarheid in de nabijheid van de autosnelweg.
Er zijn geen opmerkingen op het opgestelde MER. Voor de beoordeling van de gehele vergunningsaanvraag wordt verwezen naar het desbetreffende advies.
Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende nadere regels voor de milieueffectenrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage.
Procedurestap |
Datum |
Ontvangst adviesvraag |
12 augustus 2019 |
Uiterste adviesdatum |
11 september 2019 |
Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, goed te keuren.
Het college geeft opdracht aan:
Dienst | Taak |
SW/V | Het advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft. |