Terug
Gepubliceerd op 16/09/2019

2019_CBS_07453 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2019070612. Scheldelaan 460-480. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 13/09/2019 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Tom Meeuws, schepen; Ludo Van Campenhout, schepen; Fons Duchateau, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2019_CBS_07453 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2019070612. Scheldelaan 460-480. District Antwerpen - Goedkeuring 2019_CBS_07453 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2019070612. Scheldelaan 460-480. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

1.      de aanvraag ingediend is door het betrokken college;

2.      de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

Air Liquide Industries Belgium

29 juli 2019

31 juli 2019

Voorwaardelijk gunstig

Fluxys Belgium

29 juli 2019

26 augustus 2019

Voorwaardelijk gunstig 

Petrochemical Pipeline Services

29 juli 2019

1 augustus 2019

Voorwaardelijk gunstig

Praxair

29 juli 2019 28 augustus 2019 Advies werd uitgebracht door Nationale Maatschappij der Pijpleidingen. Het advies is voorwaardelijk gunstig.
Total Olefins Antwerp 29 juli 2019 1 augustus 2019 Voorwaardelijk gunstig
Waterlink 29 juli 2019 4 september 2019 Gunstig
BASF Antwerpen 29 juli 2019   Geen advies uitgebracht.

 

Interne adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

ondernemen en stadsmarketing/ business en innovatie

3 september 2019

4 september 2019

stadsbeheer/ groen en begraafplaatsen

29 juli 2019

31 augustus 2019

stadsontwikkeling/ mobiliteit

29 juli 2019

2 augustus 2019

stadsontwikkeling/ onroerend erfgoed/ archeologie

29 juli 2019

27 augustus 2019

 

Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn. De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.


Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.
Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:
- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;
- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.


Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.


In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.


De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.


De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.


Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing. Hier gelden grotendeels de bestemmingsvoorschriften Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en – voor het Kanaaldok B2, het Insteekdok 1, het Insteekdok 2 en het Insteekdok 3 – Gebied voor waterweginfrastructuur. De Scheldelaan ten westen van de aanvraag heeft als bestemming Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur. Aan de westzijde van de Scheldelaan loopt parallel een overdruk met als aanduiding Leidingstraat.


Voor de zone aan de overzijde van de Scheldelaan, ter hoogte van het zuidelijk deelproject, geldt het bestemmingsvoorschrift Zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Op circa 130 meter ten westen van het zuidelijk deelproject loopt een overdruk met als aanduiding Hoogspanningsleiding.


Buiten de afbakeningslijn zeehavengebied Antwerpen, geldt op circa 370 meter ten oosten van de noordelijk deelproject, aan de overzijde van het Kanaaldok B2, het bestemmingsvoorschrift Natuurgebied met overdruk Grote Eenheid Natuur (GEN).


Ten westen van de aanvraag, buiten de afbakeningslijn zeehavengebied Antwerpen, is het gewestplan Antwerpen nog van toepassing met voor de Schelde de bestemming Bestaande waterweg en voor het natuurreservaat Galgeschoor de bestemmingen Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten (R) en Bijzondere natuurgebieden (NH).


Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen
Hemelwater: Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
De aanvraag is in overeenstemming met de gewestelijke hemelwaterverordening.


Toegankelijkheid: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid.
De gewestelijke verordening toegankelijkheid is niet van toepassing op de aanvraag.

Sectorale wetgeving
Archeologiewetgeving: Overeenkomstig artikel 5.4.1 wordt bij bepaalde aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem een bekrachtigde archeologienota gevoegd.
In voorliggende aanvraag, die niet door een publiekrechtelijke instantie is ingediend, bedraagt de ingreep in de bodem meer dan 5.000 m², is het project gelegen in industriegebied, buiten beschermde archeologische sites en buiten geïnventariseerde archeologische zones, waardoor de aanvrager verplicht is een archeologienota toe te voegen aan de aanvraag. Deze nota maakt deel uit van het aanvraagdossier. Het Agentschap Onroerend Erfgoed heeft akte genomen van de nota.

Soortenbeschermingsbesluit: Het besluit van de Vlaamse regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer van 15 mei 2009.
Wegens aanwezigheid van een aantal beschermde soorten dienen afwijkingen op het Soortenbesluit aangevraagd te worden. Het Agentschap Natuur en Bos is bevoegd om deze afwijkingen toe te staan.

Vegetatiebesluit: Het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, zoals meermaals gewijzigd, verbiedt de wijziging van holle wegen, graften, bronnen, vennen en heiden, moerassen en waterrijke gebieden, duinvegetaties en historisch permanente graslanden ongeacht hun ruimtelijke bestemming.
Aangezien in het projectgebied verboden te wijzigen vegetaties, met name duindoornvegetaties en riet, voorkomen, dienen er afwijkingen op het vegetatiebesluit aangevraagd te worden. De minister is bevoegd om deze afwijkingen toe te staan.

Andere voorschriften
Het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het natuurdecreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (in het kader van wijziging van vegetatie en landschapselementen).

Het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2011).

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

Functionele inpasbaarheid

De aanvraag betreft de voorbereidende werken voor het bouwrijp maken van een terrein voor de bouw en exploitatie van industriële installaties. Deze laatste, meer bepaald een PDH-unit en een ethaankraker met telkens de nodige bijbehorende installaties (=Project One), maken geen deel uit van voorliggende aanvraag en zullen het voorwerp uitmaken van aparte omgevings­vergunningsaanvragen.

De aanvrager motiveert deze opsplitsing door de complexiteit en duurtijd (verschillende implementatiefases) van het project. Om conflicten in de uitvoering van de verschillende deelprojecten te vermijden en om rekening te houden met het broedseizoen, dienen de werken eerder te kunnen starten.

Het projectgebied is gelegen op verscheidene kadastrale percelen langs de Scheldelaan of aan het Kanaaldok en omvat een noordelijk gedeelte (ca. 40 ha) dat bestemd is voor de PDH-unit en een zuidelijke gedeelte (ca. 55 ha) dat bestemd is voor de ethaankraker, het gemeenschappelijke tankenpark, stoomproductie en waterzuivering.

Voorliggende aanvraag situeert zich ten westen van het Kanaaldok B2 op de terreinen van grootschalige industriële bedrijven die in reserve werden gehouden en tot op heden niet ontwikkeld werden, ondanks hun industriële bestemming sinds het eerste gewestplan Antwerpen. De terreinen zijn ingesloten door de infrastructuurbundel langs de Scheldelaan (spoorwegen, gewestweg, hoogspannings- en pijpleidingen, ...), bedrijven en het Kanaaldok. Ze zijn sinds opspuiting in de jaren ’60 van de 20ste eeuw braakliggend en kenmerken zich door spontaan gegroeide bebossing en vegetaties. De aangevraagde handelingen betreffen:

  • Het rooien van de aanwezige bomen met een oppervlakte van in totaal circa 55ha;

  • Een reliëfwijziging door het verwijderen van 30 cm aarde (teelaarde) alsook de nivellering van de terreinen tot gemiddeld 30 cm;

  • De aanleg van twee segmenten permanent verharde weg voor intern verkeer, één weg in het noordelijk projectgebied over een lengte van circa 400 meter quasi-evenwijdig aan de Scheldelaan en één weg over een lengte van circa 55 meter in het zuidelijk projectgebied;

  • Het plaatsen van tijdelijke (circa 4 jaar) kantoorunits met een grondoppervlakte van circa 500 m² en een hoogte van 6,30 m (= twee bouwlagen) tegen de Scheldelaan, in het zuiden van het noordelijk projectgebied.

De inrichting van werfzones inclusief de aanleg van tijdelijke zones voor grondopslag, werfketen, tijdelijke werfwegen, ...  is vrijgesteld van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen.

Het aangevraagde kantoor is bedoeld ter ondersteuning van de industriële ontwikkeling van het terrein. De aanvrager geeft aan dat hij dit gebouw circa. 4 jaar denkt nodig te hebben. Omwille van het tijdelijk karakter van de constructie, het beoogd gebruik en daar er dient gestreefd te worden naar meer duurzame constructies, wordt geadviseerd de kantoorunits slechts tijdelijk te vergunnen voor een periode van maximaal 8 jaar. 

Mobiliteitsimpact (o.a. toetsing parkeerbehoefte)
De gegenereerde parkeerbehoefte kan beperkt gehouden worden door het transport over de weg maximaal te beperken en te kiezen voor transport via het water, zoals voor het afvoeren van de niet-verontreinigde grond uitgezonderd voor verontreinigde fracties (maximaal op 10% ingeschat) voorzien is in de aanvraag.

De afvoer van hout zal gebeuren over de weg en zal beperkt blijven tot 550 vrachtwagen­bewegingen. In de ruime omgeving zijn volgens gegevens uit de aanvraag geen in bedrijf zijnde biomassacentrales langs waterwegen gelegen, waardoor de optie om hout via het water te vervoeren niet voor de hand liggend is.

Advies werd gevraagd aan de dienst mobiliteit van de stad Antwerpen. Zij brachten een voorwaardelijk gunstig advies uit waarin zij vragen om minstens 10 overdekte, afsluitbare fietsenstallingen, alsook omkleedfaciliteiten te voorzien. Er dient tevens een verkeersveilige route voorzien te zijn voor zachte weggebruikers tussen de werfketen en het fietspad aan de Scheldelaan. Als werfinrichting zijn zulke voorzieningen vrijgesteld van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen en het ter beschikking stellen van dergelijke tijdelijke voorzieningen tijdens de werffase kan als voorwaarde aan de vergunning worden opgelegd.

Bodemreliëf
Voorafgaand aan de nivellering van het terrein wordt circa 30 cm teelaarde afgegraven en verwijderd. De nivellering zelf bestaat erin om hoger gelegen delen uit te vlakken in lager gelegen delen. De afgraving in functie van de nivellering zal gemiddeld 30 cm bedragen. Lokaal zijn afgravingen tot maximaal 3 à 3,5 m mogelijk.

Het grondverzet in het kader van de voorbereidende werken wordt op heden geraamd op circa 369.746 m³, waarvan circa 291.647 m³ grond zal worden afgevoerd en circa 78.099 m³ grond ter plaatse zal worden herverdeeld over het projectgebied. De grondafvoer zal hoofdzakelijk gebeuren via het Kanaaldok B2. Eventueel verontreinigde gronden worden afgevoerd naar een verwerker.

Schaal – ruimtegebruik – bouwdichtheid
De met de aanvraag bouwrijp te maken terreinen zijn gelegen tussen de infrastructuurbundel van de Scheldelaan, ontwikkelde bedrijventerreinen van grootschalige petrochemische en tankopslagbedrijven en het Kanaaldok B2. De aanvraag vormt een voorbereidende stap voor een verdere invulling en inbreiding van de industriële cluster binnen het afgebakende zeehaven­gebied Antwerpen.

Visueel – vormelijke elementen
Momenteel bestaat het projectgebied uit braakliggende grond met berken- en wilgenbossen, afgewisseld met open zones, duinrietvegetaties, duindoornstruweel,…. Na de werken zijn deze structuurbepalende elementen volledig verdwenen en is het terrein omgevormd tot een open zone omgeven door industriegebied. Het opzet is dat dit slechts een tijdelijk gegeven betreft, hoewel de toekomstige beoogde industriële ontwikkeling van het gebied geen deel uitmaakt van voorliggende aanvraag.

Biodiversiteit
De totale oppervlakte waarbinnen bomen zullen worden gerooid bedraagt circa 55 ha. De oppervlakte waarvoor de compensatieregeling uit het bosdecreet van toepassing is, bedraagt circa 22 ha. Op het terrein bevindt zich ook duindoornstruweel en riet die tevens gecompenseerd zullen worden. Met het bouwrijp maken van de betrokken terreinen gaan er waardevolle natuurelementen verloren. Echter betreft het gebied een potentiële inbreidingslocatie binnen het afgebakende zeehavengebied die reeds van het eerste gewestplan Antwerpen een industriële planologische bestemming kreeg en past de ontwikkeling daarvan binnen een beleid van efficiënt ruimtegebruik. Met het bouwrijp maken van betrokken terreinen wordt hun planologische bestemming gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven verder realiseerbaar. Het Agentschap bevoegd voor Natuur en Bos adviseert zowel de ontbossing aanvraag als het compensatievoorstel.

In het project-MER zijn naast de compensatie die voortvloeit uit het Bosdecreet van 13 juni 1990, verschillende hoofdzakelijk projectgeïntegreerde maatregelen op vlak van het milderen van negatieve aspecten op het vlak van ecotoop- en biotoopverlies en natuurherstel­maatregelen beschreven, al dan niet tevens het gevolg van te bekomen afwijkingen ten opzichten van verbodsbepalingen uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en uit het Soortenbesluit van 15 mei 2009. Het betreft ondermeer:

  • een aangepaste planning van de uitvoering met het starten van de werken voor het broedseizoen en het doorwerken tijdens het broedseizoen, het uitstellen van de aanvang van de werken ter plaatse van de toekomstige ethaancracker tot na het broedseizoen opdat de overige voorbereidende werken meer noordelijk tijdig zouden kunnen worden afgerond;

  • het voorkomen van beschermde soorten tijdens de werken door de broedlocatie van de aanwezig buizerd bij start van de werkzaamheden (voor het broedseizoen) onmiddellijk te rooien, door afschrikkingsgeluiden (van roofvogels) te produceren en door verticale wanden aan tijdelijke grondstockages te vermijden (wat ze geschikt zou maken als broedbiotoop voor holenbroedende soorten zoals oeverzwaluw);

  • het plaatselijk creëren van één grondstock met steile wanden als broedlocatie voor oeverzwaluwen (waar niet in interferentie met de werkzaamheden);

  • het met circa 7ha inheems loofhoutaanplant extra (ten opzichte van de verplichte circa 48ha) meer dan juridisch noodzakelijk compenseren;

  • het treffen van maatregelen tegen de kolonisatie van Japanse duizendknoop (thans niet aanwezig op het terrein); de aanvoer van grond afkomstig van gronden waarop deze aanwezig is, zal worden vermeden;

  • het behoud en ecologisch beheer van de leidingenstrook in de zuidelijke deelzone;

  • de translocatie van verschillende fauna- en florasoorten, namelijk de kolonie behaarde bosmier, diverse orchideeën en zo deze alsnog zouden worden aangetroffen ook rugstreeppadden;

  • het dichtdoen van konijnenholen en het aanbrengen van nestkasten in de Scheldijk om broedvogels te lokken (wegens het effect op het koppel bergeenden);

  • ecologisch en extensief beheer van de open zones op het terrein;

  • het voorzien van ontwikkelingsmogelijkheden voor cadonia vegetaties (rendiermossen) ter hoogte van open plekken tussen de toekomstige installaties; hiertoe dient hetzelfde substraat (kalkrijk, voedselarm zand) voorzien te worden als momenteel aanwezig op het terrein.

Advies werd gevraagd aan de dienst groen- en begraafplaatsen van de stad Antwerpen. Het advies is gunstig aangezien de geplande boscompensatie over een totale oppervlakte van 55 ha – waarvan als uitgangspunt wel moet worden aangenomen dat dit over kwaliteitsvolle bosaanplantingen gaat – geen netto-ontbossing veroorzaakt en hierdoor ook de bebossingsbalans in evenwicht blijft.

Hinderaspecten – gezondheid – gebruiksgenot – veiligheid in het algemeen
Voor de aangevraagde werken werd een Project-MER opgesteld, aangezien het project valt onder rubriek 1 d) van bijlage II van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 (BS 17 februari 2005).

De bouw en exploitatie van de nieuwe industriële installaties (PDH-unit en ethaankraker) zijn echter elk op zich ook aan de MER-plicht onderworpen. Daarvoor zal de aanvrager later een project-MER laten opstellen. Enkel het laatste project-MER zal een cumulatieve kwantitatieve beoordeling van alle voorgaande deelprojecten behelzen. Juridisch is dit mogelijk voor zover:

  • in het project-MER voor de voorbereidende werken met inbegrip van de MER-plichtige wijziging van bodemgebruik een vooruitblik wordt geworpen naar de nabestemming en de effecten van de nabestemming (PDH-unit en ethaankraker) kwalitatief besproken worden in het project-MER, wat het geval lijkt;

  • in de navolgende project-MER’s voor de industriële ontwikkelingen zullen de cumulatieve effecten met voorgaande fases van het project telkens kwantitatief onderzocht en beoordeeld moeten worden; hierop zal verder kunnen en moeten worden toegezien bij latere omgevingsvergunningsaanvragen.

De activiteiten tijdens de voorbereidende werken (aan- en afrijden, laden en lossen van materiaal, grondwerkzaamheden, opslag van gronden in de tijdelijke opslagplaatsen) kunnen, vooral bij droog en warm weer, stofemissies veroorzaken. Stofemissies zijn ook mogelijk nadien, aangezien het terrein mogelijkerwijze een tijd braak zal blijven liggen. Men voorziet verschillende maatregelen ter voorkoming van stofhinder, zoals het nat houden van gronden, gronden fixeren door bijvoorbeeld begroeiing, beperken van de snelheid van het werfverkeer, borstelen van de verharde werfwegen, … tijdens de uitvoering van de werken. Ook na de uitvoering van de werken zijn verder gepaste maatregelen te treffen.

Daar de aanvraag gelegen is in de nabijheid van pijpleidingen, werd advies gevraagd aan de beheerders van deze leidingen. De uitgebrachte adviezen zijn voorwaardelijk gunstig.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

Ineos Manufacturing Belgium II wenst een nieuwe site bestaande uit een PDH-unit (propaandehydrogenatie) en ECR (ethaankraker) te bouwen en te exploiteren. De PDH-unit en de ethaankraker zullen respectievelijk propaan omzetten in propyleen en ethaan in ethyleen.

In het kader van deze geplande ontwikkelingen dienen in een eerste fase voorbereidende werken (onder meer rooien van bomen en reliëfwijziging) te worden uitgevoerd. Deze voorbereidende werken vormen het voorwerp van onderhavige aanvraag. In kader van deze stedenbouwkundige handelingen vraagt men enkele ondersteunende inrichtingen of activiteiten aan:
- 38 airco’s horende bij de kantoorunits en bij de werfketen met elk een individueel vermogen van 2 kW (totaal vermogen van 76 kW);
- opslag van brandstof (2 x 5.000 liter, 8,4 ton) horende bij de noodstroomgeneratoren.
Het betreft een ingedeelde inrichting of activiteit die in de derde klasse is ingedeeld.

Andere installaties of activiteiten zijn niet ingedeeld volgens titel II van het VLAREM. Het betreft onder meer de opslag van gronden en het gebruik van verplaatsbare noodstroomgeneratoren, transformatoren en compressoren.
De brandstof voor de noodstroomgeneratoren wordt opgeslagen in twee bovengrondse, enkelwandige vaste houders. De houders worden opgesteld op een inkuiping en zullen voldoen aan de bepalingen van titel II van het VLAREM.

Voor de opslag van de gronden in de tijdelijke opslagplaatsen zal volgens het milieueffectenrapport (MER) voorzien worden in een ondoorlatende folie om uitloging van mogelijke verontreinigde gronden naar de bodem en het grondwater te voorkomen. Om verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen zullen de zwaarst verontreinigde gronden afgedekt worden, op aanduiding van de bodemdeskundige. Deze tijdelijke opslagplaatsen zullen slechts gedurende 6 tot 8 maanden in gebruik zijn en zullen ingericht worden conform de Best Beschikbare Technieken (BBT).

De activiteiten tijdens de voorbereidende werken (aan- en afrijden, laden en lossen van materiaal, grondwerkzaamheden, opslag van gronden in de tijdelijke opslagplaatsen) kunnen, vooral bij droog en warm weer, stofemissies veroorzaken. Men voorziet verschillende maatregelen ter voorkoming van stofhinder, gelijkaardig aan de bepalingen van hoofdstuk 6.12 van titel II van het VLAREM, zoals het nat houden van gronden, gronden fixeren door bijvoorbeeld begroeiing, beperken van de snelheid van het werfverkeer, borstelen van de verharde werfwegen, … .

Het sanitair afvalwater van de kantoorunits wordt opgevangen in een septische put en zal periodiek worden opgehaald door een erkend verwerker.

 

Advies van het college

Gunstig advies te verlenen voor de aanvraag tot omgevingsvergunning onder voorwaarden.

 

De omgevingsvergunning dient volgende stedenbouwkundige voorwaarden te bevatten:

 

  • De aangevraagde kantoorunits mogen niet langer dan 8 jaar na de datum waarop de huidige vergunning een definitief en niet langer voor administratief beroep vatbaar karakter verkrijgt, in stand blijven; na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning moet de begunstigde het terrein ter plaatse van deze units te herstellen in de staat waarin het zich bevond vóór de oprichting daarvan; alle niet langer bruikbare ondergrondse constructies, kabels en leidingen zijn daarbij tevens te verwijderen;

  • De bouwheer laat werfcontroles toe door stadsarcheologen;

  • De bouwheer is verplicht om eventuele vondsten en restanten waarvan hij redelijkerwijs vermoedt dat het archeologische waarde heeft, te melden onder de vondstmeldingsplicht (Onroerenderfgoeddecreet van 2 juli 2013, artikel 5.1.4). De dienst archeologie kan dit potentieel komen inschatten.

  • Er dient tijdens de aanlegfase een verkeersveilige route voorzien te zijn voor zachte weggebruikers (fietsers en voetgangers) tussen de werfketen en het fietspad aan de Scheldelaan;

  • Er dienen tijdens de aanlegfase minstens 10 overdekte, afsluitbare fietsenstallingen voorzien te worden, alsook omkleedfaciliteiten;

  • Zowel tijdens de aanlegfase, als nadien, zijn maatregelen ter voorkoming van stofhinder te nemen, zoals het nat houden van gronden of het fixeren van gronden door bijvoorbeeld begroeiing; tijdens de aanlegfase zijn ook de snelheid van het werfverkeer te beperken en de verharde werfwegen te borstelen;

  • Bovenop het na te leven boscompensatievoorstel is bij de toekomstige ontwikkelingen na te gaan hoe kleine landschapselementen, inclusief kwalitatieve loofhoutaanplantingen, in de verdere ontwikkeling kunnen worden geïntegreerd;

  • De milderende maatregelen al dan niet omschreven als projectgeïntegreerd uit het project-MER zijn stipt na te leven;

 

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Air Liquide Industries Belgium;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Fluxys nv;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Petrochemical Pipeline Services;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Nationale Maatschappij der Pijpleidingen (voor Praxair);

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Total Olefins Antwerp.

Geadviseerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

16.3.1.1°

inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen – ontspannen) - koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

76 kW

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt.

8,40 ton

 

 

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

25 juli 2019

Start openbaar onderzoek

31 juli 2019

Einde openbaar onderzoek

29 augustus 2019

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste adviesdatum

13 september 2019

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

31 juli 2019

29 augustus 2019

390

7

1

27

 

Er werden tevens 33 laattijdig ingediende schriftelijke bezwaarschriften ingediend. Deze bezwaarschriften zijn door hun laattijdigheid als onontvankelijk te beschouwen.


Tijdens het openbaar onderzoek werd tevens een brief ontvangen van Elia Asset nv met een advies.


Informatievergadering

Een informatievergadering was niet vereist en werd niet gehouden.


Bespreking van de bezwaarschriften

Er werden in totaal 417 individuele bezwaarschriften ingediend, 1 petitielijst met 5.753 handtekeningen en 7 gebundelde bezwaarschriften. De bezwaren zijn afkomstig van burgers, milieu-organisaties, vzw's, internationale non-profitorganisaties en een politieke partij. De bezwaren hebben betrekking op:

 

  • Tekortkomingen in de milieueffectenbeoordeling:

    • het Project-MER betreft voorbereidende werken maar er wordt een permanente weg aangelegd;

    • er is een Plan-MER verplicht: zie diverse rechtspraak en EU?kaderrichtlijn plan-MER;

    • onvoldoende tegemoet gekomen aan de in het Scopingadvies van de Vlaamse MER-overheid aangekaarte tekortkomingen; in het bijzonder werden de opmerkingen van ANB niet voldoende tegemoetgekomen: beschikken over onvoldoende informatie om betekenisvolle aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een speciale beschermingszone uit te sluiten;

    • bezwaar tegen financiële, commerciële argumenten in de verantwoording van het project en als motief voor het beperken van de kans dat het Project One niet zou worden gerealiseerd in de documenten van het project-MER;

    • in de project-MER worden geen locatie- of uitvoeringsalternatieven (o.a. nieuwe technologieën zoals een elektrische kraker, waterstoftechnologie, technologie op basis van CO2) onderzocht;

    • het niet onderzoeken van de impact op water- en luchtkwaliteit, noch van de ontbossing, noch van de uiteindelijke installaties; ondanks de situering van stad/haven Antwerpen in een luchtkwaliteitszone/ hotspot fijn stof; het niet (in voldoende vroeg stadium) onderzoeken van de uitstoot van NOx, fijn stof en andere polluenten;

    • het niet in beeld brengen van de reeds bestaande en toekomstig te verwachten verontreiniging door plastiek, pellets en micro-plastics;

    • de disciplines Mens, Lucht en Geluid en trillingen worden niet uitgewerkt als volwaardige disciplines gezien de ligging van het projectgebied in industriegebied en de tijdelijke aard van de werken maar gezien de aangrenzende natuurreservaten en talrijk beschermde diersoorten op en vlakbij het terrein had dit wel moeten gebeuren;

    • de project-mer beperkt haar studiegebied tot het projectgebied en 200 m van de rand van de perceelsgrenzen. Voor een project van dergelijke omvang is dit onaanvaardbaar. Een verruiming van het studiegebied is mogelijk en in casu noodzakelijk in functie van mogelijke ecologische relaties met of barrières t.o.v. andere natuurgebieden (tot op meerdere kilometers), rustverstoring en geluidsverstoring (enkele honderden meters), wijzigingen in oppervlaktewaterkwaliteit en -kwantiteit, enz.; onvoldoende onderzoek naar de impact op de omliggende Natura 2000-gebieden en op de continuïteit van broed- en foerageergebieden over grotere afstand;

    • de uitgevoerde terreinkartering voldoet niet aan de minimale vereisten van een correcte broedvogeltelling;

    • geen andere maatregelen voor vogels dan preventieve maatregelen ten aanzien van broeden, o.a. echte herstelmaatregelen en maatregelen met betrekking tot overwintering van vogels;

    • geen bespreking van de huiszwaluw aanwezig in Doel;

    • beter onderzoek naar het nestelen van de oeverzwaluw wenselijk;

    • de waarde van de ecologische corridors als milderende maatregel werd verkeerd ingeschat daar het project-MER nalaat te onderzoeken welke soorten deze ecologische corridor vandaag gebruiken, het geen onderscheid maakt tussen structurele en functionele verbondenheid, wegens het niet in eigendom/beheer zijn door de initiatiefnemer en gelet op de samenhang met locatie van toekomstige emissies en impact van de beoogde industriële installaties ;

    • het niet onderzoeken wat de invloed van het project is op de habitat van de kajatehoutspanner (zeldzame nachtvlinder), fitis en nachtegaal;

    • het ontbreken van een verantwoording over de bosleeftijd;

    • een foutieve verwijzing naar het vegetatiebesluit in het project-MER;

    • het voorbij gaan aan de mogelijkheid dat de aanwezige korstmosvegetaties kunnen behoren tot een (prioritair) habitattype van de habitatrichtlijn, een regionaal belangrijk biotoop of een historisch permanent grasland, waarvoor een verbod op vegetatiewijziging geldt;

    • het niet besteden van voldoende aandacht aan en voorzien van maatregelen ter behoud van een gezonde populatie van de soort Cladonia portentosa (rendiermos), met zekerheid aangetroffen in het projectgebied en vallend onder categorie 1 van Bijlage 1 van het Soortenbesluit

    • het ontbreken van een beoordeling op vlak van biodiversiteit van de boscompensatie en van de duindoorncompensatie;

    • het niet onderzoeken van de CO2-uitstoot van de toekomstige installaties en bijgevolg van de strijdigheid van de geplande installaties op Belgische, Europese en andere internationale klimaatplannen, -verdragen en -akkoorden en schending daarvan; tegenstrijdigheid met artikel 3 (en bijlage 3) van de herziene MER-richtlijn uit 2014: In een eengemaakte en volledige MER moeten de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld worden op vlak van klimaat: "Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op Unie- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project. " Ipso facto houdt dit in dat onder meer de Europese klimaatdoelstellingen relevant zijn, onder meer de klimaatdoelstellingen tegen 2030 en 2050 (met betrekking tot klimaatneutraliteit). Bijgevolg dient de MER de maatregelen te beschrijven die garanderen dat de installaties en hun waardeketen (gelet op de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten, conform bijlage 3 van de MER-richtlijn) klimaatneutraliteit voor 2050 realiseren;

    • het enkel kwalitatief en zeer rudimentair omschrijven van de milieu-effecten van Project One in het project-MER en in de niet-technische samenvatting, met de bezwaarlijke stelling dat de ontbossing geen aanzienlijke negatieve effecten heeft op het klimaat, zonder effectbeschrijving op vlak van klimaat in hoofdstuk 10 van het project-MER en zonder passende beoordeling die alle effecten in rekening brengt; na p. 77 in de niet-technische samenvatting volgt een blanco bladzijde terwijl er verwezen wordt naar navolgende effectbeschrijving op vlak emissies naar lucht en water;

  • De saucissonering van het project - zowel op vlak van de omgevingsvergunningsaanvraag als op vlak van de milieueffectbeoordeling – in strijd met het Omgevingsvergunningsdecreet (wegens het onlosmakelijk verband tussen projectonderdelen), Richtlijn 85/337 en in strijd met rechtspraak (zowel het Europese Hof van Justitie als de Raad van State veroordelen deze techniek); hierdoor gebeurt geen totale impactbeoordeling van het project en komen cumulatieve effecten, onder meer op vlak van emissies van broeikasgassen, NOx, VOC’s, CO, PM10, PM2,5, SOx, HAPs en NH3, op vlak van negatieve effecten op (op Europees en Vlaams niveau) beschermde soorten en natuurgebieden o.m. door geluid en ruimtebeslag, op vlak van effecten op water, niet (geheel) in beeld; hierdoor wordt ook onterecht besloten dat er geen grensoverschrijdende effecten van het project zijn;

  • Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de saucissonnering en het niet voldoende zorgvuldig afwegen van lange termijn effecten in combinatie met de onbegrensde tijdsduur van de omgevingsvergunning;

  • Het niet aftoetsen of het project deel uitmaakt van een milieutechnische eenheid – zowel op vlak van de omgevingsvergunningsaanvraag als op vlak van de milieueffectbeoordeling - waardoor de verschillende (ook thans reeds bestaande) inrichtingen en/of activiteiten als één geheel beschouwd moeten worden; waardoor de duurtijd van de omgevingsvergunning kan worden beperkt tot de geldigheidsduur van de huidige “hoofdvergunning” (reeds verleend aan Ineos of Inovyn, dat in dezelfde handen is) en waardoor ook een geheel andere procedure had moeten worden gevolgd;

  • Een gebrek aan toegang tot informatie, transparantie en inspraak:

    • het niet houden van een informatievergadering,

    • het houden van het openbaar onderzoek tijdens een vakantieperiode,

    • het niet volgen van de aanbeveling (uit de handleiding project MER) om inspraak toe te staan bij maatschappelijk gevoelige projecten,

    • het niet-aankondigen van het openbaar onderzoek op de website van MER Vlaanderen;

    • het niet houden van een internationaal openbaar onderzoek, strijdigheid daarvan met o.a. de UNECE Convention on Access to Information, Public Participation in Decision-making and Access to Justice in Environmental Matters waarvan België een volwaardige partij van is en dus verplicht is deze na te leven;

    • niet voldoen aan artikel 6.2 van het Verdrag van Aarhus dat stelt dat het betrokken publiek bij openbare bekendmaking vroegtijdig in een milieubesluitvormingsprocedure, op adequate tijdige en doeltreffende wijze geïnformeerd dient te worden;

    • het niet terug te vinden zijn tijdens het openbaar onderzoek van informatie rond de locaties waarop de boscompensatie en de natuurherstelmaatregelen plaatsvinden;

    • het niet-naleven van Seveso-verplichtingen: informatieplichten en veiligheidsrapport;

    • de vraag om in het kader van de omgevingsvergunning te worden gehoord;

  • Veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor personeel en omgeving (inbegrepen kinderen met astmatische klachten);

  • De onzekerheid over de vergunbaarheid en uitvoering van de andere deelprojecten van Project One en het gegeven dat er zolang er daarover geen zekerheid is, ontbossing voorbarig en onwenselijk is;

  • Het in de weg staan van een ambitieuze klimaataanpak door de beoogde industriële installaties; tegenstrijdigheid van de ambities ook van stadsbestuur met het Klimaatplan 2030;

  • Onduidelijkheid over wie de financiële verantwoordelijkheid zal dragen voor de milieu- en klimaatimpact;

  • Ontbreken van de investeringsplannen, de ruling die Ineos maakte of wenst te maken met de Belgische belastingdiensten en het volledig financieel plaatje bij het dossier (om een inschatting te kunnen maken op welke termijn het bedrijf zijn investering wenst af te schrijven en tot wanneer men dus de productie van deze goederen wenst aan te houden);

  • De negatieve impact van ontbossing op de leefbaarheid van stad (incl. verkoeling) en haven, op de luchtkwaliteit en op het plaatselijk microklimaat;

  • De negatieve impact van het verdwijnen van natuurgebied;

  • De ontbossing draagt bij tot de reeds dramatische ontbossingsgraad van Vlaanderen en in de wereld; is niet verantwoord voor commerciële doeleinden;

  • De ontbossing/ het project is in strijd met de Betonstop;

  • De negatieve impact van het verdwijnen van een significant stuk bos op de continuïteit van broed- en foerageergebieden over grotere afstand;

  • De significant negatieve impact van het project op Natura 2000-gebieden en VEN-gebieden, en dit in strijd met het stand still principe uit het Natuurdecreet;

  • De strijdigheid van de aanvraag met artikel 8 uit het Natuurbehoudsdecreet ‘De Vlaamse regering neemt alle nodige maatregelen ter aanvulling van de bestaande regelgeving om over het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur en om het stand still-beginsel toe te passen zowel wat betreft de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur.’;

  • Het verdwijnen van een significante hoeveelheid duindoornstruweel en de compensatie met loofbos wat geen werkelijke compensatie is;

  • De niet evenredige boscompensatie, gezien de leeftijd van het bos en daar de compensatie verspreid over heel Vlaanderen gebeurt;

  • De negatieve impact van ontbossing op de klimaatsverandering; ontbossing voor commerciële doeleinden is in dat opzicht onverantwoord;

  • De strijdigheid van de aanvraag met het beschermingsstatuut van soorten en vegetatietypes of habitats in het projectgebieden foutieve of ontbrekende afwijkingsaanvragen:

    • ontbossing strookt niet met het beschermingsstatuut van de aanwezige oeverzwaluw, de bergeend, de graspieper, de buizerd en de kievit wat maakt dat het opzettelijk verstoren, wegnemen of vernietigen van nesten verboden is en het beschermingsstatuut van de mogelijk aanwezige rugstreeppad waarvoor geschikte poelen aanwezig zijn;

    • foutieve afwijkingsaanvragen op het Soortenbesluit (Als reden voor de aangevraagde afwijkingen selecteert de Project-MER “redenen van economische, sociale of culturele aard of vanwege lokale bijzonderheden”. Art. 20 §2 van het Soortenbesluit stelt echter dat deze afwijkingsreden enkel mogelijk is bij beschermde soorten van categorie 1, waar de oeverzwaluw, de bergeend, de graspieper en de buizerd dus niet onder vallen. De aanvragen tot afwijking gaan daarom ook regelrecht in tegen het Soortenbesluit.);

    • voor de bedreigde Kievit wordt geen afwijkingsaanvraag ingediend terwijl er op het terrein een nest met 4 eieren werd vastgesteld;

    • principieel bezwaar tegen het afwijken van de verbodsbepalingen rond het wijzigen van vegetatie, die immers anders zinloos zijn;

    • mogelijkerwijze is de rugstreeppad getroffen, alsook de huiszwaluw;

    • mogelijkerwijze bevinden zich hier een (prioritair) habitattype van de habitatrichtlijn, een regionaal belangrijk biotoop of een historisch permanent grasland;

    • de soort Cladonia portentosa (rendiermos) is getroffen;

  • Voor de Nachtegaal en Fitis worden geen maatregelen genomen hoewel beide op de Rode Lijst staan als kwetsbaar;

  • Voor diverse soorten en vegetatietypes worden er geen of onvoldoende compensatiemaatregelen genomen door de factor 1:1 toe te passen, zie hiervoor o.a. INBO-advies over de uitgangspunten van het compensatieplan voor het Vogel- en Habitatrichtlijngebied in het kader van toekomstige ontwikkelingen van het Antwerpse havengebied;

  • De reeds door industrie en op vlak van mobiliteit overbelaste regio;

  • De negatieve impact op klimaat, milieu, veiligheid en gezondheid van het gebruik als grondstof en brandstof (inclusief affakkelen), het transport en de ontginning van schaliegas;

  • Het veiligheidsrisico voor regio Antwerpen bij plaatselijke ontginning van schaliegas;

  • Het project Project One heeft een negatieve impact op het klimaat en captatie van CO2 biedt geen oplossing hiervoor;

  • Het project Project One draagt niet bij tot de transitie naar meer duurzame industriële activiteiten (bio-based, circulair, koolstofarm) of staat deze zelfs in de weg;

  • Het project Project One draagt niet bij tot het zoeken naar alternatieven voor al dan niet single use) plastics;

  • De negatieve impact van plastiekvervuiling, micro-plastics en plastic pellets en het gegeven dat er zolang er hiervoor geen oplossing gevonden is, bijkomende productie daarvan niet veroorloofd wordt geacht; dergelijke negatieve impact thans ook reeds op Natura 2000-gebieden, kan dan immers nog uitbreiden;

  • Tegenstrijdigheid met het voorzorgsprincipe en de schending van de Universele verklaring van de rechten van de mens op vlak van veiligheid en gezondheid;

  • De geloofwaardigheid van het Havenbedrijf Antwerpen als aanjager van duurzame groei en een circulaire economie, zoals opgenomen in het Ondernemingsplan 2018-2020, wordt ondermijnd door een zo drastische keuze voor een ontbossing-project gekoppeld aan een ethaankraker;

  • Werkelijk toekomstgerichte jobs zijn gelegen in activiteiten die hernieuwbaar en circulair zijn, niet fossiel en lineair en daardoor ook slechts tijdelijk; vacatures geraken niet ingevuld;

  • Investeringsfondsen zijn voor andere doeleinden aan te wenden;

  • De ontwikkeling van windturbines is een beter alternatief;

  • Klimaatveranderingen: Wat wordt gedaan om dergelijke industriële installaties klimaat- en water-robuust te maken en waarom? En wat niet, en waarom?

     

Tijdens het openbaar onderzoek werd tevens een brief ontvangen van Elia Asset nv. Met deze brief reageert Elia op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Elia geeft aan het project gunstig te adviseren op voorwaarde dat de voorschriften en veiligheidsmaatregelen bij werken uitgevoerd in de nabijheid van hoogspanningsleidingen na te leven zijn. Verder geeft Elia nog diverse informatie mee waar rekening mee dient gehouden te worden.


 

Bespreking van de bezwaren:

 

Tekortkomingen in de milieu-effectenbeoordeling

 

  • Het bijgevoegde project-MER betreft alle werken die thans worden aangevraagd, inclusief permanente wegenis.

  • Een plan-MER beschrijft de effecten ten gevolgen van toekomstige ontwikkelingen in uitvoering van een nieuw of gewijzigd ruimtelijk uitvoeringsplan. In de fase van opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied Antwerpen, vigerend bestemmingsplan (zie verder), is destijds een plan-MER gemaakt, waarbij de effecten van de havenontwikkeling op planniveau reeds in beeld werden gebracht.

  • Er gebeurden aanvullingen ten opzichte van het document van de aanmelding naar aanleiding van het scopingsadvies. De opmerkingen uit het scopingsadvies, waaronder de opmerkingen van het Agentschap Natuur en Bos met betrekking op (Geluids)verstoring, ecotoop- en biotoopverlies, het Soortenbesluit, verboden te wijzigen vegetaties, versnippering en barrièrewerking, de voortoets/passende beoordeling en de verscherpte natuurtoets lijken verwerkt. Het Agentschap is over voorliggende aanvraag en MER opnieuw om advies gevraagd.

  • In deze verantwoording wordt het belang van het project door /voor de initiatiefnemer tevens geduid.

  • Er worden inderdaad geen locatie- of uitvoerings­alternatieven onderzocht in het MER.  Het Project One doet hiermee aan haveninbreiding. Vanuit ruimtelijk en duurzaamheidsstandpunt geniet haveninbreiding de voorkeur op havenuitbreiding. Dit omwille van de aanwezigheid van infrastructuur, vrijwaring van de open ruimte en beheersbaarheid van de milieuhinder. Er worden bijgevolg geen locatiealternatieven beschouwd binnen voorliggend MER. De omvangrijke grondafvoer zal grotendeels (circa 90%) gebeuren via water, wat belangrijke milieuvoordelen heeft ten aanzien van afvoer via de weg. Er worden bijgevolg ook geen uitvoeringsalternatieven onderzocht. Thans is het de stad Antwerpen nog niet bekend of er in de toekomstige project-MER’s voor de installaties verschillende technologieën tegen elkaar zullen worden afgewogen;

  • In het project-MER zijn effecten van de aangevraagde werken met inbegrip van het rooien van de bomen binnen de discipline Water beschreven, alsook deze binnen Klimaat. De effecten van de toekomstige industriële installaties zijn het voorwerp van toekomstige project-MER’s, waarbij de effecten van voorgaande projecten steeds cumulatief meegenomen zullen moeten worden. Thans zijn deze enkel in hoofdlijnen en kwalitatief in beeld gebracht in het ontwikkelingsscenario.

  • In het voorliggend project-MER voor de voorbereidende werken vormt de bestaande verontreiniging met plastic pellets en micro-plastics in natuurgebieden in de omgeving een andere vorm van verstoring dan de verstoring door de voorbereidende werken, die in hoofdzaak plaatselijk biotoopverlies betreft, alsook verstoring door geluid plaatselijk en naar natuurgebieden in de omgeving. In de toekomstige MER’s kan mogelijkerwijze wel aandacht gaan naar preventieve maatregelen tegen het vrijzetten van plastic pellets;

  • In de discipline Mens zijn diverse vormen van hinder (geluid, stof, visuele hinder, gezondheid, mobiliteit en verkeersaspecten) ten opzichte van omwonenden beoordeeld, alsook ten opzichte van werknemers van omliggende bedrijven.
    In de voortoets/passende beoordeling die deel uitmaakt van het project-MER zijn de effecten van de aangevraagde voorbereidende werken op vlak van geluid wel beoordeeld. Rekening houdend met de projectgeïntegreerde maatregelen, zoals situering van de hakselaars en het starten van de werken aan de westzijde, die worden genomen, worden de effecten van geluidsverstoring op fauna voor de voorbereidende werken van het Project One in het Vogelrichtlijngebied Galgenschoor mede wegens het reeds bestaande achtergrondgeluid als verwaarloosbaar beschouwd. Er wordt ook aangehaald dat bij de bouw- en exploitatie van het verdere Project One opnieuw een tijdelijke (aanlegfase) en permanente exploitatie­fase) geluidsverstoring zal optreden. Echter maakt dit project geen deel uit van voorliggend project-MER. Aangezien op dit moment er nog te weinig gegevens voorhanden zijn betreffende deze vervolgfases, kan deze impact momenteel ook nog niet beschreven en beoordeeld worden.
    Andere verstoringseffecten (lucht, visueel, …) zijn niet van die aard dat ze een negatieve impact op het vogel- of habitatrichtlijngebied zullen genereren.

  • Het studiegebied van het project-MER is niet beperkt tot een afstand van 200 meter ten opzichte van de rand van de perceelsgrenzen. Wel wordt ingeschat dat bepaalde effecten, slechts dergelijke reikwijdte hebben. De impact van de voorbereidende werken op de omliggende Natura 2000-gebieden is onderzocht binnen de voortoets/passende beoordeling die deel uitmaakt van het project-MER; zie ook hierboven; Er zijn geen andere aanwijzingen dat de uitgevoerde terreinkartering niet voldoet aan de minimale vereisten van een correcte broedvogeltelling; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;

  • Gelet op de aanwezige vegetatietypes op de te ontwikkelen terreinen lijkt overwintering van vogels minder relevant; er is in het document wel sprake van bergeenden; het lijkt niettemin aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;

  • De huiszwaluw wordt niet in beschouwing genomen in het project-MER; de aanwezige vegetaties op de terreinen lijken niet overeen te stemmen met het habitat van deze soort; in het project-MER is het voorzien van nestkasten voor deze soort wel aangegeven als een mogelijke maatregel om de biodiversiteit op het terrein te maximaliseren bij het geplande ontwikkelingsscenario van Project One; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;

  • Het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich uitspreken over de vraag naar uitgebreider onderzoek naar het nestelen van de oeverzwaluw;

  • Het project-MER geeft aan dat de huidige ecologische verbinding, die in realiteit een leidingstrook betreft, hoofdzakelijk fungeert voor soorten van meer open gebieden (via de open ruigtevegetaties in het gebied). Soorten (dagvlinders, andere insecten, zoogdieren) kunnen via deze corridor van westelijk gelegen habitats langs de Schelde (Galgenschoor, dijken e.d.) migreren naar de gebieden ten oosten van het projectgebied en andere locaties op de haventerreinen; pijpleidingenzones kennen door hun gebruik een ecologisch extensief beheer, ongeacht hun eigenaar/beheerder; het terrein waarop de zuidelijke corridor gesitueerd is, is eigendom van het Havenbedrijf en betreft een terrein dat als zone non aedificandi deel zal uitmaken van het concessieterrein; ook onder fakkels gelden bouw- en gebruiksbeperkingen en vanuit het oogpunt (explosie)veiligheid zijn er soms tussenafstanden tussen industriële installaties vereist; er zijn dus minstens mogelijkheden tot ecologisch beheer;

  • De effecten van het rooien van de bomen op vlak van biodiversiteit worden bestudeerd in het project-MER. Tijdens de inventarisaties in voorbereiding van het project-MER werden een aantal (vrij algemene tot zeer algemene) broedvogelsoorten aangetroffen op de terreinen, waaronder fitis (Phylloscopus trochilis), alsook territoria van enkele Vlaamse rode lijstsoorten, waaronder eveneens fitis (Phylloscopus trochilis) en nachtegaal (Luscinia megarhynchos). Er is in het project-MER geen sprake van kajatehoutspanner; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover verder uitspreken;

  • De bosleeftijd werd achterhaald aan de hand van luchtfoto’s uit de periode 2000-2003 (over enkele tussentijdstippen) en 2018, zoals opgenomen in bijlage F in het project-MER.

  • De documenten van het project-MER en de bijbehorende niet-technische samenvatting bevatten inderdaad een foutieve verwijzing/datum voor het besluit dat de vegetatiewijzigingen regelt. Deze slordigheid lijkt geen afbreuk te doen aan de leesbaarheid van het document noch aan de beschrijving van de referentiesituatie, de beoordeling van effecten of het formuleren van gepaste maatregelen;

  • Andere verboden te wijzigen vegetaties zijn bij de uitgevoerde terreininventarisatie (met medewerking van Natuurpunt) niet aan het licht gekomen; het lijkt evenwel aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich verder uitspreken over de mogelijkheid dat de aanwezige korstmosvegetaties kunnen behoren tot een (prioritair) habitattype van de habitatrichtlijn, een regionaal belangrijk biotoop of een historisch permanent grasland;

  • Het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich verder uitspreken over het niet besteden van aandacht aan noch voorzien van maatregelen ter behoud van een gezonde populatie van de soort Cladonia portentosa (rendiermos);

  • De gebieden waar de compenserende heraanplantingen plaatsvinden zijn aangegeven in de boscompensatieformulieren respectievelijk de vraag tot afwijking van het vegetatiewijzigingsverbod (bijlage H bij de project-MER); de locatie van de duindoorncompensatie is bepaald in samenspraak met het Havenbedrijf Antwerpen en Natuurpunt; de aanvraag is integraal voor advies voorgelegd aan het Agentschap voor Natuur en Bos;

  • De CO2-uitstoot die niet langer wordt gecapteerd door de bomen die worden gerooid, wordt - toch op termijn bij ontwikkeling van een volwaardige bosvegetatie - gecompenseerd door loofhoutheraanplantingen. De kwantitatieve beoordeling van de effecten waaronder de CO2-uitstoot van de toekomstige industriële installaties en de noodzakelijke maatregelen aan deze installaties maken deel uit van toekomstige project-MER’s. Er kan dus thans nog geen sprake zijn van de vermeende aangehaalde tegenstrijdigheden. In het ontwikkelingsscenario worden de luchtemissies van de toekomstige PDH-unit en de ethaankraker ook wel reeds kwalitatief besproken; Aangezien  het rooien van de bomen in het kader van het Bosdecreet in natura wordt gecompenseerd met toepassing een factor 2 zal de klimaatimpact van het rooien van de bomen bij ontwikkeling van een volwaardige bosvegetatie worden gecompenseerd. Momenteel werkt de stad aan het nieuw klimaatplan 2030 Antwerpen. Deze studie omvat het volledige grondgebied van de stad Antwerpen, uitgezonderd alle bedrijven of sites die onder de ETS regeling van Europa vallen. Deze ETS-bedrijven krijgen immers aparte doelstellingen met bijhorende roadmap opgelegd vanuit een Europees kader. De beoogde toekomstige industriële ontwikkelingen worden dus niet gevat door dit toekomstige klimaatplan 2030 Antwerpen.

  • Hoofdstuk 10 in het project-MER beschrijft de milieu-effecten van Project One op kwalitatieve en niet op kwantitatieve wijze. Dit laatste zal gebeuren in de navolgende project-MER’s voor de PDH-unit en de ethaankraker waarbij de effecten van het deelproject steeds cumulatief kwantitatief bekeken worden ten opzichte van de reeds eerder in voorgaande MER’s in beeld gebrachte milieueffecten; in hoofdstuk 10 wordt wel aangegeven dat de emissies naar lucht, de rustverstoring naar de Europees beschermde gebieden in de omgeving en de verzurende depositie op dat vlak van belang zijn; de verwijzing op p. 77 van de niet-technische samenvatting is een slordigheid: de bedoelde effectenbeschrijving is enkel terug te vinden in het voorliggende integrale project-MER;

De saucissonering van het project waardoor een totale impact van het project omzeild wordt

Het bijgevoegde project-MER betreft voorbereidende werken die thans worden aangevraagd en die strekken tot het realiseren van een bouwrijp terrein.  De bouw en exploitatie van de nieuwe industriële installaties (PDH-unit en ethaankraker) zijn echter elk op zich ook aan de project-MER-plicht onderworpen. Daarvoor zal de aanvrager later een project-MER laten opstellen. Het laatste Project-MER zal een cumulatieve beoordeling van alle voorgaande deelprojecten behelzen. Juridisch is dit mogelijk voor zover:

  • in het project-MER voor de voorbereidende werken met inbegrip van de MER-plichtige omschakeling naar een ander bodemgebruik een vooruitblik wordt geworpen naar de nabestemming en de effecten van de nabestemming (PDH-unit en ethaankraker) kwalitatief besproken worden in het project-MER; in het voorliggende project-MER wordt hieraan invulling gegeven – hoofdstuk 10 omvat een kwalitatieve omschrijving van de verwachte effecten van PDH en ethaankraker en bijbehorende installaties; het komt aan het Team MER toe zich hierover verder ten gronde uit te spreken;

  • in de navolgende project-MER’s voor de industriële ontwikkelingen de cumulatieve effecten met voorgaande fases van het project telkens kwantitatief onderzocht en beoordeeld worden; hierop zal verder kunnen worden toegezien bij latere omgevingsvergunningsaanvragen.

Van saucissonering of een salamitactiek is volgens rechtspraak slechts sprake wanneer voor opsplitsing wordt geopteerd om rechten van derden te miskennen of wetgeving (bv. de MER-plicht) te omzeilen, of wanneer de opsplitsing ertoe leidt dat de globale beoordeling van het totaalproject bemoeilijkt of onmogelijk wordt.

In voorliggende aanvraag worden slechts voorbereidende werken beoordeeld. Er lijkt geen sprake van de miskenning van de rechten van derden, noch van de omzeiling van andere wetgeving. Bij voorliggende aanvraag is voor de aangevraagde werken ook een project-MER gevoegd, wegens de beoogde omschakeling van een bodemgebruik als bos naar een industrieel bodemgebruik (rubriek 1 d van Bijlage II uit het MER-besluit van 2004). De beoordeling van de latere verdere industriële ontwikkeling van het terrein zal nog plaatsvinden en wordt thans niet bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt.

Wanneer een project zowel vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als een ingedeelde inrichting of activiteit betreft, is er sprake van de verplichting tot het aanvragen van de omgevingsvergunning voor deze beide aspecten volgens het Omgevingsvergunningsdecreet. Dit decreet vereist echter niet (langer) het samen indienen van de werfinrichting met het eigenlijke project.

Hoewel de voorbereidende werkzaamheden strekken tot het bouwrijp maken van de betrokken terreinen met het oog op de realisatie van Project One door Ineos Manufacturing, zijn deze terreinen na deze werken eventueel bruikbaar voor de ontwikkeling van een ander industrieel project. In het havengebied zijn aanvragen die louter strekken tot het bouwrijp maken van een terrein zelfs vrij gangbaar, vermoedelijk samenhangend met de snelheid van ontwikkelingen.

Tevens wordt opgemerkt dat bepaalde effecten van deze voorbereidende werken hoofdzakelijk tijdelijk van aard zijn (bv. emissies van werfverkeer en machines naar lucht, mobiliteit).

Tot slot zijn er van voorliggende aanvraag geen grensoverschrijdende effecten te verwachten. De eventuele grensoverschrijdende effecten van de industriële ontwikkeling van de terreinen zijn te beoordelen in de project-MER bij de latere industriële installaties.

Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de saucissonering in combinatie met de onbegrensde tijdsduur van de vergunning

Zoals reeds hoger aangegeven zullen de effecten van Project One alle en cumulatief in navolgende project-MER’s in beeld worden gebracht. Er zal dus een zorgvuldig afweging mogelijk zijn bij elke omgevingsvergunningsaanvraag op maat van de aanvraag met telkens een volledig plaatje van reeds eerder verleende vergunningen en een vooruitblik naar nog te verwachten ontwikkelingen.

Het niet aftoetsen of het project deel uitmaakt van een milieutechnische eenheid

Zie ook punt rond saucissonering hierboven. Bovendien:

  • De voorliggende aanvraag strekt in hoofdzaak tot het louter bouwrijp maken van het terrein. Hoewel de nabestemming in hoofdlijnen thans reeds gekend is, kan het bouwrijp maken van dergelijke industriële haveninbreidingsgerichte locaties ook als afzonderlijk(e) project(en) worden beschouwd.

  • In voorliggende aanvraag zijn tevens brandstof en airco’s aangevraagd als IIOA, wat zelfs geeneens een verplichting is, aangezien deze enkel betrekking hebben op de uitvoeringsfase van de werken en zodoende op basis van artikel 7 §2 tweede lid Omgevingsvergunningsdecreet niet verplicht gezamenlijk moesten worden aangevraagd.

  • Er is geen technische samenhang van de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen, noch van de aangevraagde IIOA met bestaande IIOA in de omgeving, noch van Ineos, noch van andere bedrijven.

  • Een omgevingsvergunning wordt verleend voor onbepaalde duur, uitgezonderd specifieke gevallen voorzien in de wetgeving. Of de toekomstige PDH-unit en ethaankraker als een uitbreiding van de thans reeds bestaande installaties dient te worden beschouwd, zal een element zijn van de beoordeling van de latere omgevingsvergunningsaanvragen van deze installaties met inbegrip van de milieueffectenbeoordeling daarvan. De loutere geografische situering en verbinding door pijpleidingen is op zich onvoldoende hiertoe te kunnen besluiten; in het Antwerpse havengebied wordt bovendien ook gestreefd naar de versterking van de bestaande industriële cluster;

  • Zelfs wanneer een gelijkaardige aanvraag, voor het bouwrijp maken van een terrein, afkomstig geweest zou zijn van een bestaand bedrijf met uitbreidingsplannen, dan zou de vergunningsprocedure precies dezelfde stappen kennen; het klopt niet (zoals in sommige bezwaarschriften aangehaald) dat een aanvraag van een klasse 1-inrichting steeds een informatievergadering impliceert;

Een gebrek aan toegang tot informatie, transparantie en inspraak

Er is geen aanwijzing van een schending van de verplichtingen rond het openbaar onderzoek. Een informatievergadering was niet verplicht. Het houden van het openbaar onderzoek tijdens een vakantieperiode is wettelijk niet uitgesloten. De initiatiefnemer heeft niet facultatief geopteerd voor ruimere inspraakmogelijkheden rond het project-MER. Wel wordt reeds enige transparantie geboden over de bedoelde verdere industriële ontwikkeling van het terrein. Naast de andere wijzen van bekendmaking via aanplakking van affiches, publicatie en aanschrijving van aanpalenden, zijn de Nederlandse gemeenten Woensdrecht en Reimerswaal tevens aangeschreven.

De informatie rond de locaties waarop de boscompensatie en de natuurherstelmaatregelen plaatsvinden is opgenomen in de boscompensatieformulieren bij de aanvraag en in de vraag tot afwijking van het vegetatiewijzigingsverbod, gevoegd als bijlage H bij de project-MER. Niet alle informatie bij de aanvraag is evenwel raadpleegbaar op het digitaal Omgevingsloket. Uitgezonderd een zeer beperkt deel van de aanvraag dat aan de openbaarheid was onttrokken kon het integrale dossier worden ingekeken op het Vergunningenloket Haven van de stad Antwerpen zoals aangegeven in de bekendmaking van de aanvraag.

Er is op dit ogenblik nog geen sprake van een bestaand Seveso-bedrijf, dus ook niet van informatieplichten of een veiligheidsrapport. Zelfs bij een aanvraag voor gelijkaardige werken – met name bouwrijp maken van een terrein - die zouden kaderen in de uitbreiding van een bestaande IIOA, zouden geen extra informatieplichten gelden en zou nog geen opmaak van een veiligheidsrapport verplicht zijn (op voorwaarde dat men het bouwrijp te maken terrein vlot kan bereiken zonder de niet-publieke delen van de bestaande bedrijfssite te moeten betreden).    

Het horen van partijen (in een omgevingsvergunningscommissie of door de vergunningverlenende overheid) is niet voorzien als procedurestap in een procedure omgevingsvergunning in eerste aanleg.

Veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor personeel en omgeving (inbegrepen kinderen met astmatische klachten)

Er zijn geen specifieke veiligheids- of gezondheidsrisico’s te verwachten die samenhangen met de aangevraagde voorbereidende werken, noch voor personeel, noch voor de omgeving, uitgezonderd het indirecte effect van de effecten op vlak van geluid, stof, visuele hinder, gezondheid en mobiliteit/verkeer naar omwonenden in het project-MER als verwaarloosbaar beoordeeld en naar werknemers van omliggende bedrijven als beperkt.

De onzekerheid over de vergunbaarheid en uitvoering van de andere projecten

Zoals hoger reeds aangegeven strekt de voorliggende aanvraag, op enkele verhardingen voor permanente interne wegenis met een beperkte oppervlakte na, tot het louter bouwrijp maken van terreinen, op inbreidingslocaties in het zeehavengebied die sinds het eerste gewestplan een industriële bestemming verkregen. Hoewel de nabestemming in hoofdlijnen thans reeds gekend is, kan het bouwrijp maken van dergelijke industriële haveninbreidingsgerichte locaties zoals hoger ook reeds aangegeven ook als een afzonderlijk(e) project(en) worden beschouwd en kan (kunnen) het (de) bouwrijp gemaakte terrein(en) evenzeer gebruikt worden voor een andere industriële ontwikkeling. De bedoelde onzekerheid staat de gunstige advisering van voorliggende aanvraag bijgevolg niet in de weg.

Het in de weg staan van een ambitieuze klimaataanpak door de beoogde industriële installaties

De impact van de aangevraagde voorbereidende werken met inbegrip van het rooien van bomen op het klimaat is beoordeeld in het project-MER bij de aanvraag. De impact van de latere bouw en exploitatie van de industriële installaties zal deel uitmaken van latere milieu-effectenbeoordeling.

Onduidelijkheid over wie de financiële verantwoordelijkheid zal dragen voor de milieu- en klimaatimpact

Financiële aspecten zijn geen onderwerp van milieu-effectenbeoordeling, noch van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Ontbreken van de investeringsplannen, de ruling die Ineos maakte of wenst te maken met de Belgische belastingdiensten en het volledig financieel plaatje bij het dossier (om een inschatting te kunnen maken op welke termijn het bedrijf zijn investering wenst af te schrijven en tot wanneer men dus de productie van deze goederen wenst aan te houden

Zie ook punt hierboven. Bovendien geldt een omgevingsvergunning, behoudens specifieke gevallen voorzien in de wetgeving, voor onbepaalde duur.

De negatieve impact van ontbossing op vlak van leefbaarheid van de stad en de haven, op de luchtkwaliteit en op het plaatselijk micro-klimaat

Het bos dat wordt gerooid is gelegen op circa 900 meter in vogelvlucht van de dichtstbij zijnde woningen, ervan gescheiden door het Kanaaldok, en thans ook niet toegankelijk. Een verkoeling voor het stedelijk hitte-eilandeffect speelt allicht niet meer over dergelijke afstand.

De negatieve impact van het verdwijnen van natuurgebied

De terreinen die bouwrijp worden gemaakt kennen reeds van sinds het eerste gewestplan (1979) een industriële bestemming, die nooit ter discussie werd gesteld. Zij zijn niet bestemd als natuurgebied.

Het rooien van bomen in industriegebied is volgens het Bosdecreet mogelijk, mits compensatie. Lokaal is wel sprake van verboden te wijzigen vegetaties (o.a. 3 ha duindoorn, riet) en van beschermde soorten. Er bestaan procedures om van deze verbodswijzigingen af te wijken.

Er verdwijnt dus wel een gebied met een zekere waarde voor natuur, maar geen (beschermd) natuurgebied.

De effecten op biodiversiteit en een voortoets/passende beoordeling en verscherpte natuurtoets maken deel uit het bijgevoegde project-MER, waarin ook project-geïntegreerde maatregelen worden besproken om deze te milderen.

De ontbossing draagt bij tot de reeds dramatische ontbossingsgraad van Vlaanderen en in de wereld

Het bos dat wordt gerooid, is vrij recent en ontstond door spontane opslag pas na opspuiting/ophoging van het terrein met het oog op havenontwikkeling in de jaren ‘60 van de 20ste eeuw.

Het rooien van bomen in industriegebied is volgens het Bosdecreet in Vlaanderen mogelijk, mits compensatie.

De effecten op biodiversiteit en een voortoets/passende beoordeling en verscherpte natuurtoets maken deel uit het bijgevoegde project-MER, waarin ook project-geïntegreerde maatregelen worden besproken om deze te milderen.

Vlaanderen kent inderdaad een lage bebossingsgraad.

De ontbossing/ het project is in strijd met de Betonstop

De Betonstop is een beleidsvoornemen om op termijn te evolueren naar een status quo in verharde oppervlakte. Dit betekent niet dat er nergens in Vlaanderen nog mag worden gebouwd, wel dat er een slim locatiebeleid en een efficiënt ruimtegebruik nodig zijn. Het komt aan de vergunningverlenende overheid toe zich over de opportuniteit van de aanvraag uit te spreken.

De negatieve impact van het verdwijnen van een significant stuk bos op de continuïteit van broed- en foerageergebieden over grotere afstand; de significant negatieve impact van het project op Natura 2000-gebieden en VEN-gebieden, en dit in strijd met het stand still principe uit het Natuurdecreet; de strijdigheid van de aanvraag met artikel 8 uit het Natuurbehoudsdecreet De effecten op biodiversiteit en een voortoets/passende beoordeling en verscherpte natuurtoets maken deel uit het bijgevoegde project-MER, waarin ook project-geïntegreerde maatregelen worden besproken om deze te milderen.

De Vlaamse overheid werkte het beleids- en regelgevend kader uit het Natuurdecreet verder uit, o.a. met het besluit dat de boscompensatie regelt.

Het verdwijnen van een significante hoeveelheid duindoornstruweel en de compensatie met loofbos wat geen werkelijke compensatie is

Deze aanname is foutief. De duindoorstruweel wordt niet enkel gecompenseerd onder toepassing ven het Bosdecreet, maar wordt tevens gecompenseerd met duindoornstruweel. Er zal 3 hectare duindoorn en 1 ha wilde liguster, hondsroos, eglantier, sleedoorn, duinroos en kruipwilg in een plantverband van 2 op 2,5 m worden aangeplant op een perceel kadastraal gekend als Antwerpen, afdeling 20, sectie A, nummer 1D2 (gelegen in het noorden van het havengebied tussen de Scheldelaan en de Schelde-oever) cfr. de aanvraag tot afwijking van het vegetatiewijzigingsverbod ten aanzien van duindoornstruweel.

De niet evenredige boscompensatie, gezien de leeftijd van het bos en daar de compensatie verspreid over heel Vlaanderen gebeurt

Het bos dat wordt gerooid, met een totale oppervlakte van circa 48,4 ha, is vrij recent en ontstond door spontane opslag pas na opspuiting/ophoging van het terrein met het oog op havenontwikkeling in de jaren ‘60 van de 20ste eeuw. Een deel, namelijk circa 26,5 ha, is minder dan 22 jaar oud en het rooien daarvan vergt wettelijk gezien geen compensatie.

De boscompensatie gebeurt overeenkomstig de bepalingen uit het Bosdecreet van 13 juni 1990 (artikel 90bis) en het besluit van 16 februari 2001. De compensatie gebeurt in dit geval verplicht in natura. Het bos (inclusief het tevens als vegetatie te herstellen duindoornstruweel) van 22 jaar of ouder wordt gecompenseerd met een boscompensatiefactor 2. Bovenop de wettelijke compensatie is 7 ha extra bebossing voorzien. Dat brengt de totale oppervlakte waarop aanplantingen gaan gebeuren overigens op 55 ha, of de oppervlakte van het bos dat zal verdwijnen.

De compensatie gebeurt inderdaad verspreid over heel Vlaanderen, wegens het gebrek aan voldoende mogelijkheden in de directe nabijheid. Het Agentschap voor Natuur en Bos brengt een advies uit over voorliggende aanvraag. Hun advies over het boscompensatie­voorstel is daarbij bindend.

De negatieve impact van ontbossing op de klimaatsverandering, onverantwoord voor commerciële doeleinden

Wegens de boscompensatie in natura (cfr. het Bosdecreet maar tevens in gelijke oppervlakte als de oppervlakte aan bos dat verdwijnt) wordt de verwaarloosbare impact van het rooien van bomen in de aanvraag op de klimaatsverandering gecompenseerd.

Het Bosdecreet laat het rooien van bomen in van industriegebied toe mits compensatie.

Strijdigheid van de aanvraag met het beschermingsstatuut van fauna, vegetatietypes en foutieve of ontbrekende afwijkingsaanvragen

Voor aanwezige soorten die beschermd zijn volgens het Soortenbesluit van 15 mei 2009 of het Vegetatiebesluit van 23 juli 1998 zal een afwijking op dit besluit moeten zijn verleend, alvorens men voorbij kan gaan aan de verbodsbepalingen die ondermeer ten aanzien van specimens of eieren van beschermde soorten, en ten aanzien van hun nesten, voortplantings- en rustplaatsen gelden.

Dat maakt de omgevingsvergunning zonder dergelijke en rechtsgeldige afwijkingen onuitvoerbaar.

De oeverzwaluw, de bergeend, de graspieper en de buizerd vallen inderdaad niet onder categorie 1, maar onder categorie 2 van het Soortenbesluit.

Volgens het project-MER werd 1 nest met eieren van de kievit teruggevonden. Het huidige broedseizoen zal voorbij zijn tegen dat van de omgevingsvergunning gebruik gemaakt kan worden. Er zijn tevens projectgeïntegreerde maatregelen voorzien, zoals het feit het doorwerken voorafgaand aan de start van het broedseizoen, auditieve afschrikkingsmiddelen op de terreinen, een intensieve inspectie om mogelijke grondbroeders te detecteren en tegen te gaan dat deze zich opnieuw zouden vestigen op de site, het beperken van de uitvoeringsduur van de werken voor het rooien van bomen.

Dergelijke afwijkingsaanvragen zijn tevens aangevraagd bij het Agentschap voor Natuur en Bos, dat zich hierover dus verder kan en zal moeten uitspreken, maar staan los van de behandeling van de omgevingsvergunningsaanvraag.

Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn wettelijk mogelijk bij wijze van uitzonderingsmaatregel en mits compensatie.

De vestiging op het terrein van de huiszwaluw lijkt gelet op de aanwezige huidige vegetaties en de toestand na uitvoering van voorliggende aanvraag niet erg waarschijnlijk.

Voor de rugstreeppad zullen translocaties worden georganiseerd wanneer deze zou worden aangetroffen.

Andere verboden te wijzigen vegetaties zijn bij de uitgevoerde terreininventarisatie niet aan het licht gekomen.

In het project-MER zijn voor rendiermos inderdaad geen maatregelen voorzien. Zie ook hoger.

Voor de Nachtegaal en Fitis worden geen maatregelen genomen hoewel beide op de Rode Lijst staan als kwetsbaar

Deze soorten staan op de Vlaamse rode lijst als kwetsbaar. Volgens het project-MER zijn er van de nachtegaal minimaal 5 territoria gevonden en van de fitis minstens 17. In het project-MER worden geen maatregelen specifiek gericht op deze soorten naar voor geschoven, maar wel projectgeïntegreerde maatregelen om de impact op mogelijke broedvogels tegen te gaan.

Geen of onvoldoende compensatiemaatregelen genomen door de factor 1:1 toe te passen

Het werk naar hetwelk verwezen wordt, Gyselings, R. (2018). Advies over de uitgangspunten van het compensatieplan voor het Vogel- en Habitatrichtlijngebied in het kader van toekomstige ontwikkelingen van het Antwerpse havengebied op de Linkerscheldeoever. Adviesnota INBO, INBO.A.3656. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel. 15 pp. betreft een studie opgemaakt voor het havengebied op de Linkerscheldeoever, grotendeels begrepen in het Vogelrichtlijngebied; de informatie hieruit is niet zondermeer te transponeren.

De reeds door industrie en op vlak van mobiliteit overbelaste regio

Bij de voorliggende aanvraag is een project-MER gevoegd. De meeste effecten zijn als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld. Enkel op vlak van de landschapsstructuur en -relatiewijzigingen, de wijziging van perceptieve kenmerken en belevingswaarde van het landschap, ecotoop- en biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking worden de effecten negatief of aanzienlijk negatief beoordeeld.

De effecten van voorliggende aanvraag op vlak van mobiliteit zijn beperkt negatief. Het transport voor de grondafvoer wordt voor 90% over het water voorzien.

De effectbeoordeling van de toekomstige industriële installaties, thans slechts kwalitatief omschreven in het ontwikkelingsscenario, verder ten gronde worden onderzocht in toekomstige project-MER’s. Dat de mobiliteitseffecten daarbij grondig zullen moeten worden onderzocht, wordt reeds aangegeven in het ontwikkelingsscenario in het voorliggende project-MER.

De negatieve impact op klimaat, milieu, veiligheid en gezondheid van het gebruik als grondstof en brandstof (inclusief affakkelen), het transport en de ontginning van schaliegas

De latere industriële ontwikkeling van de betrokken terreinen, laat staan de herkomst van aangewende grondstoffen, maakt geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunnings­aanvraag.

Affakkelen is overigens een gevolg van incidentbestrijding en zoveel mogelijk te vermijden.

Het veiligheidsrisico voor regio Antwerpen bij plaatselijke ontginning van schaliegas

Noch in voorliggende aanvraag, noch in Project One is sprake van plaatselijke ontginning van schaliegas. Vermeend risico stelt zich dus geenszins.

Het project Project One heeft een negatieve impact op het klimaat en captatie van CO2 biedt geen oplossing hiervoor

Wegens de boscompensatie in natura (cfr. het Bosdecreet maar tevens in gelijke oppervlakte als de oppervlakte aan bos dat verdwijnt) wordt de verwaarloosbare impact van de aanvraag op de klimaatsverandering gecompenseerd.

De CO2-uitstoot en eventuele maatregelen van de toekomstige industriële installaties zijn onderwerp van navolgende project-MER’s.

Het project Project One draagt niet bij tot de transitie naar meer duurzame industriële activiteiten (bio-based, circulair, koolstofarm) of staat deze zelfs in de weg; en draagt niet bij tot het zoeken naar alternatieven voor (al dan niet single use) plastics

De latere industriële ontwikkeling van de betrokken terreinen, al dan niet leidend tot de productie van kunststoffen, maakt geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunnings­aanvraag.

De latere industriële ontwikkeling zal plaatsvinden binnen het kader van de Europese emissiehandel (ETS) waarbinnen een stapsgewijze daling van de totale CO2 uitstoot is voorzien, rekening houdend met de Europese klimaatdoelen.

De negatieve impact van plastiekvervuiling, micro-plastics en plastic pellets en het gegeven dat er zolang er hiervoor geen oplossing gevonden is, bijkomende productie daarvan niet veroorloofd wordt geacht

De latere industriële ontwikkeling van de betrokken terreinen, al dan niet leidend tot de productie van kunststoffen, maakt geen deel uit van voorliggende omgevingsvergunnings-aanvraag.

In het/de bijbehorende project-MER’(s) kunnen maatregelen om de vrijzetting in het natuurlijk milieu van plastic pellets en micro-pellets worden opgenomen.

Tegenstrijdigheid met het voorzorgsprincipe  en schending van de Universele verklaring van de rechten van de mens op vlak van veiligheid en gezondheid

Voorliggende aanvraag kent volgens het bijgevoegde project-MER slechts verwaarloosbare of beperkt negatieve effecten op vlak van geluidshinder, stofhinder, visuele hinder, mobiliteit en verkeersaspecten. Gezondheidseffecten worden als onbestaand beoordeeld.

De effecten op vlak van veiligheid en gezondheid en eventuele maatregelen om effecten te milderen van de toekomstige industriële installaties zijn onderwerp van navolgende project-MER’s en zo nodig ook veiligheidsstudies.

De geloofwaardigheid van het Havenbedrijf Antwerpen als aanjager van duurzame groei en een circulaire economie, zoals opgenomen in het Ondernemingsplan 2018-2020, wordt ondermijnd

Het gronduitgiftebeleid van het Havenbedrijf Antwerpen is geen voorwerp van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Werkelijk toekomstgerichte jobs zijn gelegen in activiteiten die hernieuwbaar en circulair zijn, niet fossiel en lineair en daardoor ook slechts tijdelijk; vacatures geraken niet ingevuld

Tewerkstelling is geen voorwerp van een omgevingsvergunningsaanvraag.

Investeringsfondsen zijn voor andere doeleinden aan te wenden

Investeringen zijn geen voorwerp van omgevingsvergunningsaanvragen.

De ontwikkeling van windturbines is een beter alternatief

De ontwikkeling van windturbines is geen voorwerp van de aanvraag en geen uitvoeringsalternatief ervoor.

Klimaatveranderingen: Wat wordt gedaan om dergelijke industriële installaties klimaat- en water-robuust te maken en waarom? En wat niet, en waarom?

Voorliggende aanvraag strekt, op het aanleggen van beperkte verhardingen en enkele tijdelijke constructies en werfinstallaties na, louter tot het bouwrijp maken van de terreinen.

Door voorliggend project zal plaatselijk de infiltratie beperkt afnemen en de afstroming van hemelwater beperkt toenemen.

Deze huidige beperkte en toekomstige uitgebreidere ontwikkelingen moeten een gezonde hemelwaterhuishouding respecteren. Het regelgevend kader terzake wordt gevormd door de watertoets, het wateradvies en de gewestelijke hemelwaterverordening.

Het schrijven van Elia Asset nv met uitvoeringsmodaliteiten wordt samen met de overige bezwaren overgemaakt aan de deputatie van de provincie Antwerpen.

 

Aanleiding en context

Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen.

 

Projectnummer:

OMV_2019070612

Gegevens van de aanvrager:

nv Ineos Manufacturing Belgium II met als adres Scheldelaan 482 te 2040 Antwerpen

Gegevens van de exploitant:

nv Ineos Manufacturing Belgium II met als adres Scheldelaan 482 te 2040 Antwerpen

Ligging van het project:

Scheldelaan 460 - 480 te 2040 Antwerpen

Kadastrale gegevens:

afdeling 18 sectie A nrs. 61M, 61W, 61T, 61V, 61Y, 61Z, 150C, 150B, 162S, 162R, 162G, afdeling 19 47B, 77C, 77F, 77G en 77H

Inrichtingsnummer:

20190528-0023 (INEOS Manufacturing Belgium II nv)

Vergunningsplichten:

Stedenbouwkundige handelingen. Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

Voorwerp van de aanvraag:

Bouwrijp maken van een terrein ter voorbereiding van de bouw en exploitatie van een chemisch bedrijf

 

Omschrijving stedenbouwkundige handelingen

Inhoud van de aanvraag

Voorbereidende werken in het kader van het bouwen en exploiteren van een PDH-unit (propaandehydrogenatie) en ECR (ethaankraker)-installatie, meer bepaald:

- Rooien van de aanwezige bomen op projectgebied noord en zuid (ontbossing);
- Verwijderen van 30 cm aarde (wortelzone) en nivellering van het terrein tot gemiddeld 30 cm op projectgebieden noord en zuid (reliëfwijzigingen)
- Aanleg van een permanente verharde weg voor werfverkeer op projectgebied noord (aanleg verharding);
- Aanleg van een permanente verharde weg voor werfverkeer op projectgebied zuid (aanleg verharding);
- Plaatsen van kantoorunits (inclusief sanitair, verwarming, koeling en riolering) op projectgebied noord (bouwen).

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorgeschiedenis

Het betreft een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit.

 

Inhoud van de aanvraag

De aanvraag omvat airconditioningsinstallaties en de opslag van brandstof.

 

Aangevraagde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

16.3.1.1°

inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen – ontspannen) - koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

76 kW

17.3.2.1.1.1° b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt.

8,40 ton

 

 

 

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een voorwaardelijk gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag:

 

De omgevingsvergunning dient volgende stedenbouwkundige voorwaarden te bevatten:

  • De aangevraagde kantoorunits mogen niet langer dan 8 jaar na de datum waarop de huidige vergunning een definitief en niet langer voor administratief beroep vatbaar karakter verkrijgt, in stand blijven; na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning moet de begunstigde het terrein ter plaatse van deze units te herstellen in de staat waarin het zich bevond vóór de oprichting daarvan; alle niet langer bruikbare ondergrondse constructies, kabels en leidingen zijn daarbij tevens te verwijderen;

  • De bouwheer laat werfcontroles toe door stadsarcheologen;

  • De bouwheer is verplicht om eventuele vondsten en restanten waarvan hij redelijkerwijs vermoedt dat het archeologische waarde heeft, te melden onder de vondstmeldingsplicht (Onroerenderfgoeddecreet van 2 juli 2013, artikel 5.1.4). De dienst archeologie kan dit potentieel komen inschatten.

  • Er dient tijdens de aanlegfase een verkeersveilige route voorzien te zijn voor zachte weggebruikers (fietsers en voetgangers) tussen de werfketen en het fietspad aan de Scheldelaan;

  • Er dienen tijdens de aanlegfase minstens 10 overdekte, afsluitbare fietsenstallingen voorzien te worden, alsook omkleedfaciliteiten;

  • Zowel tijdens de aanlegfase, als nadien, zijn maatregelen ter voorkoming van stofhinder te nemen, zoals het nat houden van gronden of het fixeren van gronden door bijvoorbeeld begroeiing; tijdens de aanlegfase zijn ook de snelheid van het werfverkeer te beperken en de verharde werfwegen te borstelen;

  • Bovenop het na te leven boscompensatievoorstel is bij de toekomstige ontwikkelingen na te gaan hoe kleine landschapselementen, inclusief kwalitatieve loofhoutaanplantingen, in de verdere ontwikkeling kunnen worden geïntegreerd;

  • De milderende maatregelen al dan niet omschreven als projectgeïntegreerd uit het project-MER zijn stipt na te leven;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Air Liquide Industries Belgium;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Fluxys nv;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Petrochemical Pipeline Services;

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Nationale Maatschappij der Pijpleidingen (voor Praxair);

  • Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het advies van Total Olefins Antwerp.

 

Artikel 2

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.

Artikel 3

Het college geeft opdracht aan:

Dienst Taak
stadsontwikkeling/vergunningen Het advies te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.