Artikel 12 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 bepaalt dat de dienst MER van het departement Omgeving het college om advies vraagt.
De dienst MER van het departement Omgeving vraagt advies aan het college over een milieueffectenrapport in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag van Ineos Manufacturing Belgium II - Scheldelaan 482 - 2040 Antwerpen voor de ontbossing en voorbereidende werken voor "Project One".
Ineos Manufacturing Belgium II heeft een omgevingsvergunningsaanvraag ingediend voor de ontbossing en voorbereidende werken voor de bouw en de exploitatie van een ethaankraker en PDH Unit (project ONE).
Voorliggende aanvraag is onderworpen aan de m.e.r.-plicht aangezien het project valt onder rubriek 1 d) van bijlage II van het besluit van de Vlaamse regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name "Ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik voor zover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voor zover artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is".
Het team Mer vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. De deputatie vraagt het college eveneens om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER en de bezwaren uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek over de lopende aanvraag met betrekking tot milieueffectenbeoordeling.
In voorliggend project-MER worden de effecten op vlak van biodiversiteit, bodem, water, alsook landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie beschreven en beoordeeld (hoofddisciplines binnen voorliggend project-MER) van de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag, die hoofdzakelijk werken omvat die leiden tot het bouwrijp maken van een terrein door het rooien van de aanwezige beplanting en nivellering van het terrein.
De effecten van de aangevraagde werken op vlak van klimaat en mens worden ook beschreven en beoordeeld.
Er zijn geen locatie-, noch uitvoeringsalternatieven beschreven en beoordeeld.
Het ontbreken van locatiealternatieven wordt verantwoord vanuit het gegeven dat het om een project nabij de bestaande bedrijfssite gaat, en ook een haveninbreidingsproject betreft.
De keuze voor de afvoer van de grond hoofdzakelijk (90%) via transport over water wordt aangegeven als motivatie voor het ontbreken van uitvoeringsalternatieven.
De toekomstige industriële ontwikkeling van de terreinen, dewelke zal worden vervat in navolgende omgevingsvergunningsaanvragen en MER’s, wordt wel als ontwikkelingsscenario meegenomen. De effecten daarvan worden kwalitatief beschreven.
Opgemerkt wordt dat de beide documenten, project-MER alsook en vooral de niet-technische samenvatting wel wat taalkundige slordigheden bevatten. Zo staat er op p.77 van de niet-technische samenvatting nog een verwijzing naar een onderstaande beschrijving van effecten die enkel in het integrale document is terug te vinden.
Het vooropgesteld vergunningstraject met drie afzonderlijke project-MER’s voor enerzijds de voorbereidende werken en anderzijds de feitelijke industriële ontwikkeling beoogt dat alle milieueffecten, alsook de cumulatieve effecten, van zowel het bouwrijp maken van het terrein als van de twee installaties volledig zullen worden onderzocht en tijdig in kaart worden gebracht, doch enkel dat deze studies gespreid kunnen worden in de tijd. Op die manier beoogt de initiatiefnemer INEOS Manufacturing Belgium II NV de nodige tijd te verkrijgen om alle nodige maatregelen te nemen, binnen of buiten het kader van de natuur- en boswetgeving, en om de impact van deze werken op de biodiversiteit aanwezig op de site zoveel mogelijk te beperken (rekening houdend met de broedperiodes, herlokalisatie bedreigde soorten, etc.), binnen de door de initiatiefnemer vooropgestelde projectplanning.
Biodiversiteit
Het projectgebied situeert zich ten westen van het Kanaaldok B2 op de terreinen van grootschalige industriële bedrijven die in reserve werden gehouden en tot op heden niet ontwikkeld werden.
Ze zijn momenteel braakliggend en kenmerken zich door spontaan gegroeide bebossing en vegetaties. Niet alleen het projectgebied zelf maar in de ruimere omgeving zijn ook de Schelde en de slik- en schorgebieden zoals het Galgenschoor en Groot Buitenschoor van belang. Het Galgenschoor is namelijk aangeduid als Vogelrichtlijngebied. De Schelde en het Galgenschoor zijn aangeduid als Habitatrichtlijngebied. Het Galgenschoor maakt ook deel uit van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN).
Voorliggend MER omvat daarom tevens een voortoets passende beoordeling en een verscherpte natuurtoets.
Het projectgebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van volgende vegetatietypen:
Droog, schraal grasland met pioniersvegetatie; er is hierbij ook sprake van aanwezigheid van waardevolle en/of beschermde vegetatie zoals duizendguldenkruid en bijenorchis
Duindoornstruweel
Rietvegetaties
Gemengd bos met wilgen en ruwe berk.
Ook werden van volgende fauna exemplaren of habitats aangetroffen:
Broedvogels: tjiftjaf, koolmees, pimpelmees, roodborst, winterkoning, fitis, bergeenden, graspieper, kievit, oeverzwaluwen, nachtegaal, boompieper en buizerd (en scholekster mogelijkerwijze enkel foeragerend).
Overige: bruinblauwtje, blauwvleugelsprinkhaan, behaarde bosmier
Wat betreft de impact biodiversiteit is er vooral een aanzienlijk negatief effect door het verlies aan ca. 95 ha open ruimte als ecotoop- en biotoopverlies.
In het kader van het project zal er op basis van de geldende regelgeving een compensatie voor het verlies aan bos- en duindoornvegetatie gebeuren. Van de circa 55 ha gemengd bos is op basis van luchtfoto’s (vergelijking tussen luchtfoto’s uit de periode 2000-2003 tot 2018 over verschillende tussenliggende jaartallen) achterhaald hoeveel oppervlakte bos een leeftijd van meer dan 22 jaar heeft. Deze oppervlakte is geraamd op circa 22 ha. Daar wordt een boscompensatiefactor 2 op toegepast wegens de aard van het bos.
Ook het duindoornstruweel, met een totale oppervlakte van circa 3 ha, valt onder het toepassingsgebied van het Bosdecreet. Op de delen hiervan ouder dan 22 jaar, volgens de zelfde methodiek moeilijker in te schatten en conservatief geraamd op 2 ha, wordt ook een compensatiefactor 2 toegepast.
Dat brengt de verplichte boscompensatie in totaal op 48 ha.
Daarnaast zal er aan natuurherstel worden gedaan voor de bij Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998, zoals meermaals gewijzigd, verboden te wijzigen vegetaties duindoornstruweel en rietvegetatie. Hiervoor wordt ook een afwijking op het vegetatiewijzigingsverbod aangevraagd.
Opgemerkt wordt dat het project-MER en de niet technische samenvatting op een aantal plaatsen met een foutieve datum verwijzen naar dit besluit.
In het kader van het project gaat 3 ha duindoornstruweel en 0,08 ha rietvegetatie verloren. In het kader van het stand-stillprincipe en de zorgplicht is een herstel van deze vegetaties aanwezen.
Het natuurherstel zal als volgt gebeuren:
- De oppervlakte rietvegetatie die verloren gaat, zal op het terrein zelf opnieuw worden aangeplant. Mogelijks zullen de zones waar het riet nu voorkomt ook kunnen behouden blijven. In dat geval zal er geen aanplant van riet gebeuren.
- De 3 ha duindoornstruweel die verloren gaat, zal op een andere locatie in de Antwerpse haven aangeplant worden.
Voor de kwetsbare soorten wordt ingezet op translocatie/verplaatsing van de beschermde soorten, creatie van leefgebied voor de soorten op het terrein voor zover combineerbaar met geplande ontwikkelingen, … Hiervoor wordt ook een afwijking van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 aangevraagd.
Het projectgebied herbergt een aantal beschermde soorten. Volgens het Soortenbesluit dient een afwijking te worden aangevraagd. Voor de verschillende soorten worden, indien noodzakelijk, herstelmaatregelen genomen, die verder zijn uitgewerkt in de afwijkingsaanvragen die als bijlagen bij het MER zijn gevoegd. Hiermee rekening houdend, wordt de impact op deze beschermde soorten gemilderd.
Op vlak van versnippering en barrièrewerking geeft het voorliggende MER aan de effecten van de voorbereidende werken op de huidige ecologische verbinding van het gebied – minder uitgesproken voor soorten van gesloten habitats - in eerste instantie ook aanzienlijk negatief te beoordelen zijn. Door het behoud en ecologisch beheer van leidingenstroken met een breedte van circa 20 meter net ten noorden van het noordelijk deelgebied en in het noorden van het zuidelijke deelgebied is dit effect als negatief te beschouwen.
De geluidsverstoring van het project wordt als beperkt negatief beoordeeld wegens project-geïntegreerde maatregelen zoals de start van de werken buiten het broedseizoen en maatregelen om te vermijden dat er zich tijdens het broedseizoen vogels op het terrein zouden gaan vestigen.
Op basis van de voortoets / passende beoordeling en de verscherpte natuurtoets blijkt dat er geen aanzienlijke effecten zullen optreden t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen en natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 netwerk en dat er geen onherstelbare schade aan het VEN zal optreden.
Rekening houdend met de projectgeïntegreerde maatregelen, zoals situering van de hakselaars en starten aan de westzijde, die worden genomen, en de reeds bestaande hoge geluidsbelasting in de ruime omgeving door spoor- en wegverkeer langs Scheldelaan en havenbedrijven, worden de effecten van geluidsverstoring op fauna voor de thans aangevraagde voorbereidende werken in het Galgenschoor als verwaarloosbaar beschouwd.
Er dient wel aangehaald dat bij de bouw- en exploitatie van het verdere Project One opnieuw een tijdelijke (aanlegfase) en permanente (exploitatiefase) geluidsverstoring zal optreden. Echter dit project maakt geen deel uit van voorliggend milieueffectenrapport. Aangezien op dit moment er nog te weinig gegevens voorhanden zijn betreffende deze vervolgfases, kan deze impact momenteel ook nog niet beschreven en beoordeeld worden.
Andere verstoringseffecten (lucht, visueel, …) zijn niet van die aard dat ze een negatieve impact op het vogel- of habitatrichtlijngebied zullen genereren.
Eenzelfde kanttekening als hierboven, met betrekking tot de inschatting van de effecten bij bouw en exploitatie van de verdere industriële ontwikkeling van het terrein, moet hierbij ook worden gemaakt.
Het document vermeldt dit echter op bepaalde plaatsen in het document niet (opnieuw) waar men dit toch wel kan aannemen, zoals bijvoorbeeld op p. 59 van de niet-technische samenvatting (zie ook verder). Er wordt evenwel in hoofdstuk 10 van het MER (en hoofdstuk 8 van de niet-technische samenvatting) wel ingegaan op de effecten van dit ontwikkelingsscenario, die daar kwalitatief beschreven worden.
De uitvoering van de thans aangevraagde werken zal geen aanzienlijk negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen vogel- en habitatrichtlijngebied, bijgevolg wordt de opmaak van een passende beoordeling thans niet noodzakelijk geacht.
Er wordt geconcludeerd dat de effecten van het permanent ruimtebeslag en de inname van leefgebied voor soorten op lokaal niveau als aanzienlijk negatief voor biodiversiteit moet worden beschouwd. Mits het in acht nemen van een reeks milderende, compenserende en herstelmaatregelen, kunnen de aanzienlijk negatieve effecten deels gemilderd worden.
Bodem
Het projectgebied is een opgespoten terrein met een hoofdzakelijk zandige textuur, droog tot matig droog, gekenmerkt door spontaan gegroeide bebossing en vegetatie.
De impact van eventuele incidenten tijdens de voorbereidende werken op de bodemkwaliteit wordt als beperkt negatief tot verwaarloosbaar beoordeeld.
Voor de opslag van de gronden in de tijdelijke opslagplaatsen op projectgebied noord en zuid zal voorzien worden in een ondoorlatende folie, om uitloging van mogelijke verontreinigde gronden naar de bodem en het grondwater te voorkomen. Om verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen zullen de zwaarst verontreinigde gronden afgedekt worden, op aanduiding van de bodemdeskundige. Deze tijdelijke opslagplaatsen zullen slechts gedurende 6 tot 8 maanden in gebruik zijn (niet langer dan 1 jaar) en zullen ingericht worden conform de Best Beschikbare Technieken (BBT). Het effect hiervan op de bodemkwaliteit wordt verwaarloosbaar tot beperkt negatief geacht.
Het grondverzet moet en zal conform de vigerende wetgeving gebeuren.
In het kader van de voorbereidende werken zal er rekening gehouden moeten worden met de gebruiksadviezen die volgen uit de lopende bodemonderzoeken op de over te dragen terreinen en het lopend eindevaluatieonderzoek voor de uitgevoerde bodemsanering van het grondwater ter hoogte van de kadastrale percelen 162S en 162G van het projectgebied.
Het grondverzet zal meer dan 250 m³ bedragen zodat er door een erkend bodemsaneringsdeskundige een technisch verslag dient opgemaakt te worden. Bij de grondafvoer en de lokale herverdeling van de grond op het projectgebied zal rekening gehouden worden met de kwaliteit van de grond en de blootstelling aan verontreiniging (verwaarloosbaar tot beperkt negatief effect).
De effecten op vlak van wijziging van bodemgebruik worden niet relevant als beschouwd, wegens het gegeven dat het terrein door zijn ligging zeer weinig of geen waarde heeft voor land- en tuinbouw, bosbouw of recreatie. De waarde van het terrein voor natuur komt reeds onder de discipline biodiversiteit aan bod komt.
De effecten op vlak van erosie, zettingen en verzakkingen, structuurwijzigingen en wijziging van de profielontwikkeling worden als verwaarloosbaar beoordeeld, gelet op de opgespoten zandige, droog tot matig droge, grofkorrelige ondergrond, het vlak reliëf van het terrein in de geplande situatie en de oppervlakkige vergravingen.
Binnen deze discipline zijn geen milderende maatregelen voorzien.
Er worden wel enkele aanbevelingen gegeven om accidentele verontreiniging tijdens de aanlegfase te vermijden of te beperken.
Water
Ter hoogte van het projectgebied wordt de polderklei door kunstmatige ophogingen bedekt, die eveneens watervoerend zijn en de freatische laag vormen.
Uit de peilmetingen, uitgevoerd in het kader van de verschillende bodemonderzoeken, is gebleken dat de grondwaterstand ter hoogte van het projectgebied, varieert tussen 0,3 tot 4 meter onder het maaiveld, gemiddeld op 1,5 meter onder het maaiveld.
Het grondwater in het studiegebied is zeer kwetsbaar voor verontreiniging en vooral voor verzilting.
Het projectgebied bevindt zich tussen de Schelde en het kanaaldok B2.
Het projectgebied is van nature overstroombaar vanuit de Zeeschelde. Het is echter niet gelegen in overstromingsgevoelig gebied, noch in recent overstroomd gebied.
Na de ontbossing en verwijdering van vegetatie zal de verdere ontwikkeling van het projectgebied met aanleg van (al dan niet tijdelijke) verharde oppervlakken resulteren in een lokaal verdrogend effect dat zich vertaalt in een lagere grondwaterspiegel.
Ook wordt een verhoging van de oppervlakkige afstroming van het projectgebied verwacht doch dit dient normaliter geremedieerd te worden door maatregelen te treffen in het kader van de toepassing van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater. Hierdoor wordt de impact van de aan te leggen verharde oppervlakken als beperkt negatief beschouwd op vlak van wijziging infiltratie, afstroming en grondwaterkwantiteit.
De effecten op vlak van wijziging van de grondwaterkwaliteit zijn als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld en hangen net zoals de effecten beschreven binnen de discipline bodem samen met incidenten en uitloging (zie hoger hiervoor).
De oppervlaktewaterkwaliteit van de Schelde en het Kanaaldok B2 wordt niet gewijzigd door de aangevraagde voorbereidende werken (geen lozing van industrieel afvalwater noch huishoudelijk afvalwater) (geen effect).
Vanuit de discipline water stelt het project-MER geen milderende maatregelen voor.
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Opgemerkt wordt dat de tekst binnen deze discipline, vooral in de niet-technische samenvatting (hoofdzakelijk taalkundige), slordigheden bevat.
Het landschap waarin het studiegebied gelegen is bestaat uit een vlak landschap dat in grote lijnen in twee landschapstypes kan opgedeeld worden: de haven en de polders.
Tot in de jaren ‘60 behoorde het projectgebied nog tot de polders. Met de uitbreidende haven van Antwerpen werd het terrein in de jaren ’60 opgespoten met infrastructuurspecie die vrijkwam bij het graven van dokken.
De omliggende terreinen zijn vervolgens industrieel ontwikkeld. Op het studiegebied trad een vegetatiesuccessie op.
Het project heeft geen impact op erfgoedwaarden.
Er is wel sprake van een grote wijziging van de huidige landschapsstructuur en van de verstoring van de landschapsecologische relaties, met het verdwijnen van het huidige open landschap met bos en ruigtes, dewelke als een negatieve effecten beoordeeld worden.
De wijziging van de perceptieve kenmerken wordt als beperkt negatief beoordeeld. Door de situering van het gebied die maakt dat de landschappelijke beleving in de huidige situatie reeds zeer beperkt is en er is geen directe zichtrelatie met het (beschermde) fort van Lillo. De tijdelijke visuele en auditieve verstoring van het landschap zal in een zone van ca. 200 m in de omgeving merkbaar zijn.
Er zijn geen milderende maatregelen voorzien binnen deze discipline.
Andere
Klimaat
De ontbossing van ca. 55 ha in het projectgebied, waarvan ca. 22 ha ouder dan 22 jaar, zorgt voor een reductie van de captatie van CO2, wat kan bijdragen tot een stijging van de concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer en zo tot de wereldwijde klimaatopwarming, zij het in verwaarloosbare mate. Gezien er in het kader van voorliggend project ook ca. 55 ha bos zal gecompenseerd worden (compensatiefactor is x2, gezien inheems loofhout (berk+wilg)), zal de klimaatimpact van de ontbossing op termijn (lees: bij ontwikkeling van een volwaardige bosvegetatie) gecompenseerd worden.
De invloed van de werfactiviteiten hierop wordt verwaarloosbaar geacht.
De afvoer van hout zal gebeuren over de weg maar blijft beperkt tot 550 vrachtwagenbewegingen. De optie om het hout af te voeren via het water is bekeken. Er zijn echter in de ruime omgeving geen (in bedrijf zijnde) biomassacentrale langsheen waterwegen gelegen, waardoor de optie om het hout via het water te vervoeren hier geen optie is. Indien er toch een mogelijke optie wordt gezien om het hout via het water te vervoeren, zal dit tijdens het project volgens het project-MER nog wel in overweging worden genomen.
De afvoer van gronden zal hoofdzakelijk gebeuren over het water via 4-baksduwkonvooien (90%) en deels over de weg via vrachtwagens (10%). De verkeersgeneratie voor de grondafvoer kan ingeschat worden als volgt:
• maximum 124 duwkonvooi bewegingen (gerekend met minimum laadvermogen van een 4-baksduwkonvooi) en
• circa 1.094 dumpers of 2.188 dumperbewegingen.
De emissiefactoren van de broeikasgassen CO2 en NOx (in g/tonkm) liggen aanzienlijk lager voor het vervoer van bulkgoederen via 4-baksduwkonvooien dan via vrachtwagens. Op die manier wordt de emissie van broeikasgassen voor de afvoer van gronden beperkt tot de mate van het mogelijke.
Andere milderende maatregelen zijn terzake niet voorzien.
Anderzijds kunnen de gevolgen van de klimaatopwarming een effect hebben op het projectgebied zelf.
Hierbij denken we aan verwachtte gevolgen zoals een stijging van de jaarlijkse neerslag en het vaker voorkomen van (zeer) hevige regenbuien in onze streken. Door voorliggend project zal de infiltratie in het projectgebied beperkt afnemen en de afstroming van hemelwater beperkt toenemen. Het project-MER geeft aan te verwachten dat er door te voldoen aan de gewestelijke hemelwaterverordening geen bijkomende maatregelen op dit vlak nodig zullen zijn.
Mens
De effecten op vlak van geluid, stof, visuele hinder, gezondheid en mobiliteit/verkeer naar omwonenden worden in het project-MER als verwaarloosbaar beoordeeld.
Naar werknemers van omliggende bedrijven valt wel een zekere geluidshinder, stofhinder en mobiliteits-/verkeershinder te verwachten, die alle echter als beperkt wordt beoordeeld.
Er zijn geen milderende maatregelen voorzien binnen deze discipline.
Effecten van het ontwikkelingsscenario
Hoofdstuk 10 van het project-MER (en hoofdstuk 8 van de niet-technische samenvatting) betreft een beschrijving en kwalitatieve effectbeoordeling van het ontwikkelingsscenario ‘Project One’, bestaande uit volgende deelinstallaties die momenteel ontworpen worden (engineeringsfase):
bouw- en exploitatie van een PDH-unit
bouw- en exploitatie van een ECR-unit
bouw- en exploitatie van nutsvoorzieningen of UPI-installaties (Utilities, Power and Infrastructure – nutsvoorzieningen, stroom en infrastructuur)
bouw- en exploitatie van op- en overslagvoorzieningen of JTL-installaties (Jetty, Tanks and Logistics - steiger, tankenpark en logistieke diensten).
De voorlopige ligging van de verschillende deelinstallaties is aangegeven op een luchtfoto in de documenten. De meer gedetailleerde inplanting van de verschillende deelinstallaties wordt bepaald tijdens de lopende ontwerp- en engineeringsfase. Een eerste voorlopig concept van de inplanting van de verschillende deelinstallaties van de PDH-unit en de ethaankraker is te vinden op de plannen die bij het project-MER in bijlage gevoegd zijn maar die aan de openbaarheid zijn onttrokken.
De aandacht gaat hierbij voornamelijk uit naar de exploitatiefase.
Wat betreft de impact op biodiversiteit, landschap en mens, zal er naar het cumulatieve effect moeten worden gekeken van de verschillende te verwachten impacten naar water, lucht, geluid en landschap.
Voor de discipline biodiversiteit zal voornamelijk de rustverstoring naar de Europees beschermde gebieden in de omgeving en de verzurende depositie (afkomstig van de stookinstallatie van de PDH, de ECR,...) van belang zijn.
Gelet op recente inzichten en vaststellingen lijkt het wenselijk de vrijzetting van pellets in het natuurlijk milieu mee in beschouwing te nemen bij de opmaak van de toekomstige project-MER voor de PDH-unit en de op- en overslagvoorzieningen.
Voor de discipline mens zullen de aspecten luchtverontreiniging en mobiliteit enorm belangrijk zijn.
Voor landschap zal naar de wijziging van het totaalbeeld op landschappelijk niveau van belang zijn.
Inzake impact op water zal de totale bijdrage van het project naar emissies en naar captatie van water uit de waterlichamen van belang zijn.
Voorliggend project-MER geeft er zich ook reeds rekenschap van dat naast de exploitatiefase ook de bouwfase een impact op het milieu tot gevolg zal hebben, ondermeer een impact op mobiliteit door aan- en afvoer van werklieden, bouwmaterialen, … en stof- en slijkhinder door aan- en afvoer van gronden.
Bezwaren uit het openbaar onderzoek met betrekking tot milieueffectbeoordeling
Tekortkomingen in de milieueffectenbeoordeling:
het Project-MER betreft voorbereidende werken maar er wordt een permanente weg aangelegd;
er is een Plan-MER verplicht: zie diverse rechtspraak en EU?kaderrichtlijn plan-MER;
onvoldoende tegemoet gekomen aan de in het Scopingadvies van de Vlaamse MER-overheid aangekaarte tekortkomingen; in het bijzonder werden de opmerkingen van ANB niet voldoende tegemoetgekomen: beschikken over onvoldoende informatie om betekenisvolle aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een speciale beschermingszone uit te sluiten;
bezwaar tegen financiële, commerciële argumenten in de verantwoording van het project en als motief voor het beperken van de kans dat het Project One niet zou worden gerealiseerd in de documenten van het project-MER;
in de project-MER worden geen locatie- of uitvoeringsalternatieven (o.a. nieuwe technologieën zoals een elektrische kraker, waterstoftechnologie, technologie op basis van CO2) onderzocht;
het niet onderzoeken van de impact op water- en luchtkwaliteit, noch van de ontbossing, noch van de uiteindelijke installaties; ondanks de situering van stad/haven Antwerpen in een luchtkwaliteitszone/ hotspot fijn stof; het niet (in voldoende vroeg stadium) onderzoeken van de uitstoot van NOx, fijn stof en andere polluenten;
het niet in beeld brengen van de reeds bestaande en toekomstig te verwachten verontreiniging door plastiek, pellets en micro-plastics;
de disciplines Mens, Lucht en Geluid en trillingen worden niet uitgewerkt als volwaardige disciplines gezien de ligging van het projectgebied in industriegebied en de tijdelijke aard van de werken maar gezien de aangrenzende natuurreservaten en talrijk beschermde diersoorten op en vlakbij het terrein had dit wel moeten gebeuren;
de project-mer beperkt haar studiegebied tot het projectgebied en 200 m van de rand van de perceelsgrenzen. Voor een project van dergelijke omvang is dit onaanvaardbaar. Een verruiming van het studiegebied is mogelijk en in casu noodzakelijk in functie van mogelijke ecologische relaties met of barrières t.o.v. andere natuurgebieden (tot op meerdere kilometers), rustverstoring en geluidsverstoring (enkele honderden meters), wijzigingen in oppervlaktewaterkwaliteit en -kwantiteit, enz.; onvoldoende onderzoek naar de impact op de omliggende Natura 2000-gebieden en op de continuïteit van broed- en foerageergebieden over grotere afstand;
de uitgevoerde terreinkartering voldoet niet aan de minimale vereisten van een correcte broedvogeltelling;
geen andere maatregelen voor vogels dan preventieve maatregelen ten aanzien van broeden, o.a. echte herstelmaatregelen en maatregelen met betrekking tot overwintering van vogels;
geen bespreking van de huiszwaluw aanwezig in Doel;
beter onderzoek naar het nestelen van de oeverzwaluw wenselijk;
de waarde van de ecologische corridors als milderende maatregel werd verkeerd ingeschat daar de Project-MER nalaat te onderzoeken welke soorten deze ecologische corridor vandaag gebruiken, het geen onderscheid maakt tussen structurele en functionele verbondenheid, wegens het niet in eigendom/beheer zijn door de initiatiefnemer en gelet op de samenhang met locatie van toekomstige emissies en impact van de beoogde industriële installaties ;
het niet onderzoeken wat de invloed van het project is op de habitat van de kajatehoutspanner (zeldzame nachtvlinder), fitis en nachtegaal;
het ontbreken van een verantwoording over de bosleeftijd;
een foutieve verwijzing naar het vegetatiebesluit in het project-MER;
het voorbij gaan aan de mogelijkheid dat de aanwezige korstmosvegetaties kunnen behoren tot een (prioritair) habitattype van de habitatrichtlijn, een regionaal belangrijk biotoop of een historisch permanent grasland, waarvoor een verbod op vegetatiewijziging geldt;
het niet besteden van voldoende aandacht aan en voorzien van maatregelen ter behoud van een gezonde populatie van de soort Cladonia portentosa (rendiermos), met zekerheid aangetroffen in het projectgebied en vallend onder categorie 1 van Bijlage 1 van het Soortenbesluit
het ontbreken van een beoordeling op vlak van biodiversiteit van de boscompensatie en van de duindoorncompensatie;
het niet onderzoeken van de CO2-uitstoot van de toekomstige installaties en bijgevolg van de strijdigheid van de geplande installaties op Belgische, Europese en andere internationale klimaatplannen, -verdragen en -akkoorden en schending daarvan; tegenstrijdigheid met artikel 3 (en bijlage 3) van de herziene MER-richtlijn uit 2014: In een eengemaakte en volledige MER moeten de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld worden op vlak van klimaat: "Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op Unie- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project. " Ipso facto houdt dit in dat onder meer de Europese klimaatdoelstellingen relevant zijn, onder meer de klimaatdoelstellingen tegen 2030 en 2050 (met betrekking tot klimaatneutraliteit). Bijgevolg dient de MER de maatregelen te beschrijven die garanderen dat de installaties en hun waardeketen (gelet op de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten, conform bijlage 3 van de MER-richtlijn) klimaatneutraliteit voor 2050 realiseren;
het enkel kwalitatief en zeer rudimentair omschrijven van de milieu-effecten van Project One in het project-MER en in de niet-technische samenvatting, met de bezwaarlijke stelling dat de ontbossing geen aanzienlijke negatieve effecten heeft op het klimaat, zonder effectbeschrijving op vlak van klimaat in hoofdstuk 10 van het project-MER en zonder passende beoordeling die alle effecten in rekening brengt; na p. 77 in de niet-technische samenvatting volgt een blanco bladzijde terwijl er verwezen wordt naar navolgende effectbeschrijving op vlak emissies naar lucht en water.
Tekortkomingen in de milieu-effectenbeoordeling
Het bijgevoegde project-MER betreft alle werken die thans worden aangevraagd, inclusief permanente wegenis.
Een plan-MER beschrijft de effecten ten gevolgen van toekomstige ontwikkelingen in uitvoering van een nieuw of gewijzigd ruimtelijk uitvoeringsplan. In de fase van opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied Antwerpen, vigerend bestemmingsplan (zie verder), is destijds een plan-MER gemaakt, waarbij de effecten van de havenontwikkeling op planniveau reeds in beeld werden gebracht.
Er gebeurden aanvullingen ten opzichte van het document van de aanmelding naar aanleiding van het scopingsadvies. De opmerkingen uit het scopingsadvies, waaronder de opmerkingen van het Agentschap Natuur en Bos met betrekking op (Geluids)verstoring, ecotoop- en biotoopverlies, het Soortenbesluit, verboden te wijzigen vegetaties, versnippering en barrièrewerking, de voortoets/passende beoordeling en de verscherpte natuurtoets lijken verwerkt. Het Agentschap is over voorliggende aanvraag en MER opnuew omadvies gevraagd.
In deze verantwoording wordt het belang van het project door /voor de initiatiefnemer tevens geduid.
Er worden inderdaad geen locatie- of uitvoeringsalternatieven onderzocht in het MER. Het Project One doet hiermee aan haveninbreiding. Vanuit ruimtelijk en duurzaamheidsstandpunt geniet haveninbreiding de voorkeur op havenuitbreiding. Dit omwille van de aanwezigheid van infrastructuur, vrijwaring van de open ruimte en beheersbaarheid van de milieuhinder. Er worden bijgevolg geen locatiealternatieven beschouwd binnen voorliggend MER. De omvangrijke grondafvoer zal grotendeels (circa 90%) gebeuren via water, wat belangrijke milieuvoordelen heeft ten aanzien van afvoer via de weg. Er worden bijgevolg ook geen uitvoeringsalternatieven onderzocht. Thans is het de stad Antwerpen nog niet bekend of er in de toekomstige project-MER’s voor de installaties verschillende technologieën tegen elkaar zullen worden afgewogen;
In het project-MER zijn effecten van de ontbossing binnen de discipline Water beschreven, alsook deze binnen Klimaat. De effecten van de toekomstige industriële installaties zijn het voorwerp van toekomstige project-MER’s, waarbij de effecten van voorgaande projecten steeds cumulatief meegenomen zullen moeten worden. Thans zijn deze enkel in hoofdlijnen en kwalitatief in beeld gebracht in het ontwikkelingsscenario.
In het voorliggend project-MER voor de voorbereidende werken vormt de bestaande verontreiniging met plastic pellets en micro-plastics in natuurgebieden in de omgeving een andere vorm van verstoring dan de verstoring door de voorbereidende werken, die in hoofdzaak plaatselijk biotoopverlies betreft, alsook verstoring door geluid plaatselijk en naar natuurgebieden in de omgeving. In de toekomstige MER’s kan mogelijkerwijze wel aandacht gaan naar preventieve maatregelen tegen het vrijzetten van plastic pellets;
In de discipline Mens zijn diverse vormen van hinder (geluid, stof, visuele hinder, gezondheid, mobiliteit en verkeersaspecten) ten opzichte van omwonenden beoordeeld, alsook ten opzichte van werknemers van omliggende bedrijven.
In de voortoets/passende beoordeling die deel uitmaakt van het project-MER zijn de effecten van de aangevraagde voorbereidende werken op vlak van geluid wel beoordeeld. Rekening houdend met de projectgeïntegreerde maatregelen, zoals situering van de hakselaars en het starten van de werken aan de westzijde, die worden genomen, worden de effecten van geluidsverstoring op fauna voor de voorbereidende werken van het Project One in het Vogelrichtlijngebied Galgenschoor mede wegens het reeds bestaande achtergrondgeluid als verwaarloosbaar beschouwd. Er wordt ook aangehaald dat bij de bouw- en exploitatie van het verdere Project One opnieuw een tijdelijke (aanlegfase) en permanente exploitatiefase) geluidsverstoring zal optreden. Echter maakt dit project geen deel uit van voorliggend project-MER. Aangezien op dit moment er nog te weinig gegevens voorhanden zijn betreffende deze vervolgfases, kan deze impact momenteel ook nog niet beschreven en beoordeeld worden.
Andere verstoringseffecten (lucht, visueel, …) zijn niet van die aard dat ze een negatieve impact op het vogel- of habitatrichtlijngebied zullen genereren.
Het studiegebied van het project-MER is niet beperkt tot een afstand van 200 meter ten opzichte van de rand van de perceelsgrenzen. Wel wordt ingeschat dat bepaalde effecten, slechts slechts dergelijke reikwijdte hebben. De impact van de voorbereidende werken op de omliggende Natura 2000-gebieden is onderzocht binnen de voortoets/passende beoordeling die deel uitmaakt van het project-MER; zie ook hierboven;Er zijn geen andere aanwijzingen dat de uitgevoerde terreinkartering niet voldoet aan de minimale vereisten van een correcte broedvogeltelling; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;
Gelet op de aanwezige vegetatietypes op de te ontwikkelen terreinen lijkt overwintering van vogels minder relevant; er is in het document wel sprake van bergeenden; het lijkt niettemin aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;
De huiszwaluw wordt niet in beschouwing genomen in het project-MER; de aanwezige vegetaties op de terreinen lijken niet overeen te stemmen met het habitat van deze soort; in het project-MER is het voorzien van nestkasten voor deze soort wel aangegeven als een mogelijke maatregel om de biodiversiteit op het terrein te maximaliseren bij het geplande ontwikkelingsscenario van Project One; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover uitspreken;
Het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich uitspreken over de vraag naar uitgebreider onderzoek naar het nestelen van de oeverzwaluw;
Het project-MER geeft aan dat de huidige ecologische verbinding, die in realiteit een leidingstrook betreft, hoofdzakelijk fungeert voor soorten van meer open gebieden (via de open ruigtevegetaties in het gebied). Soorten (dagvlinders, andere insecten, zoogdieren) kunnen via deze corridor van westelijk gelegen habitats langs de Schelde (Galgenschoor, dijken e.d.) migreren naar de gebieden ten oosten van het projectgebied en andere locaties op de haventerreinen; pijpleidingenzones kennen door hun gebruik een ecologisch extensief beheer, ongeacht hun eigenaar/beheerder; het terrein waarop de zuidelijke corridot gesitueerd is, is eigendom van het Havenbedrijf en betreft een terrein dat als zone non aedificandi deel zal uitmaken van het concessieterrein; ook onder fakkels gelden bouw- en gebruiksbeperkingen en vanuit het oogpunt (explosie)veiligheid zijn er soms tussenafstanden tussen industriële installaties vereist; er zijn dus minstens mogelijkheden tot ecologisch beheer;
De effecten van de ontbossing op vlak van biodiversiteit worden bestudeerd in het project-MER. Tijdens de inventarisaties in voorbereiding van het project-MER werden een aantal (vrij algemene tot zeer algemene) broedvogelsoorten aangetroffen op de terreinen, waaronder fitis (Phylloscopus trochilis), alsook territoria van enkele Vlaamse rode lijstsoorten, waaronder eveneens fitis (Phylloscopus trochilis) en nachtegaal (Luscinia megarhynchos). Er is in het project-MER geen sprake van kajatehoutspanner; het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich hierover verder uitspreken;
De bosleeftijd werd achterhaald aan de hand van luchtfoto’s uit de periode 2000-2003 (over enkele tussentijdstippen) en 2018, zoals opgenomen in bijlage F in het project-MER.
De documenten van het project-MER en de bijbehorende niet-technische samenvatting bevatten inderdaad een foutieve verwijzing/datum voor het besluit dat de vegetatiewijzigingen regelt. Deze slordigheid lijkt geen afbreuk te doen aan de leesbaarheid van het document noch aan de beschrijving van de referentiesituatie, de beoordeling van effecten of het formuleren van gepaste maatregelen;
Andere verboden te wijzigen vegetaties zijn bij de uitgevoerde terreininventarisatie (met medewerking van Natuurpunt) niet aan het licht gekomen; het lijkt evenwel aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich verder uitspreken over de mogelijkheid dat de aanwezige korstmosvegetaties kunnen behoren tot een (prioritair) habitattype van de habitatrichtlijn, een regionaal belangrijk biotoop of een historisch permanent grasland;
Het lijkt aangewezen dat het team MER en het agentschap Natuur en Bos zich verder uitspreken over het niet besteden van aandacht aan noch voorzien van maatregelen ter behoud van een gezonde populatie van de soort Cladonia portentosa (rendiermos);
De gebieden waar de bos- en duindoorncompensaties plaatsvinden zijn aangegeven in de boscompensatieformulieren respectievelijk de vraag tot afwijking van het vegetatiewijzigingsverbod (bijlage H bij de project-MER); de locatie van de duindoorncompensatie is bepaald in samenspraak met het Havenbedrijf Antwerpen en Natuurpunt; de aanvraag is integraal voor advies voorgelegd aan het Agentschap voor Natuur en Bos;
De CO2-uitstoot die niet langer wordt gecapteerd door het bos dat verdwijnt, wordt - toch op termijn bij ontwikkeling van een volwaardige bosvegetatie - gecompenseerd door de boscompensaties. De kwantitatieve beoordeling van de effecten waaronder de CO2-uitstoot van de toekomstige industriële installaties en de noodzakelijke maatregelen aan deze installaties maken deel uit van toekomstige project-MER’s. Er kan dus thans nog geen sprake zijn van de vermeende aangehaalde tegenstrijdigheden. In het ontwikkelingsscenario worden de luchtemissies van de toekomstige PDH-unit en de ethaankraker ook wel reeds kwalitatief besproken; Aangezien de ontbossing in natura wordt gecompenseerd met toepassing een factor 2 zal de klimaatimpact van de ontbossing bij ontwikkeling van een volwaardige bosvegetatie worden gecompenseerd. Momenteel werkt de stad aan het nieuw klimaatplan 2030 Antwerpen. Deze studie omvat het volledige grondgebied van de stad Antwerpen, uitgezonderd alle bedrijven of sites die onder de ETS regeling van Europa vallen. Deze ETS bedrijven krijgen immers aparte doelstellingen met bijhorende roadmap opgelegd vanuit een Europees kader. De beoogde toekomstige industriële ontwikkelingen worden dus niet gevat door dit toekomstige klimaatplan 2030 Antwerpen.
Hoofdstuk 10 in het project-MER beschrijft de milieu-effecten van Project One op kwalitatieve en niet op kwantitatieve wijze. Dit laatste zal gebeuren in de navolgende project-MER’s voor de PDH-unit en de ethaankraker waarbij de effecten van het deelproject steeds cumulatief kwantitatief bekeken worden ten opzichte van de reeds eerder in voorgaande MER’s in beeld gebrachte milieu-effectten; in hoofdstuk 10 wordt wel aangegeven dat de emissies naar lucht, de rustverstoring naar de Europees beschermde gebieden in de omgeving en de verzurende depositie op dat vlak van belang zijn; de verwijzing op p. 77 van de niet-technische samenvatting is een slordigheid: de bedoelde effectenbeschrijving is enkel terug te vinden in het voorliggende integrale project-MER.
Over een aantal opmerkingen uit het openbaar onderzoek met betrekking tot milieueffectenbeoordeling lijkt het aangewezen dat het Team MER en/of het Agentschap voor Natuur en Bos zich ten gronde uitspreken. De andere opmerkingen lijken niet van die aard dat het document ontoereikend zou zijn. Er zijn wel wat taalkundige slordigheden opgemerkt. Voor de beoordeling van de gehele vergunningsaanvraag wordt verwezen naar het desbetreffende advies.
Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende nadere regels voor de milieueffectenrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage.
Procedurestap |
Datum |
Ontvangst adviesvraag |
19 augustus 2019 |
Uiterste adviesdatum |
18 september 2019 |
Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.
Het college geeft opdracht aan:
Dienst | Taak |
Stadsontwikkeling/Vergunningen | het advies over te maken aan de instantie die advies gevraagd heeft |