Conform artikel 15 van het Omgevingsvergunningsdecreet is het college van burgemeester en schepenen voor zijn ambtsgebied in eerste administratieve aanleg bevoegd voor volgende aanvragen van:
1. de gemeentelijke projecten;
2. andere gevallen dan deze waarvoor de Vlaamse regering of de deputatie bevoegd is.
Er werd een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college van burgemeester en schepenen, die behandeld wordt volgens de vereenvoudigde procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.
Projectnummer: |
OMV_2020008500 |
Gegevens van de aanvrager: |
VZW AMATE met als adres Koningin-Astridlaan 2 bus 57 te 2500 Lier en Amate vzw met als adres Koningin-Astridlaan 2 bus 57 te 2500 Lier |
Ligging van het project: |
Frans Van Heymbeecklaan 7 te 2100 Deurne (Antwerpen) |
Kadastrale gegevens: |
afdeling 30sectie A nr. 483P2 |
Vergunningsplichten: |
Stedenbouwkundige handelingen. |
Voorwerp van de aanvraag: |
verbouwen naar een kinderdagverblijf |
Omschrijving stedenbouwkundige handelingen
Relevante voorgeschiedenis
- 12/01/1966: vergunning (627#23551) voor het bouwen van een parochiehuis.
Vergunde/vergund geachte toestand
- functie: parochiehuis;
- bouwvolume: 2,5 tot 3 bouwlagen onder plat dak in gesloten bebouwing (nulpas daalt naar achter toe);
- gevelafwerking:skeletstructuur, luifel en kroonlijst in beton. Witte natuursteen als horizontale bekleding. Raamopeningen ingevuld met schrijnwerk in staal en rode paramentsteen;
- inrichting:
Huidige toestand
- functie: kinderdagverblijf.
Gewenste toestand
- functie: kinderdagverblijf
- bouwvolume: 2,5 tot 3 bouwlagen onder plat dak in gesloten bebouwing;
- gevelafwerking:
- inrichting:
Inhoud van de aanvraag
- wijzigen van de functie: van parochiehuis naar kinderdagverblijf;
- wijzigen van de voorgevel;
- voorzien van een extra volume (noodtrap en terrassen) achteraan;
- voorzien van technische ruimtes op het dak.
Voorafgaand aan zijn beslissing neemt het college kennis van het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar.
Het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar luidt:
Adviezen
Externe adviezen
Adviesinstantie |
Datum advies gevraagd |
Datum advies ontvangen |
Advies |
AQUAFIN NV |
26 februari 2020 |
23 maart 2020 |
Voorwaardelijk gunstig |
brandweer/ risicobeheer/ preventie |
26 februari 2020 |
26 maart 2020 |
Voorwaardelijk gunstig |
brandweer/ risicobeheer/ preventie |
25 maart 2020 |
26 maart 2020 |
Voorwaardelijk gunstig |
FOD Mobiliteit en Vervoer - Dienst Luchtvaart |
26 februari 2020 |
Geen advies ontvangen bij opmaak van dit verslag |
Geen tijdig advies ontvangen waardoor het geacht wordt gunstig te zijn |
Vlaamse Milieumaatschappij, grondwaterbeheer |
26 februari 2020 |
Geen advies ontvangen bij opmaak van dit verslag |
Geen tijdig advies ontvangen waardoor het geacht wordt gunstig te zijn |
Interne adviezen
Adviesinstantie |
Datum advies gevraagd |
Datum advies ontvangen |
ondernemen en stadsmarketing/ business en innovatie |
25 februari 2020 |
2 maart 2020 |
stadsontwikkeling/ energie en milieu Antwerpen/ luchtkwaliteit en geluid |
25 februari 2020 |
27 februari 2020 |
stadsontwikkeling/ mobiliteit |
25 februari 2020 |
10 maart 2020 |
stadsontwikkeling/ vergunningen/ dienst milieuvergunningen |
25 februari 2020 |
10 maart 2020 |
stadsontwikkeling/ vergunningen/ stedenbouwkundige vergunningen/ geacht vergund |
25 februari 2020 |
27 februari 2020 |
Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen
Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen
Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen, goedgekeurd op 19 juni 2009.
Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een woongebied. De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. (Artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen.)
(Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) kan u raadplegen via www.antwerpen.be, zoek op ‘goedgekeurde BPA’s en RUP’s'. Het gewestplan kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be/gewestplan.)
De aanvraag ligt niet in een verkaveling.
De aanvraag is in overeenstemming met de bepalingen van het gewestplan.
Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen
- Hemelwater: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (verder genoemd verordening hemelwater).
(De verordening hemelwater kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be, ga naar Decreten en uitvoeringsbesluiten > Verordeningen > verordening hemelwater)
De aanvraag is in overeenstemming met de verordening hemelwater.
- Toegankelijkheid: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid (verder genoemd verordening toegankelijkheid).
(De verordening toegankelijkheid kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be, ga naar Decreten en uitvoeringsbesluiten > Verordeningen > verordening toegankelijkheid)
De aanvraag wijkt af van de bepalingen van de verordening toegankelijkheid op volgende punten:
Algemene bouwverordeningen
- Voetgangersverkeer: het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1997 houdende de vaststelling van algemene bouwverordeningen inzake wegen voor voetgangersverkeer (verder genoemd verordening voetgangersverkeer), en de omzendbrief RO/98/2 van 23 maart 1998 betreffende de algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer.
(De verordening voetgangersverkeer kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be, ga naar Decreten en uitvoeringsbesluiten > Verordeningen > verordening wegen voor voetgangersverkeer)
De verordening voetgangersverkeer is niet van toepassing op de aanvraag.
Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen
- Bouwcode: de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening (verder genoemd bouwcode), definitief vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 28 april 2014 en goedgekeurd bij besluit van de deputatie van de provincie Antwerpen van 9 oktober 2014.
(De bouwcode kan u raadplegen via www.antwerpen.be, zoek op ‘regelgeving bouwen in Antwerpen’)
De aanvraag wijkt af van de bepalingen van de bouwcode op volgende punten:
Sectorale regelgeving
- MER-screening: de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag, beslist of er een project-MER moet worden opgesteld. De betrokken overheid doet dat op het ogenblik van de beslissing over de ontvankelijk- en volledigheid van de vergunningsaanvraag of, bij gebreke daaraan, binnen 90 dagen na de datum van ontvankelijk- en volledigheid.
Rekening houdend met de kenmerken van de aanvraag en zijn omgeving wordt geoordeeld dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn.
- Watertoets: overeenkomstig artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid dient een vergunningsaanvraag onderworpen te worden aan de zogenaamde watertoets.
Het voorliggende project heeft een beperkte oppervlakte en ligt niet in een overstromingsgevoelig gebied, zodat in alle redelijkheid dient geoordeeld dat geen schadelijk effect wordt veroorzaakt.
- Vlaamse Wooncode: het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.
(De kwaliteitsnormen voor woningen, die in uitvoering van de Vlaamse Wooncode zijn opgemaakt, kan u raadplegen via www.wonenvlaanderen.be, zoek op ‘kwaliteitsbesluit’)
De aanvraag valt niet onder het toepassingsgebied van de Vlaamse Wooncode.
- Rooilijndecreet: het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen.
(Het Rooilijndecreet kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be/, ga naar Decreten en uitvoeringsbesluiten > Decreet houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen)
Het Rooilijndecreet is niet van toepassing op de aanvraag.
Beleidsrichtlijnen in het kader van goede ruimtelijke ordening (overeenkomstig artikel 4.3.1, §2, 2° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)
- BGO Wonen: de beleidsmatig gewenste ontwikkeling woninggrootte, woningmix en beschermen van eengezinswoningen (verder genoemd BGO Wonen), goedgekeurd door de gemeenteraad in zitting van 24 juni 2019.
(De BGO Wonen kan u raadplegen via www.antwerpen.be, zoek op ‘regelgeving bouwen in Antwerpen’)
De BGO Wonen is niet van toepassing op de aanvraag.
Omgevingstoets
Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening
Toegankelijkheid
Er is een niveauverschil van 3 cm tussen het vloerpeil van de inkomhal en het peil van de voortuinzone. Dit niveauverschil dient conform artikels 18 en 19 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid overbrugd te worden met een helling van maximaal 10% of een opstapje van max. 2cm. In voorwaarde wordt opgelegd om het niveauverschil tussen de binnen- en buitenvloerpas conform te stellen met de vermelde artikels.
Op de plannen werden geen trapleuningen ingetekend waardoor het niet mogelijk is om te oordelen of deze trapleuningen worden voorzien conform artikel 20van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid. Als voorwaarde voor vergunning wordt opgelegd dat aan beide zijden van de trappen een trapleuning moet worden aangebracht die doorloopt ter hoogte van de tussenbordessen. Voor het begin en aan het einde van de trappen moet de trapleuning minstens 40 cm horizontaal verderlopen alvorens af te buiten naar de wand of de vloer.
Functionele inpasbaarheid
Voorliggende aanvraag omvat het omvormen van een parochiehuis tot een kinderdagverblijf. De functiewijziging kan vanuit stedenbouwkundig oogpunt gunstig beoordeeld worden. De dienst ondernemen en stadsmarketing/ business en innovatie geeft ook een positief advies.
Schaal – ruimtegebruik – bouwdichtheid
In voorliggende aanvraag wordt het bestaande 2,5 tot 3 bouwlagen hoge hoofdvolume behouden. De bestaande achterbouw, het tuinhuis dat zich tegen de achtergevel bevindt en de buitentrap worden afgebroken. Tegen de achtergevel wordt een nieuwe open trapconstructie voorzien met bordessen en noodtrappen. De trapconstructie houdt voldoende afstand ten opzichte van de perceelsgrenzen en heeft bijgevolg geen negatieve gevolgen voor de privacy en de bezonning van de naastgelegen percelen.
Op het bestaande dak wordt een technisch lokaal voorzien met een hoogte van 2,11 m ten opzichte van de kroonlijst. Het volume bevindt zich binnen een verticale hoek van 45° ten opzichte van alle gevelvlakken en voldoet daarmee aan artikel 16 van de bouwcode.
In de achtertuin wordt een terras voorzien met een oppervlakte van 113 m2, dit is groter dan 1/3de van de totale tuinoppervlakte. Voorliggende aanvraag is daarom strijdig met artikel 27 van de bouwcode dat oplegt om tuinen zoveel mogelijk groen en onverhard te houden. Het voorzien van voldoende groen is belangrijk voor de leefbaarheid binnen bouwblokken en de infiltratie van regenwater in de bodem. Van dit voorschrift kan bijgevolg niet afgeweken worden. De totale tuinoppervlakte bedraagt 271 m2, de oppervlakte van het terras mag dus maximaal 90,3m2 bedragen. Dit wordt opgelegd als voorwaarde voor vergunning.
Visueel-vormelijke elementen
In voorliggende aanvraag blijft de bestaande balken- en kolommenstructuur van het gebouw behouden waardoor ook de bestaande gevelgeleding behouden blijft in de nieuwe gevels. De nieuwe gevels worden uitgevoerd in grijze beton en ingevuld met bruin koperen schrijnwerk. De structuur van de open trapconstructie die zich tegen de achtergevel bevindt wordt uitgevoerd in hout en ingevuld met glazen borstweringen.
De Frans Van Heymbeecklaan wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door baksteengevels met plinten, kroonlijsten en raamomkaderingen in beton of natuursteen. De gevelafwerking in beton zorgt voor een accentuering in het straatbeeld, wat omwille van de publieke functie van het gebouw te motiveren is.
Hinderaspecten – gezondheid – gebruiksgenot – veiligheid in het algemeen
Omdat in voorliggende aanvraag de bestaande balken- en kolommenstructuur behouden blijft is het niet mogelijk om in alle verblijfsruimtes een minimale vrije hoogte van 2,60m te voorzien conform artikel 21 van de bouwcode. De aanwezige vrije hoogte van 2,47m in de verblijfsruimtes op niveau 0 en 2,46m in de verblijfsruimtes op niveau +2 zijn voor dit project aanvaardbaar waardoor een afwijking kan worden toegestaan van de bouwcode.
De aanvraag wijkt af van artikel 24 van de bouwcode. De slaapruimten op niveau 0 (ruimte 1.2a en 1.2b) en niveau +1(ruimte 2.1a, 2.1b, 2.2a en 2.2b) beschikken niet over een rechtstreekse toetreding van daglicht, zicht en lucht. Licht en lucht worden gezien als basiskwaliteiten voor elke ruimte waar mensen langer verblijven. Voldoende daglichttoetreding, gecombineerd met uitzicht en voldoende ventilatie van de verblijfsruimte met verse lucht zijn basisvoorwaarden voor de gezondheid van de bewoners en voor een minimum verblijfskwaliteit. Echter kan de toetreding van licht in de slaapruimten waar de kinderen slapen als hinderlijk worden beschouwd waardoor een afwijking op artikel 24 kan worden toegestaan. Als voorwaarde wordt opgelegd dat alle slaapruimten moeten worden voorzien van een mechanische ventilatie (geen airco) zodat deze slaapruimten goed verlucht worden.
De scheimuur met zowel de linker als de rechter aanpalende wordtniet uitgevoerd met een opstand van 30cm ten opzichte van het hoogst aangrenzende dakvlak. Dit is strijdig met artikel 34 van de bouwcode. Van dit voorschrift kan met het oog op het voorkomen van brandoverslag niet afgeweken worden. Deze 30cm kan bekomen worden door het dakpakket ter hoogte van de scheimuur minder dik uit te voeren of het volledige dak ter hoogte van de scheimuur minder hoog uit te voeren. Deze opstand is echter niet vereist indien:
- de dakbekleding onder brandreactie klasse BROOF (t1) valt of voorkomt op de lijst opgenomen in het ministerieel besluit van 21 november 2012 tot vaststelling van de lijst van dakbedekkingen die kunnen worden geacht aan de eisen ten aanzien van het prestatiecriterium « brandgedrag aan de buitenzijde » te voldoen (leien van leisteen of natuursteen, dakpannen van natuursteen, beton, terracotta, keramiek of staal, vlakke en geprofileerde platen of leien uit met vezels versterkt cement, geprofileerde of vlakke metalen platen, eindlaag van los aangebracht grind met een dikte van ten minste 50 mm enz.)
- OF de dakbekleding onder brandreactie klasse BROOF (t1) valt of indien tussen de scheidingswand en de vegetatie van het groendak een niet-brandbare strook (reactie bij brand van minimum klasse A2FL-s2) van minstens 30 cm breed wordt voorzien, eventueel aangevuld met een eindlaag van los aangebracht grind met een dikte van ten minste 50 mm.
Als voorwaarde voor vergunning wordt opgelegd dat het aangevraagde dient te worden uitgevoerd conform één van de bovenstaande mogelijkheden. Een verhoging van de scheimuur is eveneens een oplossing. Echter dit maakt het voorwerp uit van een nieuwe bevraging van de omwonenden, waarvoor in dat geval een nieuwe omgevingsaanvraag moet worden ingediend.
De aanvraag voorziet zonnepanelen op het dak van het hoofdgebouw. De plannen beschikken echter over onvoldoende informatie om te kunnen oordelen of deze panelen al dan niet conform de inrichtingsprincipes uit artikel 36 van de bouwcode worden geïnstalleerd. Daarom wordt als voorwaarde voor vergunning opgelegd dat de maximale hoogte van de zonnepanelen beperkt dient te blijven tot 1,50 m.
Het advies van de Aquafin werd ingewonnen en luidt als volgt:
“Het project kan gunstig geadviseerd worden, indien met volgende rekening wordt gehouden:
- Volgens de bouwcode van Antwerpen dient er gerekend te worden met 2 gebruikersequivalenten (GE) per toilet voor gemeenschapsfuncties. Er zijn 13 toiletten in het gebouw. Vervolgens dient er gerekend te worden met een minimum van 2.000l voor 5GE’s, vanaf het 6de bijkomend 3000l per GE, en vanaf het 11de met 225 per GE. Er wordt een septische put voorzien van 5.000l. De septische put is niet correct gedimensioneerd.
- Het regenwater wordt opgevangen in een regenwatervolume van 20.000l. Het regenwater zal gebruikt worden voor de toiletten. Er wordt een te frequente leegstand van de regenwaterputten verwacht. Het volume water dan van het toevoerende dakoppervlak komt is onvoldoende om de hemelwaterput regelmatig te vullen. Een kleinere hemelwaterput is aan te bevelen en – in functie daarvan – een groter infiltratievolume.
- Volgens de GSV dient er minimaal een infiltratie van 2,82m3 en een infiltratieoppervlakte van 4,52m2 voorzien te worden. Er wordt infiltratie voorzien d.m.v. een infiltratieput. Er wordt een infiltratievoorziening met 3m3 en een infiltratieoppervlakte van 5m2 geïnstalleerd. Er kan akkoord gegaan worden met het concept en de dimensionering van de infiltratievoorziening. Het is aan te raden om te opteren voor een infiltratievoorziening in de vorm van een open bekken. Dit is voordeliger naar aanleg en onderhoud toe en infiltreert bovendien het meest effectief. Zoals eerder vermeld, wordt er een kleinere hemelwaterput aanbevolen. In dat geval dient de infiltratievoorziening vergroot te worden.
Volgende punten dienen ook in acht genomen te worden:
- RWA en DWA moeten volledig gescheiden tot op de rooilijn worden gebracht. De vergunningsaanvrager dient een externe toezichtmogelijkheid op beide aansluitingen te voorzien.
- Gravitaire kelderaansluitingen zijn niet toegelaten. Indien er afvoerpunten van het gebouw (bijvoorbeeld klokrooster) lager gelegen zijn dan het straatniveau t.h.v. de leiding dient de aansluiting beveiligd te worden tegen terugstroming. Dit kan door aan te sluiten via een terugslagklep of pomp. Een terugslagklep dient te worden geplaatst in de aankomende leidingen en niet in de infrastructuur van de rioolbeheerder.
- De aansluiting dient te gebeuren op een diepte van 80cm onder het straatniveau. Afwijkingen hiervan kunnen eventueel toegelaten worden mits een gemotiveerde aanvraag.
- De diameters van de DWA- en RWA-huisaansluitingen staan niet vermeld op het plan. Deze dienen 125mm tot maximaal 200mm te bedragen.”
Er wordt in voorliggende aanvraag een septische put met een inhoud van 5.000l voorzien, dit is onvoldoende. Er dient een septische punt met een minimale inhoud van minimaal 7.100l te worden voorzien conform artikel 43 van de bouwcode. Dit wordt opgelegd als voorwaarde voor vergunning. We merken op dat Aquafin bij de berekening van de minimale inhoud van de septische put gebruikt maakt van de voorschriften uit artikel 43 van de bouwcode voor woonfuncties. Gelet op de functie van een kinderdagverblijf sluit deze beter aan bij een woonfunctie dan bij gelijk welke andere functie. Indien de voorschriften voor functies anders dan wonen zouden worden toegepast zou een nog veel grotere putinhoud vereist zijn.
Daarnaast werd ook nog advies gevraagd aan de stedelijke dienst Milieuvergunningen, dit advies luidt als volgt:
“De aanvraag betreft de verbouwing van de kinderopvang ‘De Kinderdroom’ in de Frans van Heymbeecklaan te Deurne. Er werd een sloop- en asbestinventaris aan het dossier toegevoegd. De aanbevelingen vermeld in de inventaris dienen door de uitvoerder van de renovatiewerken gevolgd te worden. Voor de exploitatie van het gebouw zijn er mogelijks meldings- of vergunningsplichtige activiteiten van toepassing (warmtepompen, stookinstallatie, waslokaal, lozing huishoudelijk afvalwater,...). De exploitant dient dit na te gaan en een melding of vergunning aan te vragen indien nodig.”
Dit wordt als voorwaarde opgenomen voor vergunning.
Mobiliteitsimpact
Parkeerbehoefte:
Het algemene principe is dat een bouwaanvraag in vele gevallen een parkeerbehoefte genereert. Om te vermijden dat de parkeerbehoefte (geheel of gedeeltelijk) wordt afgewenteld op het openbaar domein, dient het parkeren maximaal op eigen terrein te worden voorzien, het zogenaamde POET principe (Parkeren Op Eigen Terrein).
De parkeernormen uit de bouwcode artikel 30 (tabel) goedgekeurd door het college op 25 oktober 2014 en herzien op 1 maart 2018 vormen de facto de algemene beleidslijn voor bouwen, verbouwen, vermeerderen van wooneenheden en functiewijzigingen. Wie niet op eigen terrein voorziet in de werkelijke parkeerbehoefte, dient hiervoor een compensatie te betalen.
Voorliggende aanvraag genereert een werkelijke parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte wordt bepaald op de uitbreiding en of functiewijziging. 930m² kinderdagverblijf met parkeernorm 0,7/100m² ? 930m² x 0,7/100m² = 6,51.
De werkelijke parkeerbehoefte is 7.
|
De plannen voorzien in 5nuttige autostal- en autoparkeerplaatsen.
Er worden 5 nuttige plaatsen in de voortuinzone voorzien. De parkeerplaatsen voldoen aan de afmetingen volgens de bouwcode en zijn allemaal nuttig.
|
Het aantal te realiseren autostal- en autoparkeerplaatsen bedraagt 5
Dit aantal is toereikend.
|
Het (bijgestelde) aantal ontbrekende autostal- en autoparkeerplaatsen bedraagt dan 0.
Het aantal ontbrekende autostal- en autoparkeerplaatsen bedraagt 7 – 5 = 2. Dit is het verschil tussen het aantal autostal- en/of autoparkeerplaatsen volgens de werkelijke parkeerbehoefte en het aantal te realiseren autostal- en autoparkeerplaatsen.
De berekende parkeerbehoefte van het nieuwe project kan verminderd worden met het aantal parkeerplaatsen van de laatst vergunde toestand dat reeds afgewenteld werd op het openbaar domein. Dit op voorwaarde dat realisatie niet mogelijk is. Er zijn geen normen beschikbaar voor een parochiecentrum. In andere dossiers werd daarom gewerkt met de parkeernorm voor een feestzaal.
Voor een feestzaal wordt een norm van 36pp/100 personen toegepast. Omgerekend naar een oppervlaktenorm gaf dit 10,6 pp / 100m² voor centrumschil. Voor een parochiecentrum van 930m² zou dit neerkomen op 99 parkeerplaatsen. De volledige parkeerbehoefte van het kinderdagverblijf kan dus worden bijgesteld.
Het aantal parkeerplaatsen van de laatst vergunde toestand dat reeds afgewenteld werd op het openbaar domein is minstens 7.
Het bijgestelde aantal ontbrekende autostal- en autoparkeerplaatsen bedraagt dan 2 – 7 = 0.
|
Het advies van de stedelijke dienst stadsontwikkeling / mobiliteit werd ingewonnen. Dit advies is gunstig onder voorwaarden en laat zich als volgt samenvatten:
“De parkeerplaatsen liggen haaks op het voetpad in de voortuinzone wat ervoor zorgt dat er een grote conflictzone ontstaat op het voetpad. Het is wenselijk om de parkeerplaatsen anders in te richten zodat er een kleinere conflictzone met voetgangers ontstaat.”
Dit advies wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet bijgetreden. Er zijn nu reeds 6 autostalplaatsen vergund in de voortuinstrook. Deze parkeerplaatsen zijn al een aantal decennia lang zo voorzien. Indien de parkeerplaatsen niet haaks op het voetpad zouden worden voorzien maar in de langsrichting dan zou er maximaal plaats zijn voor 2 autostalplaatsen. In dat geval zou er terug een stuk van de parkeerbehoefte worden afgewenteld op het openbaar domein wat niet wenselijk is.
Van de 5 voorziene parkeerplaatsen dient er 1 parkeerplaats als aangepaste en voorbehouden parkeerplaats te worden gerealiseerd conform artikel 27 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid. Deze parkeerplaats dient zich zo dicht mogelijk bij de ingang van het gebouw te bevinden. Dit wordt opgelegd als voorwaarde voor vergunning.
Fietsvoorzieningen:
In voorliggende aanvraag worden geen fietsstal- of fietsparkeerplaatsen voorzien, dit is niet conform artikel 29 van de bouwcode. Er dienen 4 fietsstalplaatsen voorzien te worden, dit wordt opgelegd als voorwaarde voor vergunning.
Volgens artikel 29 van de bouwcode moeten deze fietsenstalplaatsen daarnaast ook overdekt en afsluitbaar zijn om voldoende comfort te kunnen bieden. Aangezien de gelijkvloerse verdieping van het kinderdagverblijf verzonken ligt t.o.v. het maaiveld is het niet mogelijk om de fietsstalplaatsen inpandig te realiseren. Er wordt daarom een afwijking toegestaan van de bouwcode. Wel dienen er fietsbeugels voor minimaal 4 fietsen voorzien te worden in de voortuin.
Mits het naleven van de gestelde voorwaarden voldoet kinderdagverblijf aan de actuele eisen wat betreft hinderaspecten, gezondheid en gebruiksgenot.
Advies aan het college
Advies over de stedenbouwkundige handelingen
Aan het college wordt voorgesteld om voor de stedenbouwkundige handelingen de omgevingsvergunning te verlenen onder voorwaarden.
Geadviseerde stedenbouwkundige voorwaarden
1. de bijgevoegde brandvoorzorgsmaatregelen zijn op het moment van 1e ingebruikname/exploitatie strikt na te leven;
2. de slaapruimten moeten worden uitgerust met een mechanische ventilatie (geen airco);
3. het terras in de tuin moet beperkt worden tot een oppervlakte van 90,3 m2, conform artikel 27 van de bouwcode;
4. er moeten fietsbeugels voor minimaal 4 fietsen worden voorzien in de voortuinzone, conform artikel 29 van de bouwcode;
5. de scheimuren moeten uitgevoerd worden conform artikel 34 van de bouwcode;
6. de maximale hoogte van de zonnepanelen op het dak dient beperkt te worden tot 1,5m, conform artikel 36 van de bouwcode;
7. er dient een septische put met een minimale inhoud van 7.100l te worden voorzien, conform artikel 43 van de bouwcode;
8. RWA en DWA moeten volledig gescheiden tot op de rooilijn worden gebracht. De vergunningsaanvrager dient een externe toezichtmogelijkheid op beide aansluitingen te voorzien;
9. gravitaire kelderaansluitingen zijn niet toegelaten. Indien er afvoerpunten van het gebouw (bijvoorbeeld klokrooster) lager gelegen zijn dan het straatniveau t.h.v. de leiding dient de aansluiting beveiligd te worden tegen terugstroming. Dit kan door aan te sluiten via een terugslagklep of pomp. Een terugslagklep dient te worden geplaatst in de aankomende leidingen en niet in de infrastructuur van de rioolbeheerder;
10. de aansluiting op de straatriolering dient te gebeuren op een diepte van 80 cm onder het straatniveau;
11. de diameters van de DWA- en RWA-huisaansluitingen dienen 125 mm tot maximaal 200 mm te bedragen;
12. het niveauverschil tussen de voortuinzone en de inkomhal dient te worden overbrugd met een helling conform artikel 18 en 19 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid of een opstapje van maximaal 2 cm;
13. de trapleuningen dienen uitgevoerd te worden conform artikel 20 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid;
14. er dient 1 aangepaste en voorbehouden parkeerplaats te worden voorzien conform artikel 27 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid;
15. de aanbevelingen vermeld in het sloop- en asbestinventaris dienen gevolgd te worden;
16. voor de exploitatie van het gebouw zijn er mogelijks meldings- of vergunningsplichtige activiteiten van toepassing. De exploitant dient dit na te gaan en een melding of vergunning aan te vragen indien nodig.
Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.
Procedurestap |
Datum |
Indiening aanvraag |
6 februari 2020 |
Volledig en ontvankelijk |
25 februari 2020 |
Start openbaar onderzoek |
geen |
Einde openbaar onderzoek |
geen |
Gemeenteraad voor wegenwerken |
geen |
Uiterste beslissingsdatum |
25 mei 2020 |
Verslag GOA |
6 april 2020 |
naam GOA |
Katrine Leemans |
Er zijn geen aanpalende eigenaars waarvan de scheidingsmuren met het project zouden worden opgericht, uitgebreid of afgebroken, die om hun standpunt gevraagd moesten worden.
Het college sluit zich integraal aan bij het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar en maakt dit tot zijn eigen motivatie.
Het college beslist de aanvraag tot omgevingsvergunning goed te keuren en aan de aanvrager de vergunning af te leveren, die afhankelijk is van de strikte naleving van volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden
de algemene voorwaarden die aan de vergunning zijn gehecht en er integraal deel van uitmaken.
Stedenbouwkundige voorwaarden
1. de bijgevoegde brandvoorzorgsmaatregelen zijn op het moment van 1e ingebruikname/exploitatie strikt na te leven;
2. de slaapruimten moeten worden uitgerust met een mechanische ventilatie (geen airco);
3. het terras in de tuin moet beperkt worden tot een oppervlakte van 90,3 m2, conform artikel 27 van de bouwcode;
4. er moeten fietsbeugels voor minimaal 4 fietsen worden voorzien in de voortuinzone, conform artikel 29 van de bouwcode;
5. de scheimuren moeten uitgevoerd worden conform artikel 34 van de bouwcode;
6. de maximale hoogte van de zonnepanelen op het dak dient beperkt te worden tot 1,5m, conform artikel 36 van de bouwcode;
7. er dient een septische put met een minimale inhoud van 7.100l te worden voorzien, conform artikel 43 van de bouwcode;
8. RWA en DWA moeten volledig gescheiden tot op de rooilijn worden gebracht. De vergunningsaanvrager dient een externe toezichtmogelijkheid op beide aansluitingen te voorzien;
9. gravitaire kelderaansluitingen zijn niet toegelaten. Indien er afvoerpunten van het gebouw (bijvoorbeeld klokrooster) lager gelegen zijn dan het straatniveau t.h.v. de leiding dient de aansluiting beveiligd te worden tegen terugstroming. Dit kan door aan te sluiten via een terugslagklep of pomp. Een terugslagklep dient te worden geplaatst in de aankomende leidingen en niet in de infrastructuur van de rioolbeheerder;
10. de aansluiting op de straatriolering dient te gebeuren op een diepte van 80 cm onder het straatniveau;
11. de diameters van de DWA- en RWA-huisaansluitingen dienen 125 mm tot maximaal 200 mm te bedragen;
12. het niveauverschil tussen de voortuinzone en de inkomhal dient te worden overbrugd met een helling conform artikel 18 en 19 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid of een opstapje van maximaal 2 cm;
13. de trapleuningen dienen uitgevoerd te worden conform artikel 20 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid;
14. er dient 1 aangepaste en voorbehouden parkeerplaats te worden voorzien conform artikel 27 van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid;
15. de aanbevelingen vermeld in het sloop- en asbestinventaris dienen gevolgd te worden;
16. voor de exploitatie van het gebouw zijn er mogelijks meldings- of vergunningsplichtige activiteiten van toepassing. De exploitant dient dit na te gaan en een melding of vergunning aan te vragen indien nodig.
Het college beslist de plannen waarvan overzicht als bijlage bij dit besluit gevoegd, goed te keuren.