Terug
Gepubliceerd op 26/10/2020

2020_CBS_08749 - Omgevingsvergunning - OMV_2020087106. Nieuwe Westweg 23. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 23/10/2020 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Fons Duchateau, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2020_CBS_08749 - Omgevingsvergunning - OMV_2020087106. Nieuwe Westweg 23. District Antwerpen - Goedkeuring 2020_CBS_08749 - Omgevingsvergunning - OMV_2020087106. Nieuwe Westweg 23. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 15 van het Omgevingsvergunningsdecreet is het college van burgemeester en schepenen voor zijn ambtsgebied in eerste administratieve aanleg bevoegd voor volgende aanvragen van:

 

1.      de gemeentelijke projecten;

2.      andere gevallen dan deze waarvoor de Vlaamse regering of de deputatie bevoegd is.

Aanleiding en context

Er werd een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college van burgemeester en schepenen, die behandeld wordt volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

 

Projectnummer:

OMV_2020087106

Gegevens van de aanvrager:

Zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV KATOEN NATIE BULK TERMINALS met als contactadres Haandorpweg 1 te 9130 Beveren

Ligging van het project:

Nieuwe Westweg 23 te 2040 Antwerpen

Kadastrale gegevens:

afdeling 18 sectie C nr. 127C

Inrichtingsnummer:

20190125-0063 (Magazijn Scaldia-Volga)

Vergunningsplichten:

Stedenbouwkundige handelingen, Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

Verandering exploitatie en renoveren en herorganiseren van de site Scaldia Volga

 

Omschrijving stedenbouwkundige handelingen

 

Relevante voorgeschiedenis

-     Op 17 november 1981 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (18/61648-15500/B/) voor een parking.

-     Op 30 december 1982 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (18/62351-16204/B/) voor nijverheidsgebouwen en hangar voor voorbereiding. 

-     Op 8 september 1986 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/1986/B/18/68108-18559) voor het uitbreiden van een loods. 

-     Op 3 augustus 1987 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/1986/B/18/69516-18967) voor het uitbreiden van een loods met burelen, refter en sanitair. 

-     Op 8 mei 2001 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/2000/B/0208) voor het slopen van een gebouw en plaatsen van lichtmasten. 

-     Op 21 augustus 2009 weigerde het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/2009/B/0111) voor het bouwen van zeven nieuwe magazijnen en het slopen van een bestaand gebouw.


Inhoud van de aanvraag 

De aanvraag betreft:

-     het slopen van een deel van het magazijn; 

-     het renoveren van de gevels en het dak van het magazijn; 

-     het intern renoveren van het magazijn en kantoren; 

-     het bouwen van een tankstation en afspuitzone; 

-     het aanleggen van verharding; 

-     het verplaatsen van de in- en uitrit; 

-     het gewoonlijk gebruiken van een grond voor het stallen van vrachtwagens en containers. 

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Op 29 mei 2019 werd door het college een omgevingsvergunning klasse 2 (OMV2018142987) verleend aan Katoennatie Bulk Terminals nv voor een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit voor de op- en overslag van kunststoffen. Deze vergunning is geldig voor onbepaalde duur.

 

Inhoud van de aanvraag

De aanvraag omvat het omvormen van de bestaande site naar een containerterminal en stalplaats voor vrachtwagens met was- en werkplaats.

 

Aangevraagde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

18 m³/uur

3.6.1.

afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar;

+1.950 m³/jaar

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

11.500 liter

6.5.2°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) met meer dan twee verdeelslangen;

+8 verdeelslangen

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

+161 voertuigen

15.2.

andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3;

8 schouwputten

15.4.1°

niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, wanneer volledig gelegen in industriegebied;

20 voertuigen/per dag

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

50 kW

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

+5.832 liter

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

+121,80 ton

17.3.2.2.2°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 1 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 1 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied;

3,40 ton

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

3,40 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

+4.800 liter

19.3.1°a)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. andere dan deze bedoeld in rubriek 19.8 met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

20 kW

19.6.1°d)

opslagplaatsen in openlucht van hout of soortgelijke producten in industriegebied met een capaciteit van meer 1.600 m³;

5.400 m³ in openlucht

29.5.2.1°a)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer volledig gelegen in een industriegebied;

135 kW

29.5.5.1°a)

Oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: 10 liter tot en met 1.000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

500 liter

43.1.1°a)

stookinstallaties van 300 kW tot en met 2.000 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas.

450 kW

 

CLP-tabel


Product

Hoeveelheid

Opslagwijze

6.4.1 (liter)

17.1.2.1.2 (liter)

17.3.2.1.1.1.b (kg)

17.3.2.2.2.b (kg)

17.3.6.1.a (kg)

17.4 (liter)

afvalolie

2.500

bovengrondse,
dubbelwandige
opslagtank

x

 

 

 

 

 

motorolie

9.000

bovengrondse,
dubbelwandige
opslagtank

x

 

 

 

 

 

diesel

75.600

bovengrondse,
dubbelwandige
opslagtank

 

 

x

 

 

 

diesel

42.000

bovengrondse,
dubbelwandige
opslagtank

 

 

x

 

 

 

diesel

12.600

bovengrondse, 
dubbelwandige 
opslagtank

 

 

x

 

 

 

Ferromax

904

verplaatsbare
recipiënten

 

x

 

 

 

 

Acetyleen

904

verplaatsbare 
recipiënten

 

x

 

 

 

 

Zuurstof

904

verplaatsbare
recipiënten

 

x

 

 

 

 

Propaan

1.792

verplaatsbare 
recipiënten

 

x

 

 

 

 

ProFume

4.500

verplaatsbare 
recipiënten

 

x

 

 

 

 

Ruitenwisservloeistof

3.400

IBC’s

 

 

 

x

x

 

kleinverpakkingen

5.000

verplaatsbare 
recipiënten

 

 

 

 

 

x

Totaal

 

 

11.500

9.004

130.200

3.400

3.400

5.000

Argumentatie

Voorafgaand aan zijn beslissing neemt het college kennis van het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar.

 

Het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar luidt:

 

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

brandweer/ risicobeheer/ preventie

23 juli 2020

30 september 2020

Voorwaardelijk gunstig

Havenbedrijf Antwerpen

23 juli 2020

11 september 2020

Voorwaardelijk gunstig

Havenbedrijf Antwerpen, subadvies milieu

23 juli 2020

27 augustus 2020

Gunstig

lokale politie/ verkeerspolitie (LP/VK/SE)

23 juli 2020

4 augustus 2020

Geen bezwaar

Vlaamse Milieumaatschappij, afvalwater en lucht

23 juli 2020

10 september 2020

Ongunstig

Water-link (AWW)

23 juli 2020

30 juli 2020

Gunstig

 

Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.

 

Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.

Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing. Hier gelden voornamelijk de bestemmingsvoorschriften Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en – voor het Bevrijdingsdok – Gebied voor waterweginfrastructuur. Op circa 230 meter ten noorden van de aanvraag loopt een overdruk met als aanduiding Bufferdijk – Stocatradijk. Buiten de afbakeningslijn zeehavengebied, op circa 300 meter ten noorden van de aanvraag, geldt het bestemmingsvoorschrift Natuurgebied met overdruk Grote Eenheid Natuur (GEN). 

 

Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen

Hemelwater: Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

De gewestelijke hemelwaterverordening is niet van toepassing op het tankstation en afspuitzone daar het hemelwater dat hierop valt door contact met de verharde oppervlakte zo vervuild is dat het als afvalwater beschouwd moet worden.

 

De gewestelijke hemelwaterverordening is wel van toepassing op het magazijn en de klinkerverharding aangezien het een herbouw omvat. Het hemelwater dat op het magazijn valt, wordt opgevangen in een hemelwaterput met een inhoud van 10.000 liter en hergebruikt voor het sanitair. In functie van de wasactiviteit adviseert de VMM om een tweede hemelwaterput van minstens 40 m³ te voorzien. Na overleg tussen de aanvrager en de VMM op basis van een gedetailleerde toelichting van de waterbehoefte voor de wasactiviteit van de exploitant, mag het volume van de hemelwaterput in functie van de wasactiviteit teruggebracht worden tot 20 m³ (zie e-mail van de VMM van 22 september 2020).

Tevens wordt er een afwijking op de gewestelijke hemelwaterverordening aangevraagd. Volgens artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan bij de beoordeling van de aanvraag in uitzonderlijke gevallen afwijkingen toestaan van de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.

De aanvrager vraagt een afwijking op het aspect infiltratie. Voor het motiveren van de afwijking verwijst de aanvrager louter naar de ligging van het terrein. Volgens de aanvraag biedt infiltreren weinig meerwaarde vermits de ligging in de zone waar er weinig invloed is op grondwaterkwaliteit en grondwaterreserves en het een zone zou zijn waar het grondwater richting dokken stroomt (bron: “Onderzoek over de toepassing van het hemelwaterbesluit in het Antwerps havengebied op de rechteroever, in het bijzonder de mogelijke rol van infiltratie in het tegengaan van de verzilting van het grondwater, IMDC 2012”). De overloop van de hemelwaterput en het hemelwater dat op het magazijn en de omliggende wegenis valt, wordt via de bestaande riolering afgeleid naar de dokken. Echter bevindt de site zich op de overgangszone van waar het grondwater ook richting polder stroomt. Het is dan ook verantwoord om ook binnen deze overgangszone het hemelwater op eigen terrein te infiltreren in functie van het voeden van de grondwaterlaag in de polders en het tegengaan van de verzilting in de polders. Gelet op de klimaatverandering en bijhorende droogteverschijnselen is het voorzien van infiltratie op eigen terrein op deze locatie nuttig.

Voor een infiltratievoorziening is er nog ruimschoots ruimte beschikbaar in de directe nabijheid van de geplande werken. De gevraagde afwijking wordt bijgevolg niet toegestaan.

Wat de dimensionering van de infiltratievoorziening betreft heeft de aanvrager foutief de gehele bestaande verharde oppervlakte die nog niet is aangesloten op een (infiltratie)voorziening en de gehele dakoppervlakte in rekening gebracht. Gelet op de heraanleg van de verharding dient 1.231 m² aan bestaande verharding in rekening gebracht te worden (en niet 58.856 m²). De dakoppervlakte van de bestaande gebouwen dient niet in rekening gebracht te worden aangezien er geen nieuw uitbreiding van de dakoppervlakte wordt voorzien. Rekening houdende met de plaatsing van een hemelwaterput die groter is dan minimaal vereist (30 m³ in plaats van 10 m³) moet 2.402 m² aan verharding (bestaand + nieuw) in rekening gebracht worden voor de dimensionering van de infiltratievoorziening. Dit betekent de plaatsing van een infiltratievoorziening van minimum 60.050 liter (in plaats van 1.713.650 liter) en minimum 96,08 m² (in plaats van 2.742 m²).


Toegankelijkheid: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid.

De verordening toegankelijkheid is van toepassing op de aanvraag. De publiek toegankelijke oppervlakte bedraagt minder dan 150 m². Zodoende dient enkel de toegangsdeur en het toegangspad naar deze deur te voldoen aan de gewestelijke verordening toegankelijkheid. Er wordt voldaan aan de gewestelijke verordening toegankelijkheid.

 

Sectorale wetgeving
MER-screening: de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag, beslist of er een project-MER moet worden opgesteld. De betrokken overheid doet dat op het ogenblik van de beslissing over de ontvankelijk- en volledigheid van de vergunningsaanvraag of, bij gebreke daaraan, binnen 90 dagen na de datum van ontvankelijk- en volledigheid.
Rekening houdend met de kenmerken van de aanvraag en zijn omgeving wordt geoordeeld dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn.

 

Watertoets: overeenkomstig artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid dient een vergunningsaanvraag onderworpen te worden aan de zogenaamde watertoets.
Het voorliggende project veroorzaakt geen toename aan bebouwde of verharde oppervlakte, wel herbouw. Indien er een infiltratievoorziening wordt aangelegd conform de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater (zie hierboven), dient in alle redelijkheid geoordeeld dat geen schadelijk effect wordt veroorzaakt.

 

Archeologienota: overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 moet aan bepaalde aanvragen een archeologienota waarvan akte is genomen worden toegevoegd.

In voorliggende aanvraag, die niet door een publiekrechtelijke instantie is ingediend, bedraagt de ingreep in de bodem minder dan 5.000 m², is het project gelegen in industriegebied, buiten beschermde archeologische sites en buiten geïnventariseerde archeologische zones, waardoor de aanvrager niet verplicht is een bekrachtigde archeologienota toe te voegen aan de aanvraag.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

Functionele inpasbaarheid – visueel-vormelijke elementen

Ten noorden van het Bevrijdingsdok wordt een industriële bedrijfssite heringericht waarbij een bestaand magazijn gerenoveerd en verbouwd wordt, het buitenterrein ingericht wordt als stalplaats voor vrachtwagens en containers en een tankstation en afspuitzone gebouwd worden. De herinrichting van de site kadert in het samenvoegen van twee reeds bestaande bedrijven op een nieuwe bedrijfssite.

 

Het bestaande magazijn wordt aan de westzijde gedeeltelijk gesloopt over een oppervlakte van circa 2.022 m². De gevels en het dak van het te behouden magazijn en de interne kantoren worden gerenoveerd. De structuur van het gebouw blijft wel behouden. De renovatie van de gevels betreft het vervangen van de bestaande witte betonnen gevelpanelen door beige geïsoleerde stalen gevelpanelen en het voorzien van nieuw aluminium buitenschrijnwerk in een bruine kleur. De renovatie van de kantoren betreft het uitbreken van muren en het creëren van nieuwe ruimtes. Het kantoorgedeelte wordt ingericht met gesloten kantoren, landschapskantoren, vergaderzalen, een refter en sanitair. Tevens worden in het magazijn ten westen van de kantoren twee keurputten en drie werkputten voorzien. De keurputten hebben een oppervlakte van circa 28 m² en een diepte van 1,4 meter. De werkputten hebben een oppervlakte van circa 98 m² en een maximale diepte van 1,8 meter.

Het renoveren van de gevels draagt bij aan de goede ruimtelijke ordening daar de bestaande gevels vuil en verouderd lijken. De nieuwe gevelmaterialen zijn neutraal en dus aanvaardbaar in de industriële omgeving.

 

Op de locatie van de te slopen loods, wordt een tankstation en afspuitzone voorzien. Hiervoor wordt een vloeistofdichte betonverharding met een oppervlakte van 1.022 m² aangelegd. Op deze verharding worden drie bovengrondse tanks geplaatst. Tank 1 heeft een lengte van 13 meter en een hoogte van circa 2,7 meter (inhoud: 50.000 liter), tank 2 heeft een lengte van 14,7 meter en een hoogte van circa 3,2 meter (inhoud: 90.000 liter) en tank 3 heeft een lengte van 7 meter en een hoogte van circa 2 meter (inhoud: 15.000 liter). Tussen de twee afspuitzones worden scheidingswanden geplaatst van 4 meter hoog.

Rondom het tankstation en de afspuitzone wordt een nieuwe klinkerverharding aangelegd me een oppervlakte van circa 1.231 m².

Het Havenbedrijf Antwerpen merkt in zijn advies op dat het tankstation uitsluitend gebruikt mag worden door eigen vrachtwagens. Het tankstation mag in geen enkel geval een openbaar karakter krijgen.

 

De bestaande buitenverharding wordt behouden, maar zal gewoonlijk gebruikt worden voor het stallen van vrachtwagens en plaatsen van containers. De stapelhoogte van de containers betreft maximaal 12,5 meter (5 hoog). Er worden buiten 154 parkeerplaatsen voor vrachtwagens voorzien. In het zuidoosten op het terrein wordt daarnaast nog een mogelijke fumigatiezone voorzien.

 

Tevens wordt de bestaande in- en uitrit beperkt verplaatst naar het westen. Hiervoor wordt de bestaande toegangspoort verwijderd en wordt een nieuwe draadafsluiting en toegangspoort voorzien.

 

De werken maken de verdere exploitatie van het bestaand industrieel bedrijf mogelijk waardoor de aanvraag zich functioneel inpast binnen het industrieveld. Aangezien de aanvrager afziet van het kuisen van containers valt de opmerking van de VMM in verband met het plaatsen van een luifel zonder voorwerp.

 

Mobiliteitsimpact (o.a. toetsing parkeerbehoefte)

Daar de aanvraag kadert in het samenvoegen van twee reeds bestaande bedrijven in de haven van Antwerpen op een nieuwe bedrijfssite, blijft de mobiliteitshoeveelheid in de haven gelijk. Hierdoor is er wel een significante toename van het aantal verkeersbewegingen op het openbaar domein nabij de site.

Het Havenbedrijf Antwerpen neemt als voorwaarde in zijn advies op dat de belijning op de openbare weg moet worden aangepast in samenspraak met het Havenbedrijf om de hogere frequentie aan bestemmingsverkeer veilig en vlot te laten verlopen. Tevens is het parkeren of stationeren buiten de concessie door bestemmingsverkeer voor de concessie niet toegestaan. De aanvrager moet operationele en infrastructurele maatregelen nemen teneinde opstelling van wachtverkeer op openbaar domein uit te sluiten. De aanvrager moet te allen tijde voldoende bufferparking voor dit bestemmingsverkeer voorzien. De toegangscontrole op het terrein moet zodanig ingericht worden zodat wachtverkeer op eigen terrein wordt gebufferd.

De verharde ruimte tussen het nieuwe tankstation en de nieuwe truckparking kan hiervoor mogelijkheden bieden. Het blijft de verantwoordelijkheid van de aanvrager om dit op eigen terrein en op een voldoende veilige manier te voorzien. 

 

De in- en uitrit van de site wordt daarnaast beperkt verplaatst naar het westen. De lokale politie/verkeerspolitie heeft vanuit verkeersveiligheid geen bezwaar tegen de omgevingsvergunningsaanvraag.

Het Havenbedrijf Antwerpen neemt als voorwaarde in zijn advies op dat de aanvrager de nodige belijning moet aanbrengen en constructies (bijvoorbeeld paaltjes of jerseys) moet plaatsen zodat er maximaal twee vrachtwagens elkaar kunnen kruisen bij het in- en uitrijden van het concessieterrein. In geen enkel geval mogen meerdere vrachtwagens zich naast elkaar opstellen en tegelijk de openbare weg betreden. Degelijke onveilige verkeerssituaties moeten te allen tijde worden vermeden.

Het plaatsen van paaltjes, jerseys en/of belijning betreft geen bijkomende stedenbouwkundige handeling en kan als voorwaarde bij de vergunning worden opgelegd.

 

Schaal – ruimtegebruik – bouwdichtheid

De aanvraag betreft relatief beperkte veranderingen van een reeds bestaand industrieterrein waarbij de werken in functie staan van de bedrijfsactiviteiten. De ruimtelijke impact is eerder beperkt. De aanvraag is in overeenstemming en verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd.

 

Hinderaspecten – gezondheid – gebruiksgenot – veiligheid in het algemeen

Gezien de aard van de aanvraag, werd het advies ingewonnen van de brandweer/risicobeheer/preventie. Dit advies is voorwaardelijk gunstig.

Zoals hoger aangegeven werd er advies ingewonnen bij het Havenbedrijf Antwerpen als gebiedsbeheerder. Dit advies is voorwaardelijk gunstig.
De voorwaarden uit deze adviezen, met het oog op de beperking van de hinder op het openbaar domein en met het oog op de veiligheid en het faciliteren van interventies door hulpdiensten, kunnen integraal aan de vergunning worden gehecht.

 

Wegens de situering van de aanvraag in de directe nabijheid van een hoofdwaterleiding werd tevens het advies ingewonnen van de beheerder van deze leiding. Het advies van Water-Link is gunstig. Zij voegden als bijlage een leidingplan toe aan hun advies.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

De activiteiten van Katoen Natie Bulk Terminals op de site aan de Nieuwe Westweg bestaan momenteel voornamelijk uit de op- en overslag van kunststoffen in zakken en bigbags en dit in het bestaande magazijn Scaldia-Volga. Deze aanvraag betreft het samenvoegen van twee bestaande havenbedrijven op een nieuwe havenlocatie (Transport Joosen en Valkeniersnatie Garage).

Er wordt opgemerkt dat de respectievelijke exploitanten van deze andere bedrijven hun vergunning moeten stopzetten binnen de twee maanden na het stopzetten van de activiteiten op hun site.

De exploitant wenst een gedeelte van het bestaande magazijn te verbouwen tot een garage met acht schouwputten en negen werkstations. Het andere gedeelte blijft een opslagplaats voor kunststoffen, hout en rubber. Het buitenterrein zal ingericht worden als containerterminal en als stalplaats voor vrachtwagens. Er wordt ook een fumigatiezone voorzien. Tevens zal er een tankplaats en een wasplaats voor vrachtwagens/containers ingericht worden op een vloeistofdichte piste.

De garagewerkplaats wordt uitgerust met acht schouwputten en negen gelijkvloerse werkstations voor onderhoud en metaalbewerking aan de bedrijfsvoertuigen (vrachtwagens en opleggers). Er worden geen geaccidenteerde voertuigen behandeld. In de werkplaats is absorberend materiaal beschikbaar om eventuele spills op te kuisen. Er worden twee bovengrondse, dubbelwandige tanks voorzien: één van 9.000 liter motorolie en één van 2.500 liter afvalolie. De overige opslag betreft 3,4 ton (4x 1.000 liter in IBC) ruitenwisservloeistof (ingedeeld in rubrieken 17.3.2.2.2.b en 17.2.6.1.a en 4.800 liter (waarvan reeds 200 liter vergund) gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen. Alle gevaarlijke stoffen staan op lekbakken (verpakkingen > 25 liter) of in een ingekuipte brandkast (verpakkingen < 25 liter).

Verder worden er in de garagewerkplaats ruimtes ingericht voor metaal- en houtbewerking (respectievelijk 135 en 20 kW aan geïnstalleerd vermogen) met twee ontvettingsbaden (gezamenlijke inhoud 500 liter, niet-gehalogeneerd ontvettingsproduct).

De verwarming zal gebeuren door middel van vijf stookinstallaties, op aardgas, met een gezamenlijk thermisch ingangsvermogen van 450 kW (5 x 90 kW). Op verschillende plaatsen in de werkplaats en in de opslagplaats zijn luchtcompressoren en airconditioning aanwezig met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 50 kW.
De toestellen dienen te voldoen aan de van toepassing zijnde voorwaarden uit VLAREM II.

Buiten aan de zuidwestelijke hoek van de garagewerkplaats wordt een gasopslagplaats voor 4.504 liter gasflessen (Ferromax, acetyleen, propaan en zuurstof) voorzien in omgebouwde containers. De vergunde hoeveelheid van 3.168 liter gassen in verplaatsbare recipiënten wordt hierdoor uitgebreid met 5.832 liter (waaronder 4.500 liter fumigeergassen) tot een totaal van 9.004 liter.
De opslagplaatsen voor gasflessen voldoen aan de sectorale milieuvoorwaarden zoals bepaald in afdeling 5.17.3 van VLAREM II.
 

Er wordt een uitbreiding voorzien met 161 stalplaatsen voor voertuigen, waarvan 154 stalplaatsen voor vrachtwagens buiten op het terrein.

Op de vloeistofdichte tankpiste worden drie nieuwe bovengrondse, dubbelwandige tanks voor diesel voorzien ten behoeve van eigen voertuigen. De tanks zijn uitgerust met lekdetectie en een overvulbeveiliging en hebben een inhoudsvermogen van respectievelijk 90.000 liter (75.600 kg), 50.000 liter (42.000 kg) en 15.000 liter (12.600 kg). De bestaande tank van 9.000 liter wordt verwijderd. De vergunde hoeveelheid van 8,40 ton dieselopslag wordt zodoende uitgebreid met 121,80 ton tot een totale hoeveelheid van 130,20 ton. Er worden in totaal negen verdeelslangen voorzien ter hoogte van de tankinstallatie, wat een uitbreiding met acht verdeelslangen betekent.
De bestaande tank van 9.000 liter dient conform de voorwaarden van VLAREM II verwijderd te worden.
Het is aangewezen om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat het attest van verwijdering moet bezorgd worden aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106).
Volgens het aanvraagdossier zullen op de nieuwe tanks de nodige periodieke keuringen worden uitgevoerd om te voldoen aan de VLAREM-wetgeving. Attesten van tanks, ondergrond, lekdetectie, damprecuperatie en dergelijke zijn logischerwijze nog niet voorhanden op dit moment.

De gewenste niet-overdekte vloeistofdichte piste met een oppervlakte van 1.000 m² zal enerzijds worden gebruikt als tankpiste en anderzijds als wasplaats voor vrachtwagens en containers. Het bedrijfsafvalwater (18 m³/uur) afkomstig van deze piste betreft dus reinigingswater van het wassen van containers en vrachtwagens (2 m³/uur) en potentieel verontreinigd hemelwater van de wasplaats en van de tankpiste (16 m³/uur). Het bedrijfsafvalwater wordt over een slib- en drijfvuilafscheider via een KWS-afscheider met coalescentiefilter geloosd in oppervlaktewater (Bevrijdingsdok).

Per vrachtwagen/container wordt circa 180 liter leidingwater verbruikt. Er worden gemiddeld 10 vrachtwagens/containers per dag gereinigd (maximaal 2 m³/uur – 470 m³/jaar). De containers die worden behandeld zijn volgens de exploitant niet rechtstreeks in contact geweest met stoffen of producten. De containers worden eerst droog uitgeveegd en daarna onder hoge druk uitgespoten met water en biologisch afbreekbare zeep.

In het advies van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) van 10 september 2020 wordt ongunstig geadviseerd voor de lozing van maximaal 18 m³/uur bedrijfsafvalwater via een KWS-afscheider in oppervlaktewater. De VMM stelt voor om de volledige piste van 1.000 m² te overkappen zodat er geen potentieel verontreinigd hemelwater wordt gegenereerd en het bedrijfsafvalwater opgevangen en afgevoerd kan worden.

Bij het wassen van containers blijkt het moeilijk om te voldoen aan de lozingsnormen. Vandaar dat andere bedrijven in havengebied bij het wassen van containers ervoor opteren om het water op te vangen en af te voeren naar een externe verwerker of zelf te voorzien in een fysico-chemische zuivering. Gelet op het ongunstige advies van de VMM verklaarde de exploitant op 5 oktober 2020, via een bericht in het Omgevingsloket, om af te zien van het wassen van containers. Het wassen van vrachtwagens wenst men wel te behouden.
Het is aangewezen om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat er geen containers op de site mogen gewassen worden. Het is verder aangewezen dat er, ter controle van de goede werking van de voorgestelde behandeling van het waswater door middel van een slib- en drijfvuilafscheider en een KWS-afscheider met coalescentiefilter, wordt opgelegd dat de exploitant moet melden wanneer de wasactiviteiten starten en gedurende het eerste jaar driemaandelijks een afvalwaterstaal moet laten analyseren op de pH en heffingsparameters. De analyseresultaten moeten worden bezorgd aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106).

 

In het advies van de VMM worden nog volgende voorwaarden voorgesteld:

-     de gebruikte detergenten moeten (inzake afbreekbaarheid) voldoen aan de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (nr.648/2004) betreffende detergenten;

-     het hemelwater van de overkapping moet opgevangen in een regenwaterput met een inhoud van minstens 40 m³. Het staat het bedrijf vrij om een grotere inhoud te voorzien en het hemelwater van naburige daken hierop bijkomend aan te sluiten.

Het is aangewezen om deze voorwaarden op te leggen als bijzondere voorwaarden. De bijkomende hemelwaterput van 40 m³ mag echter teruggebracht tot 20 m³. De VMM bevestigde in een e-mail van 22 september 2020 haar akkoord voor een hemelwaterput van 20 m³, op basis van een gedetailleerdere toelichting van de waterbehoefte voor de wasactiviteit door de exploitant. 

Het hemelwater dat op de vrachtwagenparking valt, wordt naar een KWS-afscheider met coalescentiefilter geleid, alvorens het geloosd wordt in oppervlaktewater (Bevrijdingsdok). Het niet-verontreinigde hemelwater dat op het overige deel van het terrein valt (fumigatiezone/containerterminal), wordt via drie lozingpunten in het Bevrijdingsdok geloosd.

Het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van de sanitaire voorzieningen voor het personeel. Een regenwaterput van 10.000 liter is voorzien voor toiletspoeling. Het afvalwater wordt geloosd in oppervlaktewater (Bevrijdingsdok) na passage via een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) aan de burelen.
Wegens een stijging van het aantal werknemers wordt een verhoging van het lozingsdebiet aangevraagd van 1.050 m³/jaar naar 3.000 m³/jaar (1 m³/uur – 13 m³/dag – 3.000 m³/jaar).

Op het terrein zal een zone van circa 7.500 m² worden voorzien voor de fumigatie van containers. Op deze zone wordt een gasopslagplaats voor 4.500 liter fumigeergassen (ProFume = Sulfurylfluoride) geplaatst.

De exploitant dient een aanvraag tot erkende fumigatiezone in te dienen bij de Havenkapiteinsdienst van het Havenbedrijf Antwerpen. Het fumigeren is niet ingedeeld volgens de indelingslijst van titel II van VLAREM, de opslag van gassen wel.

 

Verder wenst men buiten op het terrein 5.400 m³ houten paletten op te slaan.

 

De eerder vergunde opslag van rubber in open lucht (rubriek 36.4.2) is niet meer van toepassing en moet niet meer opgenomen worden in de nieuwe vergunning. Dit geldt ook voor de negen batterijladers welke verwijderd worden (rubriek 12.3.2).

 

In het dossier wordt gesteld dat er dagelijks gemiddeld 180 vrachttransporten over de weg zullen worden gegenereerd. In voorliggende aanvraag wordt een uitbreiding van het stallen van 17 voertuigen naar 178 voertuigen gevraagd.
Omwille van het feit dat het om de verhuis van twee bestaande transportgerelateerde bedrijven gaat, die reeds gevestigd zijn in havengebied, gaat het volgens de exploitant niet om een verandering in mobiliteitshoeveelheid maar om een verplaatsing van het zwaartepunt van de bewegingen.
Gezien de ligging aan een goed uitgeruste weg, vlakbij de autosnelweg A12 en het feit dat het een verhuis van twee bestaande bedrijven binnen havengebied betreft, zijn de gevolgen voor de mobiliteit minimaal. De exploitant vermeldt dat in een volgende vergunningsaanvraag een uitbreiding naar 780 voertuigen zal worden aangevraagd, waarvoor momenteel een mobiliteitsstudie in opmaak is.

 

Gelet op de aard van de activiteiten en de ligging in industriegebied wordt het risico op geluidshinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

 

Op 30 september 2020 verleende de hulpverleningszone Brandweer Zone Antwerpen een voorwaardelijk gunstig advies (kenmerk BW/MD/2020/H.00002.A4.0015). De voorgestelde brandweervoorwaarden dienen strikt opgevolgd te worden.

 

Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s van de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten niet van die aard zijn dat ze een invloed hebben op het watersysteem. Een bijkomend wateradvies is niet vereist en de vergunningsaanvraag voldoet aan de doelstellingen opgenomen in artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

 

De aanvraag heeft geen betrekking op een project als vermeld in bijlage I, II of III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (milieueffectrapport). Een MER, ontheffing of project-m.e.r.-screening is bijgevolg niet vereist.

 

Conform  het Omgevingsvergunningsbesluit dient de beslissing de geactualiseerde vergunningsvoorwaarden te vermelden. In het besluit met als kenmerk OMV2018142987 d.d. 29 mei 2019 werden onderstaande bijzondere milieuvoorwaarden opgenomen:

1.   elke rioolkolk op het terrein wordt voorzien van een zeefmandje. De zeefmandjes worden wekelijks gecontroleerd en geledigd indien nodig. Er wordt een logboek bijgehouden van de wekelijkse controles;
Deze voorwaarde blijft behouden en wordt opnieuw opgenomen.

2.   de verbulkingsoperaties worden binnen uitgevoerd, met gesloten poorten. Na elke verbulkingsoperatie worden gemorste plastic granules onmiddellijk opgeveegd;
Deze voorwaarde blijft behouden en wordt opnieuw opgenomen.

3.   het bewijs van plaatsing van de IBA dient binnen de zes maanden na vergunningverlening aan de milieudienst van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) bezorgd te worden;
Deze voorwaarde blijft behouden en wordt opnieuw opgenomen.

4.   er moet, voor wat rubriek 48 betreft, voldaan worden aan hoofdstuk 4, bepalingen met betrekking tot de opslag en behandeling van goederen, van de Gemeentelijke Havenpolitieverordening;
Deze voorwaarde blijft behouden en wordt opnieuw opgenomen.

5.   de tankpiste moet voorzien zijn van een vloeistofdichte vloer of er dient een evenwaardige gepaste maatregel voorzien te worden.
Vermits de exploitant in het aanvraagdossier bevestigt dat de tankpiste uitgevoerd zal worden in een vloeistofdichte betonverharding kan deze voorwaarde geschrapt worden uit de vergunning.

 

Advies aan het college

 

Advies over de stedenbouwkundige handelingen

Aan het college wordt voorgesteld om voor de stedenbouwkundige handelingen de omgevingsvergunning te verlenen onder voorwaarden.

 

Geadviseerde stedenbouwkundige voorwaarden

-     De aanvraag is in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de gewestelijke hemelwaterverordening op vlak van hergebruik en infiltratie. Dit betekent het plaatsen van één of meerdere hemelwaterputten met een totale capaciteit van 30 m³ en een infiltratievoorziening van minimum 60.050 liter en minimum 96,08 m².

-     De overloop van de hemelwaterput(ten) moet aangesloten worden op de infiltratievoorziening.

-     De voorwaarden uit het advies van het Havenbedrijf Antwerpen van 11 september 2020 dienen strikt nageleefd te worden. 

 

Advies over de ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Aan het college wordt voorgesteld om voor de ingedeelde inrichting of activiteit de omgevingsvergunning te verlenen onder voorwaarden.

 

Geadviseerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

18 m³/uur

3.6.1.

afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar;

+1.950 m³/jaar

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

11.500 liter

6.5.2°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) met meer dan twee verdeelslangen;

+8 verdeelslangen

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

+161 voertuigen

15.2.

andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3;

8 schouwputten

15.4.1°

niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, wanneer volledig gelegen in industriegebied;

20 voertuigen/per dag

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

50 kW

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

+5.832 liter

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

+121,80 ton

17.3.2.2.2°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 1 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 1 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied;

3,40 ton

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

3,40 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

+4.800 liter

19.3.1°a)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. andere dan deze bedoeld in rubriek 19.8 met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

20 kW

19.6.1°d)

opslagplaatsen in openlucht van hout of soortgelijke producten in industriegebied met een capaciteit van meer 1.600 m³;

5.400 m³ in openlucht

29.5.2.1°a)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer volledig gelegen in een industriegebied;

135 kW

29.5.5.1°a)

Oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: 10 liter tot en met 1.000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

500 liter

43.1.1°a)

stookinstallaties van 300 kW tot en met 2.000 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas.

450 kW

 

Gecoördineerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gecoördineerd

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

18 m³/uur 

3.6.1.

afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar;

3.000 m³/jaar

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

11.500 liter

6.5.2°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) met meer dan twee verdeelslangen;

9 verdeelslangen

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

800 kVA

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

178 voertuigen

15.2.

andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3;

8 schouwputten

15.4.1°

niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, wanneer volledig gelegen in industriegebied;

20 voertuigen/per dag

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

50 kW

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

9.004 liter

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

130,20 ton

17.3.2.2.2°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 1 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 1 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied;

3,40 ton

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

3,40 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

5.000 liter

19.3.1°a)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. andere dan deze bedoeld in rubriek 19.8 met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

20 kW

19.6.1°a)

opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), gelegen in industriegebied, met een capaciteit van meer dan 40 m³ tot en met 400 m³ in een lokaal;

360 m³

19.6.1°d)

opslagplaatsen in openlucht van hout of soortgelijke producten in industriegebied met een capaciteit van meer 1.600 m³;

5.400 m³ in openlucht

23.3.1°c)

opslag in industriegebied van meer dan 200 ton kunststoffen of voorwerpen uit kunststof in een lokaal;

10.000 ton 

29.5.2.1°a)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer volledig gelegen in een industriegebied;

135 kW

29.5.5.1°a)

Oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: 10 liter tot en met 1.000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

500 liter

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10.000 ton

43.1.1°a)

stookinstallaties van 300 kW tot en met 2.000 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas;

450 kW

48.1.2.

doorvoeropslagplaatsen in zeehavengebieden voor andere dan IMDG-goederen.

40.000 ton

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden

1.

elke rioolkolk op het terrein wordt voorzien van een zeefmandje. De zeefmandjes worden wekelijks gecontroleerd en geledigd indien nodig. Er wordt een logboek bijgehouden van de wekelijkse controles;

2.

de verbulkingsoperaties worden binnen uitgevoerd, met gesloten poorten. Na elke verbulkingsoperatie worden gemorste plastic granules onmiddellijk opgeveegd;

3.

het bewijs van plaatsing van de IBA dient binnen de zes maanden na vergunningverlening aan de milieudienst van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) bezorgd te worden;

4.

er moet, voor wat rubriek 48 betreft, voldaan worden aan hoofdstuk 4, bepalingen met betrekking tot de opslag en behandeling van goederen, van de Gemeentelijke Havenpolitieverordening;

5.

er mogen geen containers gewassen worden op de site;

6.

de exploitant moet melden wanneer de wasactiviteiten starten en moet gedurende het eerste jaar driemaandelijks een afvalwaterstaal laten analyseren op de pH en heffingsparameters. De analyseresultaten worden bezorgd aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106);

7.

de gebruikte detergenten moeten (inzake afbreekbaarheid) voldoen aan de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (nr.648/2004) betreffende detergenten;

8.

het dakoppervlak wordt aangesloten op een bijkomende hemelwaterput met een inhoud van minstens 20 m³. Het opgevangen hemelwater dient ingezet te worden als waswater;

9.

het attest van verwijdering van de houder van 9.000 liter moet bezorgd worden aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106).

 

Geadviseerde brandweervoorwaarden

De voorwaarden uit het advies van brandweer/risicobeheer/preventie dienen strikt nageleefd te worden.

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Indiening aanvraag

8 juli 2020

Volledig en ontvankelijk

23 juli 2020

Start openbaar onderzoek

31 juli 2020

Einde openbaar onderzoek

29 augustus 2020

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste beslissingsdatum

5 november 2020

Verslag GOA

15 oktober 2020

naam GOA

Bieke Geypens

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

31 juli 2020

29 augustus 2020

0

0

0

0

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college sluit zich integraal aan bij het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar en maakt dit tot zijn eigen motivatie.

Artikel 2

Het college beslist de aanvraag tot omgevingsvergunning goed te keuren en aan de aanvrager de vergunning af te leveren, die afhankelijk is van de strikte naleving van volgende voorwaarden:

 

Algemene voorwaarden

de algemene voorwaarden die aan de vergunning zijn gehecht en er integraal deel van uitmaken.

 

Stedenbouwkundige voorwaarden

-     De aanvraag is in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de gewestelijke hemelwaterverordening op vlak van hergebruik en infiltratie. Dit betekent het plaatsen van één of meerdere hemelwaterputten met een totale capaciteit van 30 m³ en een infiltratievoorziening van minimum 60.050 liter en minimum 96,08 m².

-     De overloop van de hemelwaterput(ten) moet aangesloten worden op de infiltratievoorziening.

-     De voorwaarden uit het advies van het Havenbedrijf Antwerpen van 11 september 2020 dienen strikt nageleefd te worden. 

 

Bijzondere milieuvoorwaarden

1.

elke rioolkolk op het terrein wordt voorzien van een zeefmandje. De zeefmandjes worden wekelijks gecontroleerd en geledigd indien nodig. Er wordt een logboek bijgehouden van de wekelijkse controles;

2.

de verbulkingsoperaties worden binnen uitgevoerd, met gesloten poorten. Na elke verbulkingsoperatie worden gemorste plastic granules onmiddellijk opgeveegd;

3.

het bewijs van plaatsing van de IBA dient binnen de zes maanden na vergunningverlening aan de milieudienst van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) bezorgd te worden;

4.

er moet, voor wat rubriek 48 betreft, voldaan worden aan hoofdstuk 4, bepalingen met betrekking tot de opslag en behandeling van goederen, van de Gemeentelijke Havenpolitieverordening;

5.

er mogen geen containers gewassen worden op de site;

6.

de exploitant moet melden wanneer de wasactiviteiten starten en moet gedurende het eerste jaar driemaandelijks een afvalwaterstaal laten analyseren op de pH en heffingsparameters. De analyseresultaten worden bezorgd aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106);

7.

de gebruikte detergenten moeten (inzake afbreekbaarheid) voldoen aan de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (nr.648/2004) betreffende detergenten;

8.

het dakoppervlak wordt aangesloten op een bijkomende hemelwaterput met een inhoud van minstens 20 m³. Het opgevangen hemelwater dient ingezet te worden als waswater;

9.

het attest van verwijdering van de houder van 9.000 liter moet bezorgd worden aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106).

 

Brandweervoorwaarden

De voorwaarden uit het advies van brandweer/risicobeheer/preventie dienen strikt nageleefd te worden.

Artikel 3

Het college beslist de plannen waarvan overzicht als bijlage bij dit besluit gevoegd, goed te keuren.

 

De vergunning omvat thans volgende rubrieken:

 

Rubriek

Omschrijving

Gecoördineerd

3.4.2°

het lozen van meer dan 2 m³/uur tot maximaal 100 m³/uur bedrijfsafvalwater;

18 m³/uur

3.6.1.

afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar;

3.000 m³/jaar

6.4.1°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van 200 liter tot en met 50.000 liter uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

11.500 liter

6.5.2°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) met meer dan twee verdeelslangen;

9 verdeelslangen

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

800 kVA

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

178 voertuigen

15.2.

andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3;

8 schouwputten

15.4.1°

niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, wanneer volledig gelegen in industriegebied;

20 voertuigen/per dag

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

50 kW

17.1.2.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 1.000 liter tot en met 10.000 liter;

9.004 liter

17.3.2.1.1.2°

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02)  van gevarencategorie 3 (gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen) met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C en gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 500 ton;

130,20 ton

17.3.2.2.2°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02) van gevarencategorie 1 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 1 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied;

3,40 ton

17.3.6.1°a)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 20 ton als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied;

3,40 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

5.000 liter

19.3.1°a)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. andere dan deze bedoeld in rubriek 19.8 met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

20 kW

19.6.1°a)

opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), gelegen in industriegebied, met een capaciteit van meer dan 40 m³ tot en met 400 m³ in een lokaal;

360 m³

19.6.1°d)

opslagplaatsen in openlucht van hout of soortgelijke producten in industriegebied met een capaciteit van meer 1.600 m³;

5.400 m³ in openlucht

23.3.1°c)

opslag in industriegebied van meer dan 200 ton kunststoffen of voorwerpen uit kunststof in een lokaal;

10.000 ton

29.5.2.1°a)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW, wanneer volledig gelegen in een industriegebied;

135 kW

29.5.5.1°a)

Oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiënten voor de opvang van de gebruikte chemicaliën, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat: 10 liter tot en met 1.000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

500 liter

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10.000 ton

43.1.1°a)

stookinstallaties van 300 kW tot en met 2.000 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas;

450 kW

48.1.2.

doorvoeropslagplaatsen in zeehavengebieden voor andere dan IMDG-goederen.

40.000 ton

 

De vergunning omvat thans volgende bijzondere milieuvoorwaarden:

1.

elke rioolkolk op het terrein wordt voorzien van een zeefmandje. De zeefmandjes worden wekelijks gecontroleerd en geledigd indien nodig. Er wordt een logboek bijgehouden van de wekelijkse controles;

2.

de verbulkingsoperaties worden binnen uitgevoerd, met gesloten poorten. Na elke verbulkingsoperatie worden gemorste plastic granules onmiddellijk opgeveegd;

3.

het bewijs van plaatsing van de IBA dient binnen de zes maanden na vergunningverlening aan de milieudienst van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) bezorgd te worden;

4.

er moet, voor wat rubriek 48 betreft, voldaan worden aan hoofdstuk 4, bepalingen met betrekking tot de opslag en behandeling van goederen, van de Gemeentelijke Havenpolitieverordening;

5.

er mogen geen containers gewassen worden op de site;

6.

de exploitant moet melden wanneer de wasactiviteiten starten en moet gedurende het eerste jaar driemaandelijks een afvalwaterstaal laten analyseren op de pH en heffingsparameters. De analyseresultaten worden bezorgd aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106);

7.

de gebruikte detergenten moeten (inzake afbreekbaarheid) voldoen aan de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (nr.648/2004) betreffende detergenten;

8.

het dakoppervlak wordt aangesloten op een bijkomende hemelwaterput met een inhoud van minstens 20 m³. Het opgevangen hemelwater dient ingezet te worden als waswater;

9.

het attest van verwijdering van de houder van 9.000 liter moet bezorgd worden aan het college (milieuvergunningen@antwerpen.be, met vermelding van dossiernummer OMV2020087106).

Artikel 4

Het college beslist dat de omgevingsvergunning ingaat op 23 oktober 2020 voor een termijn van onbepaalde duur.

Artikel 5

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.