Terug
Gepubliceerd op 02/06/2020

2020_CBS_04583 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020036599. Scheldelaan 420. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 29/05/2020 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Claude Marinower, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Fons Duchateau, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Glenn Verspeet, plaatsvervangend korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2020_CBS_04583 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020036599. Scheldelaan 420. District Antwerpen - Goedkeuring 2020_CBS_04583 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2020036599. Scheldelaan 420. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

1.      de aanvraag ingediend is door het betrokken college;

2.      de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Aanleiding en context

Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen.

 

Projectnummer:

OMV_2020036599

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV Covestro met als adres Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen

Ligging van het project:

Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen

Kadastrale gegevens:

afdeling 16 sectie D nrs. 81/2 T, 81/2 S, 81/2 Y, 81/2 S2, 81/2 W2, 82/2 D, sectie F nrs. 234L, 234K2, 234P, 234K, 234F2, 234C, 234S2, 234C2, 234X2, 235A, 239D, 241G, 241P2, 241R2, 241M2, 241S2, 241V, 241G2, 241H3, 241L3, 241B3, 241A3 en 241F3

Inrichtingsnummer:

20180907-0076 (Covestro NV)

Vergunningsplichten:

Stedenbouwkundige handelingen, Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

uitbreiding van de productie-installaties voor nitrobenzeen en aniline

 

Omschrijving stedenbouwkundige handelingen

 

Relevante voorgeschiedenis

-         Er zijn verscheidene stedenbouwkundige vergunningen gekend voor de Aniline-eenheid op de site van Covestro, te beginnen bij de stedenbouwkundige vergunning (18/57579/B/19768) verleend door het college op 20 augustus 1976 voor een tankpark en productiegebouw 5119 en 5105.

-         Op 14 maart 2014 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HVN/B/20136309) voor het bouwen van een 6 kV-station (midden).
 

Bestaande toestand

Het project wordt voornamelijk uitgevoerd op braakliggende blokvelden op een industriële site.

 

Inhoud van de aanvraag

De aanvraag betreft de uitbreiding van de installatie voor de productie van Aniline en nitrobenenzeen door middel van volgende stedenbouwkundige handelingen:

-          het verwijderen en heraanplanten van duindoornstruweel (inclusief ontbossing);

-          het verwijderen van loodsen;

-          het aanleggen van wegenis;

-          het bouwen van laadarmen;

-          het bouwen van pijpenbruggen;

-          het bouwen van tankparken;

-          het bouwen van verschillende componenten van de aniline- en nitrobenzeeninstallatie;

-          het aanleggen van werfzones.

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Op 10 maart 2016 verleende de deputatie van de provincie Antwerpen een milieuvergunning voor het verder exploiteren en veranderen van een chemisch bedrijf, voor een termijn verstrijkend op 10 maart 2036. Er werden sindsdien nog verschillende vergunningen voor veranderingen verleend door de deputatie.

 

Inhoud van de aanvraag

Het voorwerp van de aanvraag betreft een uitbreiding van de productiecapaciteit van nitrobenzeen en aniline.

 

Aangevraagde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

7.2.

geïntegreerde chemische inrichtingen bestemd voor de fabricage van: organische basischemicaliën; anorganische basischemicaliën; fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststoffen; basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé; explosieven;

+325.000 ton/jaar

7.4.b)2°

inrichtingen voor het bereiden van aminen en gehalogeneerde organische verbindingen met een jaarcapaciteit van meer dan 10 ton;

+230.000 ton/jaar

7.11.1°d)

de fabricage van organisch-chemische producten zoals stikstofhoudende koolwaterstoffen zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten en isocyanaten;

+325.000 ton/jaar

7.13.3°

de productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatieve of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag;

+630 ton/dag

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

+2.140 kVA

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

+44.600 kVA

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

+374.540 VAh

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+166 kW

16.3.1°

koelinstallaties, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een gezamenlijke hoeveelheid van meer dan 2.000 ton CO2–equivalent;

+0,10 ton CO2

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+3.002 kW

17.2.2.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (hogedrempel Seveso-inrichting);

+45.287,9 ton

17.3.2.2.3°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied voor de opslag in bovengrondse houders of een combinatie van bovengrondse en ondergrondse houders;

+30 ton

17.3.4.3°

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

+18.007,5 ton

17.3.5.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 5 ton;

+27.774,1 ton

17.3.7.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton;

+24.558,1 ton

17.3.8.3°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 ton;

+16.951,1 ton

39.1.3°

stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

-635 liter

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

+15.400 liter

39.2.2°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

+113.900 liter

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

+3.000 liter

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

+54.500 liter

43.1.3°

stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

-47.740 kW

43.3.2°

het stoken in installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

-47,74 MW

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

-55 MW

 

Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

AIR LIQUIDE INDUSTRIES BELGIUM

14 april 2020

28 april 2020

Voorwaardelijk gunstig

Fluxys Belgium NV

14 april 2020

8 mei 2020

Voorwaardelijk gunstig

Havenbedrijf Antwerpen, subadvies milieu

14 april 2020

18 mei 2020

Gunstig 

Nationale Maatschappij der Pijpleidingen

14 april 2020

30 april 2020

Voorwaardelijk gunstig

Petrochemical Pipeline Services

14 april 2020

20 april 2020

Voorwaardelijk gunstig

Water-link (AWW)

14 april 2020

15 april 2020

Voorwaardelijk gunstig

 


















Interne adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

stadsbeheer/ groen en begraafplaatsen

14 april 2020

 /

stadsontwikkeling/ onroerend erfgoed/ archeologie

14 april 2020

24 april 2020

 

Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.

 

Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.

Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

Over het goed (zone 17-18 compensatie duindoornstruweel) loopt volgens het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Hoogspanningslijn Zandvliet – Lillo – Liefkenshoek (Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 2016) een overdruk met als aanduiding Hoogspanningsleiding en is tevens een ‘gebied met overdruk gebruiksbeperkingen’ aangegeven. Het gebied met de overdruk gebruiksbeperking is 60 meter breed: 30 meter langs weerszijden van de as van de hoogspanningslijn. Binnen het overdrukgebied gelden er belangrijke beperkingen naar bouwhoogte van gebouwen en constructies en het gebruik op de gronden:

-          Het oprichten van nieuwe constructies en gebouwen van gelijk welke aard is slechts

toegestaan mits, in een zone voor industriegebieden binnen afgebakende havengebieden, de hoogte beperkt is tot 20 meter. Het verhogen door verbouwen of herbouwen van bestaande constructies en gebouwen hoger dan de 20-meter hoogtebeperking is niet toegestaan.

-          Er gelden ook gebruiksbeperkingen, waaronder een verbod op het aanplanten van bomen en andere beplantingen die een hoogte kunnen bereiken die groter is dan de toegestane hoogte voor nieuwe constructies en gebouwen in de desbetreffende bestemming.

-          Het uitvoeren van werken die als rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg een verhoging van het niveau van de grondoppervlakte hebben zijn eveneens niet toegestaan in de overdrukzone met gebruiksbeperking.

-          Het gebruiken van bouwkranen met een hoogte groter dan de vermelde maximale bouwhoogte is niet toegestaan.

 

De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van de ruimtelijk uitvoeringsplannen.

De locatie voor de heraanplanting van het duindoornstruweel is gelegen binnen 30 meter van de hoogspanningslijn en dus binnen de overdruk met gebruiksbeperking van het GRUP. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, voor zover het duindoornstruweel de hoogte van 20 meter niet bereikt. De aanplantingswerken mogen geen aanleiding geven tot een verhoging van het maaiveldniveau.

 

Voor een straal van 500 meter rond de zones 1 tot 16 van de aanvraag is het GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen tevens van toepassing. Hier gelden voornamelijk de bestemmingsvoorschriften Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en – voor het Kanaaldok B1 ten oosten van de aanvraag – Gebied voor waterweginfrastructuur. De Scheldelaan, op circa 170 meter ten westen van de aanvraag, heeft als bestemming Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur. Evenwijdig met de Scheldelaan en op circa 220 meter ten noorden van de aanvraag lopen overdrukken met als aanduiding Leidingstraat. Aan de overzijde van de Scheldelaan geldt voor de Scheldedijk het bestemmingsvoorschrift Zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

 

Op circa 230 meter is het gewestplan Antwerpen nog van toepassing met als bestemmingen Natuurgebieden, Bijzondere natuurgebieden en Bestaande waterweg.

 

Voor een straal van 500 meter rond de zones 17 en 18 van de aanvraag is het GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen en het GRUP  Hoogspanningslijn Zandvliet – Lillo – Liefkenshoek (goedgekeurd 1 juli 2016 door de Vlaamse regering) tevens van toepassing. Volgens eerstgenoemde gelden voornamelijk de bestemmingsvoorschriften Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en – voor de R2 en de Tijsmanstunnel West – Gebied voor verkeers- en vervoerinfrastructuur. Het Kanaaldok B1 ten oosten van de aanvraag heeft als bestemming Gebied voor waterweginfrastructuur. Ten noordoosten van de aanvraag lopen drie overdrukken met als aanduiding Leidingstraat. Tevens lopen er ten noordoosten van de aanvraag nog drie overdrukken met als aanduiding Gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur. Op circa 220 meter ten noorden van de aanvraag loopt nog een overdruk met als aanduiding Verbinding voor fietsers. Volgens laatstgenoemde geldt de overdruk van de hoogspanningsleiding.

 

Binnen de straal van 500 meter is tevens het GRUP Liefkenshoek spoortunnel van toepassing (Besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 2008). Volgens dit GRUP bevindt er zich een overdruk op circa 340 meter ten noorden van de aanvraag met als aanduiding Gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur.

 

Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen

Hemelwater: Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

De gewestelijke hemelwaterverordening is niet van toepassing op de condensatorenbatterij (zone 13) en de werfzones (zones 15-16) daar het hemelwater op natuurlijke wijze naast de overdekte constructie of naast of door de verharde oppervlakte op eigen terrein in de bodem kan infiltreren.

De gewestelijke hemelwaterverordening is niet van toepassing op de pompen behorende bij de tanks (zones 5-6) en op de procesunit (zone 8) daar het hemelwater door contact met de verharde oppervlakte mogelijks zo vervuild is dat het als afvalwater beschouwd moet worden. Het hemelwater wordt hier opgevangen, bovengronds verpompt en hergebruikt in het productieproces.

 

De gewestelijke hemelwaterverordening is wel van toepassing op de overige zones van de aanvraag. Er werd een afwijking op de gewestelijke hemelwaterverordening aangevraagd. Volgens artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan bij de beoordeling van de aanvraag in uitzonderlijke gevallen afwijkingen toestaan van de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.

De aanvrager vraagt een afwijking op de aspecten hergebruik en infiltratie. Aangezien er geen mogelijkheden tot recuperatie zijn, wordt er geen hemelwaterput voorzien. Daarnaast is infiltratie volgens de aanvraag zeer moeilijk wegens een gebrek aan plaats en een hoge grondwaterstand en zou het aanleggen van een infiltratievoorziening naast gebouwen en installaties onaanvaardbare veiligheidsrisico’s veroorzaken (o.a. zwaar verkeer). Het hemelwater dat op de nieuwe wegenis (zone 14) valt, wordt via een nieuw aan te leggen regenwaterafvoernet afgevoerd naar het Kanaaldok. Het hemelwater dat op de betonplaten van de overige installaties en constructies valt, wordt wel opgevangen in opvangputten, verpompt en na analyse hergebruikt in het koelwaterbassin. Indien uit de analyse blijkt dat het hemelwater verontreinigingen bevat, wordt dit water verpompt naar een afvalwatertank om verder behandeld te worden in de centrale waterzuiveringsinstallatie. Het hemelwater wordt dus in zekere mate wel hergebruikt, al gebeurt dit niet via rechtstreekse opvang in een hemelwaterput.

De aanvraag voorziet een aanneembare oplossing om tegemoet te komen aan de uitgangsprincipes van de gewestelijke hemelwaterverordening. De afwijkingen op vlak van realisatie van een hemelwaterput en van een infiltratievoorziening kunnen gunstig geadviseerd worden.

 

Toegankelijkheid: het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid.

De gewestelijke verordening toegankelijkheid is niet van toepassing op de aanvraag.

 

Sectorale wetgeving
Archeologienota: overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 moet aan bepaalde aanvragen een bekrachtigde archeologienota worden toegevoegd

In voorliggende aanvraag, die niet door een publiekrechtelijke instantie is ingediend, bedraagt de ingreep in de bodem meer dan 5.000 m², is het project gelegen in industriegebied, buiten beschermde archeologische sites en buiten geïnventariseerde archeologische zones, waardoor de aanvrager verplicht is een bekrachtigde archeologienota toe te voegen aan de aanvraag. Deze nota maakt deel uit van het aanvraagdossier. Er is een correct verband tussen de aangevraagde ingrepen en deze vermeld in de archeologienota. Het bijhorende programma van maatregelen beveelt geen vervolgonderzoek.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

Functionele inpasbaarheid – visueel-vormelijke elementen

Temidden van een grootschalig industrieterrein wordt de productie voor aniline en nitrobenzeen uitgebreid met een bijkomende procesinstallatie. Het project wordt opgedeeld in verschillende deelzones (zone 1 tot 18).

 

Zone 1

Zone 1 betreft de laadkaai (kaai 525) waarop de grondstoffen worden gelost en het product aniline wordt geladen. Op de bestaande verharding wordt een betonplaat voorzien met een oppervlakte van circa 234 m² en een opstaande rand van 90 centimeter. Aan de kant van de kaai worden drie laadarmen op de nieuwe betonplaat geplaatst. Deze laadarmen hebben een grondoppervlakte van circa 2,25 m² en een maximale hoogte van 8,8 meter. De laadarmen hebben een totale lengte van 12,5 meter.

Op circa 27 meter ten noord- en zuidwesten van de betonplaat worden twee waterschuim blusmonitoren op een stalen constructie geplaatst met een hoogte van 12 meter.

 

Zone 2

Om de verschillende nieuwe en bestaande constructies en installaties met elkaar te verbinden, worden er pijpenbruggen voorzien met een totale lengte van circa 2.300 meter. De vrije hoogte onder de pijpenbruggen varieert tussen de 5,2 en 6 meter en de totale hoogte van de pijpenbruggen varieert tussen de 7,5 en 11 meter. De pijpenbruggen worden opgetrokken in staal in een groene kleur (RAL 6021).

 

Zone 3

In zone 3 wordt een tankpark (ITF1 – intermediate tankfarm) gebouwd met vier tanks. De tanks staan in een betonnen inkuiping om de vloeistoffen op te vangen in geval van calamiteiten. De inkuiping heeft een oppervlakte van circa 5.432 m² en een opstaande wand met een hoogte van 1,8 meter. Aan de vier zijden van de inkuiping worden stalen trappen voorzien voor de bereikbaarheid van de tanks. Twee tanks hebben een diameter van circa 22,5 meter en een inhoud van 5.000 m² en twee tanks hebben een diameter van 23,5 meter en een inhoud van 5.500 m². De hoogte van de tanks bedraagt 13,9 meter. De tanks worden opgetrokken in staal in een grijze kleur (RAL 7032).

Tussen de tanks wordt tevens nog een pijpenbrug voorzien met een lengte van circa 54 meter. De vrije hoogte onder de pijpenbrug betreft circa 6,7 meter en de maximale hoogte van de pijpenbrug betreft 11,4 meter.

 

Zone 4

In zone 4, ten westen van zone 3, wordt eveneens een tankpark (ITF2) gebouwd met zes tanks. De tanks staan in een betonnen inkuiping om de vloeistoffen op te vangen in geval van calamiteiten. De inkuiping is intern nog opgesplitst waardoor twee tanks in een aparte inkuiping staan. De inkuiping heeft een totale oppervlakte van circa 2.123 m² en een opstaande wand met een maximale hoogte van 1,9 meter. Aan de oost- en westzijden van de inkuiping worden stalen trappen voorzien voor de bereikbaarheid van de tanks. Eén tank heeft een diameter van 8,1 meter en een inhoud van 300 m³, vier tanks hebben een diameter van 10,4 meter en een inhoud van 500 m³ en de zesde tank heeft een diameter van 3,5 meter en een inhoud van 50 m³. De hoogte van alle tanks bedraagt circa 6,8 meter. De tanks worden opgetrokken in staal in een grijze kleur (RAL 7032).

Tussen de tanks wordt eveneens een pijpenbrug voorzien met een lengte van circa 36 meter. De vrije hoogte onder de pijpenbrug betreft circa 6,7 meter en de maximale hoogte van de pijpenbrug betreft 11,4 meter.

 

Zone 5

Ten zuiden van het tankpark in zone 3 wordt een vloeistofdichte betonplaat voorzien met een oppervlakte van circa 400 m². In het westen wordt op de betonplaat een bluswaterboosterpomp en een schuimtank met schuimconcentraatpomp geplaatst ten behoeve van de nieuwe waterschuim blusmonitoren op de laadkaai (zone 1). Ten westen van deze pompen worden 6 pompen geplaatst voor de opslagtanks van het tankpark in zone 3. Nog meer ten westen wordt een spoelplaats met drie betonnen wanden voorzien.

 

Zone 6

Ten zuiden van het tankpark in zone 4 wordt een vloeistofdichte betonplaat voorzien met een oppervlakte van circa 270 m². Op de betonplaat worden 13 pompen geplaatst die de vloeistoffen van en naar het tankpark in zone 4 verpompen. In het westen wordt tevens op de betonplaat een prefab container analysegebouw geplaatst. Dit gebouw heeft een oppervlakte van circa 18 m² en een hoogte van 3 meter. Het gebouw wordt opgetrokken in geprofileerde stalen panelen in een grijze kleur. 

 

Zone 7

Om de inname van brak water uit de haven te minimaliseren wordt in zone 7 een nieuw koelwaterbassin met koeltorens gerealiseerd. De betonnen inkuiping heeft een oppervlakte van circa 338 m² en een opstaande wand van circa 1,65 meter. De koeltorens bestaan uit een stalen structuur met roostervloeren en ventilatoren. De structuur wordt deels bekleed met vezelversterkte plastic in een grijze kleur. Het dak is toegankelijk via 2 kooiladders.

Ten zuiden van het koelwaterbassin worden nog bijhorende pompen en apparatuur geplaatst op een nieuwe betonplaat met een oppervlakte van circa 106 m².

 

Zone 8

Het feitelijke productieproces van aniline en nitrobenzeen zal gebeuren in zone 8, centraal gelegen in het te ontwikkelen blokveld. Hiervoor wordt een vloeistofdichte betonplaat aangelegd waarop een open staalstructuur opgetrokken wordt. Deze constructie heeft een grondoppervlakte van circa 2.916 m² (108 meter x 27 meter) en een maximale hoogte van 27 meter. De constructie betreft vier niveaus die afgewerkt worden met deels betonplaten en deels met stalen roostervloeren in functie van de positie van de technische installaties. Er zijn in totaal drie open trappenkokers als vluchtwegen voorzien.

 

Zone 9

Ten zuiden van het koelwaterbassin worden vier buffertanks in een betonnen inkuiping voorzien waarin de vloeibare afvalstromen worden opgeslagen. De inkuiping heeft een oppervlakte van circa 240 m² en een opstaande wand met een hoogte van 1,65 meter. De tanks worden opgetrokken in staal in een grijze kleur en hebben een diameter van 2,4 meter. De hoogte van de tanks bedraagt 7,45 meter. Ten oosten van de inkuiping wordt een betonplaat met een oppervlakte van circa 104 m² voorzien waarop vier pompen geplaatst worden. Deze pompen zorgen voor de aansluiting van de tanks op het naastgelegen laadstation voor vrachtwagens. Het laadstation omvat een betonplaat met een oppervlakte van circa 100 m² waarop een stalen laadconstructie geplaatst wordt. Deze constructie heeft een grondoppervlakte van circa 29 m² en een maximale hoogte van 6,15 meter.

 

Zone 10

Ten zuiden van de nieuwe installatie voor de productie van aniline en nitrobenzeen (zone 8) wordt een centrale thermische oxidator voorzien. Hiervoor wordt een vloeistofdichte betonplaat aangelegd waarop een open staalstructuur opgetrokken wordt. Deze constructie heeft een grondoppervlakte van circa 487 m² en een maximale hoogte van circa 24,2 meter. De constructie betreft acht niveaus die afgewerkt worden met stalen roostervloeren in functie van de positie van de technische installaties. Daarnaast worden er bij de technische installatie twee schouwen voorzien met een maximale hoogte van circa 32 meter.

 

Zone 11

In zone 11, ten westen van de thermische oxidator, wordt een gebouw (PCT) voorzien dat de stroomvoorzieningen voor de nieuwe installaties bevat. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 689 m² en een maximale hoogte van circa 6,9 meter. Het gebouw wordt opgetrokken in beton en afgewerkt met geprofileerde stalen gevelpanelen in een grijze kleur. Het gebouw bestaat uit drie ruimtes voor schakelapparatuur en instrumentatie besturingskasten, namelijk de e-room, de instrument-room en de battery room. De ruimtes hebben een verhoogde vloer die bereikbaar zijn via drie externe stalen trappen en platformen. Aan de noordzijde van het gebouw wordt een ruimte voorzien voor het plaatsen van zeven transformatoren. Deze ruimte betreft drie betonnen muren en een dak waardoor de ruimte langs de noordzijde open is.

 

Zone 12

Naast het bestaande substation 5271, op het blokveld ten westen van het nieuw ontwikkelde blokveld, worden twee nieuwe transformatoren geplaatst. Hiervoor wordt tegen het bestaande substation een open ruimte voorzien met drie betonnen muren en een dak en tussen de twee transformatoren een betonnen wand. De transformatoren worden op een stalen roostervloer geplaatst. Deze constructie heeft een grondoppervlakte van circa 98 m² en een maximale hoogte van 7,4 meter. Voor de bereikbaarheid van de transformatoren worden twee klinkerverhardingen aangelegd met een totale oppervlakte van circa 30 m².

 

Zone 13

Naast het bestaande substation 5271 wordt een nieuwe condensatorenbatterij geplaatst voor het regelen van de stroomvoorziening. Deze condensatorenbatterij betreft een prefab stalen kastmodule en wordt op een betonplaat geplaatst. De kastmodule heeft een oppervlakte van circa 29,3 m² en een maximale hoogte van circa 3,2 meter.

 

Zone 14

Zone 14 betreft de nieuwe verhardingen die aangelegd worden voor de bereikbaarheid van de nieuwe voorzieningen en om het nieuw ontwikkelde blokveld te ontsluiten. Rondom het nieuw ontwikkelde blokveld en tussen de nieuwe installaties worden wegen aangelegd in asfalt met een totale oppervlakte van circa 8.927 m². Daarnaast worden voor de bereikbaarheid van bepaalde voorzieningen asfaltverhardingen met een totale oppervlakte van circa 5.996 m² en klinkerverhardingen met een oppervlakte van 509 m² aangelegd. De overige zones met een totale oppervlakte van circa 15.400 m² worden aangelegd in gras.

 

Zone 15-16

Om de bouw van de nieuwe installatie uit te voeren, worden twee blokvelden aangewend als werfzones voor de opslag van materialen, montage, plaatsen van een bouwketen, e.d. Het blokveld ten noorden van het nieuw ontwikkelde blokveld zal gebruikt worden voor opslag en assemblage. Het blokveld ten westen van het nieuw ontwikkelde blokveld zal gebruikt worden voor tijdelijke faciliteiten van de aannemer. De werfzones worden aangevraagd voor een periode vanaf de start van de werken tot maximum 6 maanden na het einde van de werken. Na afloop van de werken wordt de tijdelijke infrastructuur verwijderd en zal men deze zone laten evolueren tot biologisch waardevolle ruigte.

 

Zone 17-18

Voor het uitvoeren van de werken dienen de beplantingen die aanwezig zijn op het te ontwikkelen blokveld verwijderd te worden. Op dit blokveld bevindt zich duindoornstruweel met een oppervlakte van circa 5.000 m². Het duindoornstruweel betreft een verboden te wijzigen vegetatie onder het Besluit Natuurbehoud van de Vlaamse regering van 1998. In voorliggende aanvraag wordt een afwijking voor het verbod op wijziging van deze vegetatie aangevraagd en zal in kader van het stand-still-principe en de zorgplicht het duindoornstruweel gecompenseerd worden. De locatie voor de compensatie van het duindoornstruweel bevindt zich in het noorden aan de rand van de site van Covestro. De oppervlakte van het nieuwe duindoornstruweel bedraagt 5.117 m².

 

Ten slotte worden, op circa 50 meter ten zuiden van zone 9, twee boogloodsen afgebroken. Deze boogloodsen hebben beiden een oppervlakte van circa 154 m².

Alle ondergrondse constructies van de te slopen gebouwen dienen verwijderd te worden; uitzondering hierop zijn funderingspalen dewelke moeten worden weggebroken tot op ten minste 2 meter onder de paalkop; ongebruikte rioleringen en leidingen moeten uit de ondergrond verwijderd worden; het is verboden aan te vullen met puin of ander afval.

 

Zowel de nieuwe installaties en constructies als de nieuwe verhardingen maken de verdere exploitatie van het bestaand industrieel bedrijf mogelijk. Rondom de aanvraag bevinden er zich reeds andere industriële constructies. Bijgevolg past de aanvraag zich functioneel in binnen het industrieveld.

 

Mobiliteitsimpact (o.a. toetsing parkeerbehoefte)

De aanvraag genereert geen bijkomende parkeerbehoefte en geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen.

 

Schaal – ruimtegebruik – bouwdichtheid

De werken worden uitgevoerd op een grootschalig industrieterrein temidden van allerhande bestaande en/of in aanbouw zijnde industriële installaties en gebouwen en kaderen in de verdere ontwikkeling van dit industrieterrein.

De aanvraag is in overeenstemming en verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd.

 

De aanvraag voorziet in een ontbossing met compensatievoorstel. De vergunningverlenende overheid heeft het advies ingewonnen van ANB.

 

Hinderaspecten – gezondheid – gebruiksgenot – veiligheid in het algemeen

Gelet op de aard van de aanvraag heeft de vergunningverlenende overheid het advies ingewonnen van brandweer/risicobeheer/preventie. De brandweer adviseert de aanvraag voorwaardelijk gunstig.

 

Wegens de nabijheid van een hoofdwaterleiding is het advies ingewonnen van de beheerder van deze leiding. Het advies van Water-link is voorwaardelijk gunstig.

Wegens de situering van de aanvraag in de directe nabijheid van pijpleidingen werd het advies ingewonnen van de beheerders van deze leidingen. De adviezen van Air Liquide, Fluxys, de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen en Petrochemical Pipline Services zijn voorwaardelijk gunstig.

In deze adviezen wordt opgemerkt dat de compensatie van het duindoornstruweel buiten de voorbehouden zone geplaatst dient te worden en dat het niet duidelijk is op welke afstand het duindoornstruweel zich bevindt ten opzichte van de pijpleidingen. De voorwaarden uit deze adviezen, gericht op het vrijwaren van de integriteit van omgevende infrastructuren, met het oog op de beperking van de hinder van de geplande werkzaamheden en met het oog op de veiligheid, kunnen integraal aan deze vergunning worden gehecht.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

Covestro baat aan de Scheldelaan volgende productie-eenheden uit:

- DDP-eenheid: productie van Bisfenol A (BPA);

- Makrolon-eenheid: productie van het polycarbonaat Makrolon en difenylcarbonaat (DPC);

- polyether-eenheid: productie van polyether en polymeer-polyolen (PMPO)

- aniline-eenheid: productie van aniline, nitrobenzeen en ammoniumcarbonaat, inclusief productie van waterstof in de reformer-installatie.

 

De aniline-eenheid omvat de volgende installaties en reeds vergunde productiecapaciteit:

- de nitrobenzeeninstallatie met vergunde productiecapaciteit van 260.000 ton/jaar (een reeds eerder vergunde uitbreiding van 190.000 ton/jaar werd niet gerealiseerd);

- de aniline-installatie met een vergunde productiecapaciteit van 300.000 ton/jaar.

 

Men beoogt nu een capaciteitsuitbreiding tot 545.000 ton/jaar voor de nitrobenzeen-installatie en tot 530.000 ton/jaar voor de aniline-installatie. De uitbreiding kadert in een toename van de wereldwijde vraag naar isocyanaten, met aniline als grondstof, die gebruikt worden bij de productie van onder meer isolatiematerialen. Deze beoogde capaciteitsuitbreiding zal gerealiseerd worden door:

- het bouwen van een nieuwe nitrobenzeen-installatie inclusief wassing en destillatie met een maximale technische capaciteit van 285.000 ton/jaar (in twee reactiestraten, namelijk straat 3 en 4). De reeds vergunde derde reactiestraat voor nitrobenzeen, opgenomen in de huidige vergunningen en geëvalueerd in het MER 2012 en MER 2015 zal niet gebouwd worden;

- het bouwen van een nieuwe aniline-installatie met een maximale technische capaciteit van 230.000 ton/jaar (als een vijfde reactiestraat);

- het bouwen van extra laadarmen aan de kaai en een nieuw tankenpark voor de nieuwe procesinstallaties;

- de extra waterstof zal via pijplijn aangeleverd worden door Air Liquide (aanwezig op terrein).

 

De dienst Mer vroeg reeds eerder het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER. Het college verleende op 8 mei 2020 een gunstig advies op het opgestelde MER. De deputatie van de provincie Antwerpen vraagt nu het college om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag.

 

In een eerste stap van het productieproces wordt nitrobenzeen geproduceerd in de nitrobenzeen-installatie (twee bestaande reactiestraten) met benzeen en salpeterzuur als voornaamste grondstoffen. In een tweede stap wordt aniline geproduceerd in de aniline-installatie (vier bestaande reactiestraten) via een omzetting van nitrobenzeen met waterstof. Waterstof wordt in de huidige situatie deels ter plaatse geproduceerd in de reformer-installatie van Covestro en deels aangevoerd via een pijpleiding van Air Liquide. Vanaf midden 2020 zal alle waterstof geleverd worden door Air Liquide en gaat de reformer-installatie van Covestro uit dienst. Hiervoor bouwt Air Liquide een nieuwe reformer-installatie op het terrein van Covestro (geen onderdeel van onderliggend project).

 

Er wordt een nieuw bedrijfstankpark voorzien met tanks voor tussenproducten, eindproduct, proces- en afvalwaters en residu’s. Het nieuwe bedrijfstankenpark zal beschikken over drie inkuipingen die ondergebracht worden in gebouw 5193, gebouw 5187 en gebouw 5162. In gebouw 5193 worden vier enkelwandige atmosferische houders (2 x 5.000 m³, 2x 5.500 m³) opgesteld. De betreffende houders worden aangewend voor de opslag van nitrobenzeen en aniline. De houders worden met de productie-installaties (in gebouw 5175 en gebouw 5179) verbonden via bovengrondse leidingen. Vanuit de houders voor aniline worden schepen bevoorraad ter hoogte van de kade Midden. In gebouw 5187 worden een aantal enkelwandige atmosferische houders (1 x 50 m³, 4 x 500 m³) opgesteld. De betreffende houders worden aangewend voor ruwe tussenproducten of proceswaters. De aanwezige houders worden via bovengrondse leidingen met de betreffende procesinfrastructuur (gebouw 5175 en gebouw 5179) verbonden. In gebouw 5162 worden een aantal kleinere houders (4 x 30 m³) opgesteld. Deze houders worden aangewend voor de opslag van een aantal residu’s, spui en afvalwater afkomstig van de huidige en bijkomende productie-installaties. De aanwezige houders worden via bovengrondse leidingen met de nieuwe proces- en verlaadinfrastructuur verbonden. Volgens het aanvraagdossier zijn de inkuipingen voldoende ruim gedimensioneerd. De bijkomende opslag van gevaarlijke stoffen resulteert in een uitbreiding voor diverse indelingsrubrieken, afhankelijk van de gevaarseigenschappen van de stoffen.

 

De aanvraag omvat ook een aantal bijkomende toestellen:

- 10-tal bijkomende transformatoren;

- 7 bijkomende batterijen (+ 374.540 Vah);

- 7 bijkomende batterijladers (+ 166 kW);

- bijkomende compressoren, airco’s, koelmachines, … (+ 3.002 kW);

- een bijkomende stoomgenerator van 37.000 liter;

- 16 bijkomende stoomvaten en 7 bijkomende warmtewisselaars.

 

Er wordt ook een central thermal oxidizer (CTO of thermische afgasreinigingsinstallatie, TAR) van 7.760 kW voorzien. Deze reinigt de restgassen en verbrandt bepaalde vloeibare recuperatiebrandstoffen. Ze heeft 2 emissiepunten: schouw en fakkel (enkel als CTO buiten dienst is).

 

Verder worden volgende installaties geschrapt uit de vergunning:

- een oven van 500 kW in gebouw 8259: deze krimpfolie-oven werd verwijderd;

- een backup-boiler van 55.000 kW: er werden 3 stuks vergund, maar slechts 2 gebouwd. Hierbij hoort een stoomgenerator van 37.635 liter (rubriek 39.1).

 

In het MER werd de impact van het project op de omgeving berekend.

 

Binnen de aniline-eenheid waren in 2017 volgende emissiepunten en geëmitteerde polluenten naar de lucht relevant:

- afgasverbranding TAR: NOx, CO, aniline;

- afgasreiniging (actief kool adsorptie) bij verlading schepen: aniline;

- ontluchting tank HNO3: NOx.

In de aniline-eenheid is er een centraal restgasnet waarop alle ketels, afscheiders, tanks en reactoren zijn aangesloten. Deze restgassen gaan via een dompelvat en een ventilator naar een centrale thermische afgasreinigingsinstallatie (TAR). Ook in de nitrobenzeeninstallatie is er een centraal restgasnet waarop alle ketels, afscheiders, tanks en reactoren zijn aangesloten. Dit restgasnet mondt uit in een waskolom met NaOH. De zo voorgereinigde restgassen gaan vervolgens via een duikvat naar de thermische afgasreinigingsinstallatie (TAR) van de aniline-eenheid. Ook alle afgassen van opslagtanks van organische producten, alsook het afgas van de verladingen (bij het lossen) van benzeen en nitrobenzeen worden naar de TAR geleid. In de TAR worden de gassen gecontroleerd verbrand. Bij de verbranding wordt gebruik gemaakt van aardgas als steunbrandstof. De bestaande TAR is uitgerust met een SNCR (selectieve niet-katalytische reductie) voor verwijdering van NOx. Bij het laden van schepen met aniline worden de afgassen over actief kool vaten in serie geleid. De beluchting van de opslag van salpeterzuur (HNO3) gaat via een gaswasser naar de omgevingslucht. De waterstofhoudende restgassen van de aniline- en nitrobenzeen installaties worden als brandstof in de ovensectie van de reformer gebruikt.

 

Voor de geplande uitbreiding zal er een nieuwe TAR in gebruik worden genomen. Deze TAR zal bestaan uit een branderkamer, een stoomketel, een selectieve katalytische reductie, een aanzuigventilator en een nieuwe schouw. In de branderkamer zullen de afgassen van de nieuwe nitrobenzeen- en aniline-installaties verbrand worden evenals de waterstofspui van zowel de bestaande als de nieuwe aniline-eenheid. Daarnaast worden er enkele vloeibare bijproducten als brandstof ingezet.

 

Ten opzichte van de emissies in 2017 zullen de emissies van de meeste polluenten stijgen met 16 à 61%. Dit is gebaseerd op worst case aannames voor de toekomstige emissies. Voor ammoniak en benzeen wordt een grotere stijging vooropgesteld, waarbij dit voor ammoniak is toe te schrijven aan het gebruik van de SCR-DeNOx in de nieuwe TAR. Voor benzeen is dit het gevolg van een worst case aanname voor de fugitieve emissies in de toekomst. In het MER werden NOx en benzeen geëvalueerd als de parameters waarvoor verder onderzoek werd uitgevoerd.

 

Uit evaluatie in het MER blijkt dat ten gevolge van de uitbreiding van de aniline- en nitrobenzeeninstallaties de emissies van NOx zullen verhogen waardoor er een toename is van de NO2-immissieconcentraties in de omgeving. Het effect op de luchtkwaliteit is zowel in de huidige als in de geplande situatie beperkt. Enkel ter hoogte van de bedrijfsgrens en het Kanaaldok B1 (in de huidige situatie) of in een zone die reikt tot circa 200 meter voorbij de kades aan de overzijde van het kanaaldok (in de geplande situatie) is er voor het jaargemiddelde sprake van een beperkte bijdrage aan de luchtverontreiniging. Ter hoogte van de omliggende woon- en natuurgebieden wordt de jaargemiddelde bijdrage voor NO2 zowel in de referentiesituatie als in de geplande situatie als verwaarloosbaar beoordeeld (< 1% van de kwaliteitsdoelstelling). Er wordt besloten dat de impact van de activiteiten van Covestro op de luchtkwaliteit voor NO2 beperkt tot verwaarloosbaar is. Als milderende maatregel wordt voor NOx de nieuwe TAR-installatie vernoemd bestaande uit een selectieve katalytische reductie (SCR) voor het verwijderen van NOx (restconcentratie 100 mg/Nm³) en een stoomketel voor warmterecuperatie.

 

Uit het MER blijkt dat het effect van de benzeenemissies (enkel fugitieve emissies) ter hoogte van de bedrijfsgrens al beperkt is. Het effect reikt in de geplande situatie tot aan de overzijde van het kanaaldok. In de wijdere omgeving wordt het effect als verwaarloosbaar geëvalueerd. Volgende milderende maatregelen worden opgesomd ter voorkoming van benzeenemissies:

- afleiden van alle benzeenemissies naar de TAR waar benzeen vernietigd wordt door verbranding;

- regelmatige controles op fugitieve lekemissies (LDAR);

- inzet technisch dichte apparaten: onder meer magneetgekoppelde pompen, pompen met meervoudige glijringafdichting, Faltenbalg ventielen, flenzen met metalen of gelaste afdichtingen, gesloten staalnamesystemen, …;

- duurzame materiaalkeuze en toepassing van een globaal uitgerold Covestro buisleidingsconcept bij de constructie van de installatiedelen zodat aan de verwachte mechanische, thermische en chemische belasting kan weerstaan worden en een zo hoog mogelijke graad van dichtheid nagestreefd wordt;

- opstartprocedure: voor iedere opstart van de installatie zal een druktest en het afzepen van de installatie worden uitgevoerd om eventuele lekken op te sporen en te herstellen.

 

Voor wat betreft de discipline bodem wordt er in het MER geoordeeld dat als gevolg van de geplande uitbreiding geen belangrijke bijkomende risicolocaties zullen ontstaan. Tijdens de exploitatie zou de kwaliteit van de bodem en grondwater kunnen beïnvloed worden door incidenten of lekken tijdens het productieproces of door lekken bij opslag, overslag of transport van producten. Andere effecten worden niet verwacht. Voor bijkomende installaties en opslagtanks zullen dezelfde risicobeperkende maatregelen voorzien worden als voor de bestaande installaties en tanks. Daar de risico’s op het ontstaan van bodem- en/of grondwaterverontreiniging in normale omstandigheden zeer klein zijn, zijn er geen specifieke bijkomende milderende maatregen vereist volgens het MER.

 

De nieuwe installaties zullen extra afvalwater genereren dat na een grondige voorbehandeling afgevoerd wordt naar de centrale biologische waterzuivering van Lanxess. Er zal ook extra spui vanuit het nieuwe koelcircuit als laag belast afvalwater worden afgeleid naar Lanxess. Lanxess loost deze afvalwaters na behandeling gezamenlijk in de Schelde. De afvalwaterstromen kunnen bij Lanxess binnen de bestaande waterzuiveringsinstallatie vlot behandeld worden. Er wordt in het MER geconcludeerd dat er geen noemenswaardige invloed op de globale lozingsconcentraties in de Schelde verwacht wordt. Aangezien er geen relevante effecten verwacht worden, worden geen bijkomende maatregelen geformuleerd. De maatregelen die reeds worden toegepast en ook in het project zullen worden geïntegreerd zijn onder meer het voorkomen van grondwaterverontreiniging, het hergebruiken van hemelwater en het voorbehandelen van de afvalwaterstromen.

 

In functie van de beoordeling van de geluidseffecten werden er berekeningen uitgevoerd om het geluidsniveau ter hoogte van verschillende beoordelingspunten, op 200 meter van de perceelsgrens, te kennen. Uit de berekeningen blijkt dat ter hoogte van twee beoordelingspunten (EV2 en EV3) een lichte overschrijding van de grenswaarde van 40 dB(A) voor de nieuwe inrichting valt te verwachten, maar dit blijkt echter geen effect te hebben op het totale specifiek geluidsniveau (< 1 dB(A)). Ter hoogte van drie andere beoordelingspunten (EV4, EV5 en EV6) is er een effect te verwachten op het totale specifiek geluidsniveau, maar wordt er wel voldaan aan de grenswaarde voor de nieuwe inrichting. Het betreft berekeningen volgens een worst case scenario waarbij alle geluidsbronnen simultaan in werking zijn en er geen effect zou zijn van afscherming. Ter hoogte van andere beoordelingspunten is er geen verhoging van het specifiek geluid, noch zijn er daar overschrijdingen te verwachten. In het MER wordt gesteld dat het aangewezen is om de geluidsemissie van de nieuwe installaties bij indienstname te controleren om de aannames van de berekeningen te verifiëren. Eventueel kan nog worden bijgestuurd door het voorzien van afscherming.

 

Inzake biodiversiteit wordt in het MER gewezen op het biotoopverlies ten gevolge van het project. Er zal 4 ha aaneengesloten open ruimte op het bedrijfsterrein worden ingenomen. Tijdelijk wordt ook nog eens 4 ha aaneengesloten open ruimte ingenomen voor de werfzone. De terreinen bestaan uit pioniersvegetaties met één- en tweejarigen en ruigtes. De waarde van het terrein voor avifauna is beperkt. Het effect op biotoopverlies wordt als negatief beoordeeld. Het verlies van Duindoornstruweel (5.000 m²), een verboden te wijzigen vegetatie, wordt hersteld op een andere plaats op de terreinen van Covestro. 922 m² bos wordt in natura gecompenseerd, daarvoor zijn de nodige documenten reeds ter beschikking.

 

Het MER omvat een passende beoordeling. Het geplande project met de uitbreiding van de aniline-eenheid zal niet leiden tot effecten op het vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend en de Blokkersdijk’ en het habitatrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Bijgevolg zal het project ten aanzien van de natuurlijke kenmerken van deze gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen van de aanwezige habitats en soorten geen aanzienlijke of betekenisvolle effecten hebben. Er worden dan ook geen dwingende milderende maatregelen voorgesteld in het MER. Als niet-bindende milderende maatregel wordt wel voorgesteld om de werken te starten buiten het broedseizoen om op die manier de eventuele impact van rustverstoring op broedende vogelsoorten of soorten die aan nestvorming willen doen volledig te vermijden.

 

De geëvalueerde effecten blijken meestal zeer beperkt tot verwaarloosbaar te zijn in de omliggende woonzones. Aangezien de impact van het project voor alle andere geëvalueerde effecten binnen de discipline mens zeer beperkt is, worden verder geen milderende maatregelen voorgesteld. Voor de emissies van benzeen wordt het effect op de gezondheid echter als negatief beoordeeld in het MER.

 

Voor benzeen is er een GAW (gezondheidskundige advieswaarde) bepaald op 0,038 µg/m³. Onder deze waarde wordt het risico op veroorzaken van kanker verwaarloosbaar geacht (kleiner dan 1 kans op een miljoen bij levenslange blootstelling). De luchtverontreiniging voor benzeen schommelt al geruime tijd en in vrijwel geheel Vlaanderen in de grootte-orde van 1 µg/m³. De gemeten immissieconcentraties in Lillo en Stabroek liggen een factor 18 à 28 hoger dan de GAW, maar de bijdrage van Covestro bedraagt er 1,3 à 3,7 % van de gemeten immissieconcentraties. Volgens de methodiek in het richtlijnenboek ‘mens-gezondheid’ moet, vanwege de reeds slechte luchtkwaliteit voor benzeen (er is geen milieugebruiksruimte meer), de effectbeoordeling zelfs verzwaard worden naar een negatief effect in de referentiesituatie en een belangrijk negatief effect in de geplande situatie. De bijdrage van Covestro is echter wel zo goed als verwaarloosbaar ten opzichte van de bestaande immissieconcentraties. Voor de milderende maatregelen wordt in het MER verwezen naar de milderende maatregelen vermeld bij de discipline lucht (zie hoger).

 

De toename van de benzeenemissie in de geplande situatie is toe te schrijven aan de aannames (worst case) van de fugitieve emissies in de toekomst, van 136,1 kg/jaar naar maximaal 300 kg/jaar. Ter beperking voorziet men overal waar fugitieve emissies van benzeen mogelijk zijn technisch dichte apparaten. Deze lage emissieniveaus zijn volgens het MER enkel haalbaar door het aantal lekkende installatieonderdelen zeer laag te houden door geregelde controle en onderhoud. De exploitant voert hiervoor een LDAR-meetprogramma uit (zie ook hoger, bij lucht). Hoewel de bijdrage van Covestro aan de bestaande immissieconcentraties zo goed als verwaarloosbaar is, wordt de bijdrage toch beschouwd als een belangrijk negatief effect in de geplande situatie. Het is van belang dat er blijvend inspanningen geleverd worden om de benzeenemissies te minimaliseren. Het is aangewezen dat als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat er jaarlijks gerapporteerd moet worden over de genomen acties met het oog op het voorkomen en behandelen van benzeenemissies, met inbegrip van de uitvoering en resultaten van het LDAR-meetprogramma.

 

Het aanvraagdossier bevat een energiestudie, opgesteld door een energiedeskundige. Er werd berekend dat het totale energieverbruik voor het project 1.263,6 TJ/jaar bedraagt. Er wordt in de studie gesteld dat de productie van aniline op basis van nitrobenzeen de meest rendabele (energie/grondstoffen) manier is om aniline te produceren op grote schaal. De nieuwe installatie zal volgens het adiabaat proces gebouwd worden, aangezien dit de meest energie-efficiënte technologie is van Covestro en de technologie reeds aanwezig is in Antwerpen. De studie bevat een overzicht maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen waarbij een aantal van deze maatregelen geïmplementeerd zal worden en een aantal niet toegepast zal worden.

 

Het dossier bevat een veiligheidsnota, opgesteld door een erkend VR-deskundige. In de studie wordt rekening gehouden met de uitbreiding van de installaties en de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid gevaarlijke stoffen. Ook de uitbreiding van de opslag- en verlaadinfrastructuur werd mee in beschouwing genomen. Men concludeert in de veiligheidsnota dat de beoogde veranderingen geen aanzienlijke bijkomende externe risico’s voor de mens en het milieu inhouden ten opzichte de risico’s uit het omgevingsveiligheidsrapport (OVR/15/09) uit 2015. Er werden veiligheidsinformatieplannen (VIP) afgesloten met de bedrijven Air Liquide Large Industry, Cepsa, FRX Polymers en Lanxess.

 

Advies van het college

Gunstig advies te verlenen voor de aanvraag tot omgevingsvergunning onder voorwaarden.

 

Geadviseerde stedenbouwkundige voorwaarden

-        de heraanplanting van het duindoornstruweel is binnen het gebied met overdruk gebruiksbeperkingen van het GRUP ‘Hoogspanningslijn Zandvliet – Lillo – Liefkenshoek’ enkel toegestaan indien de maximaal toegestane hoogte van 20 meter niet bereikt wordt. De aanplantingswerken mogen geen aanleiding geven tot een verhoging van het maaiveldniveau;

-        alle ondergrondse constructies van de te slopen gebouwen dienen verwijderd te worden; uitzondering hierop zijn funderingspalen dewelke moeten worden weggebroken tot op ten minste 2 meter onder de paalkop; ongebruikte rioleringen en leidingen moeten uit de ondergrond verwijderd worden; het is verboden aan te vullen met afval;

-         de voorwaarden uit het advies van Fluxys dienen strikt nageleefd te worden;

-         de voorwaarden uit het advies van Air Liquide dienen strikt nageleefd te worden;

-         de voorwaarden uit het advies van de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen dienen strikt nageleefd te worden;

-         de voorwaarden uit het advies van Petrochemical Pipline Services dienen strikt nageleefd te worden;

-         de voorwaarden uit het advies van Water-link dienen strikt nageleefd te worden.

 

Geadviseerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

7.2.

geïntegreerde chemische inrichtingen bestemd voor de fabricage van: organische basischemicaliën; anorganische basischemicaliën; fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststoffen; basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé; explosieven;

+325.000 ton/jaar

7.4.b)2°

inrichtingen voor het bereiden van aminen en gehalogeneerde organische verbindingen met een jaarcapaciteit van meer dan 10 ton;

+230.000 ton/jaar

7.11.1°d)

de fabricage van organisch-chemische producten zoals stikstofhoudende koolwaterstoffen zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten en isocyanaten;

+325.000 ton/jaar

7.13.3°

de productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatieve of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag;

+630 ton/dag

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

+2.140 kVA

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

+44.600 kVA

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

+374.540 VAh

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+166 kW

16.3.1°

koelinstallaties, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een gezamenlijke hoeveelheid van meer dan 2.000 ton CO2–equivalent;

+0,10 ton CO2

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+3.002 kW

17.2.2.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (hogedrempel Seveso-inrichting);

+45.287,9 ton

17.3.2.2.3°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied voor de opslag in bovengrondse houders of een combinatie van bovengrondse en ondergrondse houders;

+30 ton

17.3.4.3°

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

+18.007,5 ton

17.3.5.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 5 ton;

+27.774,1 ton

17.3.7.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton;

+24.558,1 ton

17.3.8.3°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 ton;

+16.951,1 ton

39.1.3°

stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

-635 liter

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

+15.400 liter

39.2.2°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van meer dan 5.000 liter;

+113.900 liter

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

+3.000 liter

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

+54.500 liter

43.1.3°

stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5.000 kW;

-47.740 kW

43.3.2°

het stoken in installaties, inclusief stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer;

-47,74 MW

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

-55 MW

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarde

1.

er dient jaarlijks gerapporteerd te worden over de genomen acties met het oog op het voorkomen en behandelen van benzeenemissies, met inbegrip van de uitvoering en resultaten van het LDAR-meetprogramma.

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

10 april 2020

Start openbaar onderzoek

1 mei 2020

Einde openbaar onderzoek

30 mei 2020

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste adviesdatum

30 mei 2020

 

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

1 mei 2020

30 mei 2020*

1

0

0

0

 

*De Vlaamse regering heeft op 24 maart 2020 via het noodbesluit omgevingsvergunning beslist om de openbare onderzoeken voor omgevingsvergunningen op te schorten. Daarom kon het geplande openbaar onderzoek niet tijdig afgerond worden. Het hierbij geformuleerde advies is opgemaakt onder voorbehoud van verdere relevante opmerkingen/bezwaren/standpunten tijdens het openbaar onderzoek.


Bespreking van de reeds ingediende bezwaarschriften

Tijdens het openbaar onderzoek werd een brief ontvangen van Elia Asset nv. Met deze brief reageert Elia Asset op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Men geeft aan geen bezwaar te hebben op het project. Men vraag echter wel om rekening te houden met de ligging van de ondergrondse hoogspanningskabels alsook met de te nemen veiligheidsmaatregelen. Het schrijven van Elia Asset nv en de bijhorende bijlagen worden aan de provincie, als vergunningverlener, bezorgd.

Informatievergadering
De informatievergadering wordt vervangen door een alternatieve werkwijze waarbij een presentatie van het project geplaatst werd op de website van de stad. Vragen met betrekking tot het project kunnen gesteld worden tot 15 mei 2020. De vragen worden ten laatste op 20 mei 2020 beantwoord. Er zal een verslag worden opgesteld van de gestelde vragen met hun antwoorden. Dit verslag zal bezorgd worden aan de vergunningverlenende overheid.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag, onder volgende voorwaarden:


Geadviseerde stedenbouwkundige voorwaarden

- de heraanplanting van het duindoornstruweel is binnen het gebied met overdruk gebruiksbeperkingen van het GRUP ‘Hoogspanningslijn Zandvliet – Lillo – Liefkenshoek’ enkel toegestaan indien de maximaal toegestane hoogte van 20 meter niet bereikt wordt. De aanplantingswerken mogen geen aanleiding geven tot een verhoging van het maaiveldniveau;
- alle ondergrondse constructies van de te slopen gebouwen dienen verwijderd te worden; uitzondering hierop zijn funderingspalen dewelke moeten worden weggebroken tot op ten minste 2 meter onder de paalkop; ongebruikte rioleringen en leidingen moeten uit de ondergrond verwijderd worden; het is verboden aan te vullen met afval;
- de voorwaarden uit het advies van Fluxys dienen strikt nageleefd te worden;
- de voorwaarden uit het advies van Air Liquide dienen strikt nageleefd te worden;
- de voorwaarden uit het advies van de Nationale Maatschappij der Pijpleidingen dienen strikt nageleefd te worden;
- de voorwaarden uit het advies van Petrochemical Pipline Services dienen strikt nageleefd te worden;
- de voorwaarden uit het advies van Water-link dienen strikt nageleefd te worden.

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarde

1.

er dient jaarlijks gerapporteerd te worden over de genomen acties met het oog op het voorkomen en behandelen van benzeenemissies, met inbegrip van de uitvoering en resultaten van het LDAR-meetprogramma.

 

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

dienst taak
SW/V Het advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.