Terug
Gepubliceerd op 10/01/2022

2021_CBS_10495 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2021159325. Scheldelaan 800E. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 07/01/2022 - 09:00 digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Erica Caluwaerts, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Elisabeth van Doesburg, schepen; Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2021_CBS_10495 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2021159325. Scheldelaan 800E. District Antwerpen - Goedkeuring 2021_CBS_10495 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Voorwaardelijk gunstig advies - OMV_2021159325. Scheldelaan 800E. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 1 openbaar onderzoek.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

21 november 2021

20 december 2021

1

0

0

0


Bespreking van de bezwaren

Tijdens het openbaar onderzoek werd een brief ontvangen van Elia Asset nv. Met deze brief reageert Elia Asset op het schrijven van de stad in het kader van het openbaar onderzoek. Het schrijven van Elia Asset nv en de bijhorende bijlagen wordt aan de provincie, als vergunningverlener, bezorgd.

 

Informatievergadering

Over de aanvraag werd een informatievergadering gehouden op 29 november 2021. Het verslag van de informatievergadering werd bezorgd aan de vergunningverlenende overheid.

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 24 en 42 van het Omgevingsvergunningsdecreet heeft het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar de bevoegdheid advies uit te brengen voor de vergunningsaanvragen op haar grondgebied waarvoor de deputatie, de Vlaamse regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is, tenzij:

 

  1. de aanvraag ingediend is door het betrokken college;
  2. de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

Het college heeft op 17 november 2017 (jaarnummer 2017_CBS_08858) beslist om de adviesbevoegdheid op te nemen.

Aanleiding en context

Er werd bij de deputatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag wordt behandeld volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

De deputatie verzoekt het college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar om:

- een openbaar onderzoek te houden;

- advies uit te brengen.

 

Projectnummer:

OMV_2021159325

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV INEOS STYROLUTION BELGIUM (0806439291) met als adres Scheldelaan 600 te 2040 Antwerpen

Ligging van het project:

Scheldelaan 800E 2040 Antwerpen

Kadastrale percelen:

afdeling 20 sectie D nrs. 9H2 en 14F3

waarvan:

 

-          20190312-0075

afdeling 20 sectie D nrs. 14F3 en 9H2 (INEOS Styrolution Belgium NV - ABS installatie)

Vergunningsplichten:

Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

Chemisch bedrijf: hernieuwing na wijziging en uitbreiding

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Stedenbouwkundige voorgeschiedenis

-          Op 4 juni 2004 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/2004/B/0002 – 2004136) voor de uitbreiding en as-built van de siloverlading E869 en de uitbreiding leidingenbrug E880i, bouwen van opslagplaatsen D840 + bouwen van brug en overgavestation E718;

-          Op 20 november 2002 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/2002/B/0030 – 2002261) voor het bouwen van een ABS-productie E800 – E805-E821-E831-E832-E861;

-          Op 18 december 2002 verleende het college een stedenbouwkundige vergunning (HV/2002/B/0080 – 20021711) voor het bouwen van het ABS-Logistiek centrum E818-E858-E859-E869;

 

Voorgeschiedenis milieu

Op 12 september 2002 werd door de deputatie van de provincie Antwerpen een milieuvergunning verleend voor het exploiteren van een productie-eenheid voor Acrylonitrile-Butadieen-Styreen (ABS)-kunststof horende bij een chemisch bedrijf, voor een termijn verstrijkend op 12 september 2022. Nadien werden er nog diverse vergunningen verleend voor veranderingen.

 

Inhoud van de aanvraag

Het voorwerp van de aanvraag betreft de hernieuwing van de productie-eenheid voor Acrylonitrile-Butadieen-Styreen (ABS)-kunststof en bijhorende logistieke activiteiten.

 

Aangevraagde rubrieken


Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

7.11.1°h)

de fabricage van kunststofmaterialen (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels);

+25.000 ton/jaar

(325.000 ton/jaar)

12.1.1.2°a)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 800 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied;

hernieuwing

(4.000 kVA)

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

hernieuwing

(2 x 1.600 kVA

12 x 2.500 kVA)

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

hernieuwing

(95.772 VAh)

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+175,05 kW

(331,05 kW)

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+4.787,17 kW

(8.990,67 kW)

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

+170 liter

(770 liter)

17.1.2.2.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

hernieuwing

(20.000 liter)

17.2.2.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (hogedrempel Seveso-inrichting)

365,70 ton

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

17,50 ton

17.3.2.2.3°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied voor de opslag in bovengrondse houders of een combinatie van bovengrondse en ondergrondse houders;

hernieuwing

(137,45 ton)

17.3.3.2°a)

opslagplaatsen volledig gelegen in industriegebied voor oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS03) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 50 ton;

hernieuwing

(30 ton)

17.3.4.3°

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

+71,55 ton

(210,25 ton)

17.3.5.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 5 ton;

hernieuwing

(137,45 ton)

17.3.6.3°

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer 100 ton;

+38,15 ton

(163,4 ton)

17.3.7.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton;

+2,26 ton

(181,4 ton)

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

+24,13 ton

(25,38 ton)

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

5.000 liter

19.6.1°c)

opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), gelegen in industriegebied, met een capaciteit van meer dan 400 m³ in een lokaal;

+700 m³

(1.500 m³)

20.4.1.2°

chemische inrichtingen voor de productie van alkenen, alkeenderivaten, monomeren en polymeren (niet begrepen in rubriek 7.3) met een productiecapaciteit van 10 ton per jaar of meer;

+25.000 ton/jaar

(325.000 ton/jaar)

23.1.1°c)

inrichtingen voor het vervaardigen van kunststoffen en van kunstmatige vezels met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+4.654 kW

(29.913 kW)

23.2.2°a)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW, als de inrichting volledig gelegen is in industriegebied;

+1.290,7 kW

(1.524,7 kW)

23.3.1°c)

opslag in industriegebied van meer dan 200 ton kunststoffen of voorwerpen uit kunststof in een lokaal;

53.800 ton

23.3.1°d)

opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 41 en 48, met een capaciteit van als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied meer dan 800 ton in openlucht;

-54.730 ton (5.450 ton)

24.3.

laboratoria die biologische, scheikundige, of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op producten, en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

hernieuwing

(1 labo)

24.4.

laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

hernieuwing

(1 labo)

31.1.2°a)

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 2.000 kW tot en met 5.000 kW als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

hernieuwing

3.600 kW

33.4.1°a)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, met een capaciteit van meer dan 20 ton tot en met 200 ton in een lokaal, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

25 ton

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

+6.280 liter

(9.774 liter)

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

63.251 liter

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

-53.673 liter

(62.360 liter)

43.1.2°a)

stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 2.000 kW tot en met 5.000 kW in de gevallen andere dan vermeld sub 1°, a) of b);

hernieuwing

(4.000 kW)

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

hernieuwing

(106,4 MW)



Argumentatie

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

Havenbedrijf Antwerpen, subadvies milieu

16 november 2021

20 december 2021

Voorwaardelijk gunstig

 







Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn.

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing.

 

Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten.

Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het geldende ruimtelijk uitvoeringsplan.

De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

Voor een straal van 500 meter rond de aanvraag is het voormelde GRUP tevens van toepassing.

Grotendeels geldt hier eveneens het bestemmingsvoorschrift Gebied voor Zeehaven- en watergebonden bedrijven. De Scheldelaan ten westen heeft als bestemming Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur. Parallel daaraan lopen overdrukken met als aanduiding Hoogspanningsleiding en Leidingenstraat.

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

De ingedeelde inrichting of activiteit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt hoofdzakelijk vergund. Er zijn geen vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen aangevraagd. De nieuwe opslagtank van 50 m³ voor bijkomende vloeibare hulpstof komt in aanmerking voor vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunningsplicht indien men voldoet aan de algemene (artikels 1.1 tot en met 1.6) en specifieke (artikels 4.1 en 4.4) voorwaarden van het Vrijstellingsbesluit. De aanvraag is verenigbaar met de ruimtelijke context van het havengebied waarbinnen deze aanvraag is gesitueerd. Er is geen bezwaar vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

Ineos Styrolution produceert op de BASF-site jaarlijks 300.000 ton ABS-polymeer op basis van acrylonitrile, butadieen en styreen. 

 

Onderhavige aanvraag betreft in hoofdzaak de hernieuwing van de vergunning aangezien de huidige vergunning geldig is tot 12 september 2022. Bijkomend wordt een capaciteitsverhoging tot 325.000 ton ABS-polymeer per jaar voorzien, zonder wijziging aan de procesvoering of uitrusting van de ABS-installatie.

 

ABS-polymeer is een tweefasig polymeer bestaande uit een harde fase waarin een zachte fase is ingebouwd. De harde fase bestaat uit SAN (styreen/acrylonitrile-copolymeer), de zachte uit polybutadieen/SAN-rubber. Beide fasen worden eerst afzonderlijk geproduceerd. Vervolgens wordt, in de compounding en extrusie, het polybutadieen/SAN-rubber in de SAN-smelt opgenomen en tot ABS-granulaat verwerkt.

 

Het project valt onder categorie 6 ‘Chemische installaties voor de productie van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer’ van bijlage II van het MER-besluit. De exploitant koos ervoor om een MER op te stellen.

 

De dienst Mer vroeg het college van burgemeester en schepenen ook om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. De deputatie van de provincie Antwerpen vraagt het college nu om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen.

 

De installaties van de ABS-inrichting bevinden zich verspreid over blokveld E800. Naast de nodige installaties voor het productieproces, zijn ook neveninstallaties aanwezig zoals verschillende thermische verbranders (een thermoreactor (RTO) en 2 oxidisers TNON en TNOG), energievoorziening, een chemisch injectiesysteem, ammoniakkoelgroep, een restwaterput en een restwaterbehandeling met flotatie-installatie en vacuüm koelinstallatie.

 

Alle BKG-installaties van INEOS Styrolution Belgium zijn tezamen vergund onder indelingsrubriek 43.4, waarbij het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen 106,4 MW bedraagt. Ter hoogte van de ABS-installatie is het de RTO met een totaal warmtevermogen van 4 MW die deel uitmaakt van BKG-installaties.

 

Er zijn op de site 8 mobiele dieselgeneratoren van 450 kW elk, tal van transformatoren (totaal 33.200 kVA), batterijen (95.772 VAh), batterijladers (331 kW) en compressoren en airco’s aanwezig (totaal 8.991 kW). Verder zijn er ook warmtewisselaars en stoomvaten aanwezig (diverse indelingsrubrieken).

 

Ter hoogte van de ABS-installatie is een klein bedrijfstankpark voorzien waar naast productietanks, ook enkele opslagtanks voor hulpstoffen en additieven terug te vinden zijn. Bulkverlading van deze tanks vindt plaats ter hoogte van de verladingsinstallatie gelinkt aan dit tankpark. De opslag van de basisgrondstoffen gebeurt ter hoogte van het Centraal Tankpark van BASF. Van daaruit worden ze via bovengrondse leidingen rechtstreeks naar de productie-installatie gepompt.

 

Er is een persluchtvat van 20.000 liter aanwezig. Verder nog diverse gassen in verplaatsbare recipiënten met een totaal van 770 liter.

 

Gevaarlijke vloeistoffen (diverse gevarencategorieën) worden opgeslagen in bovengrondse houders, opgesteld in een inkuiping, en in verplaatsbare recipiënten waarvan de opslag eveneens van een inkuiping is voorzien.

 

Het bedrijf zelf is een hogedrempel Seveso-inrichting. Voor de ganse site van BASF is een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) opgemaakt dat alle Seveso-installaties en -activiteiten op de gehele site omvat. Voor de ABS-inrichting werd een apart deel van het OVR opgesteld. Uit het OVR blijkt er geen kwantitatieve risico analyse uitgevoerd moest worden. De externe risico’s zijn van een verwaarloosbaar niveau en er geen noemenswaardige bijdrage aan de externe risico’s van de site. Voor oppervlaktewater, bodem en grondwater zijn een aantal gevarenbronnen aanwezig. Aangezien de betrokken stoffen ook specifieke risico’s voor de mens inhouden, worden deze risico’s mee afgedekt door de maatregelen ter bescherming van de mens. Er zijn volgens het OVR specifieke maatregelen voorzien om de betrokken milieurisico’s verder op te vangen. 

 

Voor het vervaardigen van de kunststoffen zijn reactoren, roerders, centrifuges, pompen, extruders, scheiders, … aanwezig met een geïnstalleerde totale drijfkracht voor de gehele installatie van 29.913 kW. Voor het behandelen van de kunststoffen (afzakmachines met bijhorende verpakkingslijnen en andere installaties) is een totaal geïnstalleerd vermogen van 1.525 kW aanwezig. De totale opslagcapaciteit bedraagt 59.250 ton en bevindt zich zowel buiten als binnen (zakken, big bag's, octabins, silo’s, …)

 

Plastic granulaten zijn een potentiële bron van zwerfvuil. In het gehele havengebied, inclusief de dokken en natuurgebieden, zijn plastic granulaten te vinden. Het is dus aangewezen om voor de opslag van de kunststoffen in vorm van granulaten, naar analogie met andere dossiers en zoals ook geadviseerd in het subadvies van het Havenbedrijf Antwerpen van 20 december 2021, als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de exploitant een goede afwatering van het terrein voorziet, roosternetjes op de afwaterkolken van het terrein plaatst en voldoende granulaatfilters (korrelafscheiders) installeert die aangepast zijn aan het type granulaten die op de site behandeld worden en die aangepast zijn aan het debiet dat de afwatering moet verwerken. De roosternetjes en granulaatfilters worden regelmatig geïnspecteerd, beproefd en gereinigd zodoende dat werking van de inperkende maatregel gewaarborgd blijft.

 

Verder dient er een rapport (met vermelding van OMV2021159325) bezorgd te worden aan de dienst vergunningen/milieu van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) en de milieudienst van het Havenbedrijf Antwerpen (milieu@portofantwerp.com) waarin maatregelen worden opgenomen om emissies van kunststofpellets te voorkomen. Dit rapport dient minimaal volgende zaken bevatten:

- de namen en contactgegevens van de personen die betrokken zijn bij de opmaak van het rapport;

- de te verwachten opslagcapaciteit en de overslaghoeveelheid van kunststofpellets;

- een beschrijving van de behandelingsstappen van de kunststofpellets op het bedrijf, met aanduiding op een plan van de potentiële emissiepunten van kunststofpellets naar de omgeving;

- een overzicht van de maatregelen die worden genomen om verlies van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, met vermelding van dimensionering van de technische installaties;

- een motivatie waarom bepaalde mogelijke bijkomende maatregelen niet worden uitgevoerd;

- een beschrijving van de types procedures en types voorschriften die worden gehanteerd om de verspreiding van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, alsook van de wijze waarop die voorschriften aan de betrokken personeelsleden worden meegedeeld;

- een beschrijving van de manier waarop de periodiciteit waarmee de technische installaties, de behoorlijke werking ervan en de correcte opvolging van de procedures en voorschriften zullen worden gecontroleerd.

 

Het jaarlijks energieverbruik bedraagt 1,2 PJprim. Het bedrijf is toegetreden tot de Energiebeleidsovereenkomst voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie.

 

Ten opzichte van de vergunde toestand zijn de aangevraagde wijzigingen eerder beperkt:

- opslag van 20.000 liter diesel in verplaatsbaar recipiënt (tijdelijke situatie) in functie van de mobiele koelinstallaties met dieselgeneratoren;

- opslag van een bijkomende hulpstof (hulpstof 5, geen gevarensymbolen) in een bestaande tank;

- een nieuwe opslagtank van 50 m³ voor een bijkomende vloeibare hulpstof (hulpstof 6) ter hoogte van het huidige bedrijfstankpark op de ABS-installatie;

- aanpassing in het productieproces waarbij zeep zal worden aangemaakt met behulp van hulpstoffen 5 en 6 in plaats van zeep granulaat aan te kopen. Dit impliceert een procesmengtank (10 m³) en opslagtank van 50 m³;

- opslag van 4 x 1 m³ coagulant in verplaatsbare recipiënten.

 

Een uitgebreide bespreking van de effecten, op basis van het uitgevoerde MER, is weergegeven in het advies van het college over het MER. Het is aangewezen dat de milderende maatregelen die in het MER voorzien worden (‘projectgeïntegreerde maatregelen’) moeten uitgevoerd worden en dus best als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De aannames die in het MER worden gehanteerd bij de effectbeoordeling dienen verankerd te worden in de vergunning.

 

Het is aan de vergunningverlenende overheid om, op basis van alle onafhankelijk uitgebrachte deskundige adviezen, tot een gemotiveerde en integrale beslissing te komen.

 

Het college wenst ter informatie alle eventuele studies en rapportages die de exploitant dient uit te voeren in navolging van de bijzondere voorwaarden te verkrijgen.

 

Advies van het college

Gunstig advies te verlenen voor de aanvraag tot omgevingsvergunning onder voorwaarden.

 

Geadviseerde rubrieken


Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

7.11.1°h)

de fabricage van kunststofmaterialen (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels);

+25.000 ton/jaar

(325.000 ton/jaar)

12.1.1.2°a)

inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van meer dan 800 kVA tot en met 10.000 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied;

hernieuwing

(4.000 kVA)

12.2.2°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van meer dan 1.000 kVA;

hernieuwing

(2 x 1.600 kVA

12 x 2.500 kVA)

12.3.1°

accumulatoren (gebruik van): vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000;

hernieuwing

(95.772 VAh)

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+175,05 kW

(331,05 kW)

16.3.2°b)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioninginstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+4.787,17 kW

(8.990,67 kW)

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

+170 liter

(770 liter)

17.1.2.2.3°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van meer dan 10.000 liter;

hernieuwing

(20.000 liter)

17.2.2.

VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, deel 1 en 2, kolom 3, bij dit besluit, aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, vermeld in noot 4 bij bijlage 5, deel 1 en deel 2 (hogedrempel Seveso-inrichting)

365,70 ton

17.3.2.1.1.1°b)

opslag van gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt hoger dan of gelijk aan 55°C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton als de inrichting niet hoort bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt;

17,50 ton

17.3.2.2.3°b)

opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied voor de opslag in bovengrondse houders of een combinatie van bovengrondse en ondergrondse houders;

hernieuwing

(137,45 ton)

17.3.3.2°a)

opslagplaatsen volledig gelegen in industriegebied voor oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS03) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 50 ton;

hernieuwing

(30 ton)

17.3.4.3°

bijtende vloeistoffen en vaste stoffen - opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 100 ton;

+71,55 ton

(210,25 ton)

17.3.5.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 5 ton;

hernieuwing

(137,45 ton)

17.3.6.3°

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer 100 ton;

+38,15 ton

(163,4 ton)

17.3.7.3°

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 50 ton;

+2,26 ton

(181,4 ton)

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

+24,13 ton

(25,38 ton)

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

5.000 liter

19.6.1°c)

opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), gelegen in industriegebied, met een capaciteit van meer dan 400 m³ in een lokaal;

+700 m³

(1.500 m³)

20.4.1.2°

chemische inrichtingen voor de productie van alkenen, alkeenderivaten, monomeren en polymeren (niet begrepen in rubriek 7.3) met een productiecapaciteit van 10 ton per jaar of meer;

+25.000 ton/jaar

(325.000 ton/jaar)

23.1.1°c)

inrichtingen voor het vervaardigen van kunststoffen en van kunstmatige vezels met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW;

+4.654 kW

(29.913 kW)

23.2.2°a)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW, als de inrichting volledig gelegen is in industriegebied;

+1.290,7 kW

(1.524,7 kW)

23.3.1°c)

opslag in industriegebied van meer dan 200 ton kunststoffen of voorwerpen uit kunststof in een lokaal;

53.800 ton

23.3.1°d)

opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de opslag, vermeld in rubriek 41 en 48, met een capaciteit van als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied meer dan 800 ton in openlucht;

-54.730 ton (5.450 ton)

24.3.

laboratoria die biologische, scheikundige, of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op producten, en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

hernieuwing

(1 labo)

24.4.

laboratoria waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt;

hernieuwing

(1 labo)

31.1.2°a)

stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 2.000 kW tot en met 5.000 kW als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

hernieuwing

3.600 kW

33.4.1°a)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, met een capaciteit van meer dan 20 ton tot en met 200 ton in een lokaal, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt;

25 ton

39.2.1°

stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een individuele inhoud van 300 liter tot en met 5.000 liter;

+6.280 liter

(9.774 liter)

39.4.1°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van 25 liter tot en met 5.000 liter;

63.251 liter

39.4.2°

warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen, met een individuele inhoud van de secundaire ruimte van meer dan 5.000 liter;

-53.673 liter

(62.360 liter)

43.1.2°a)

stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 2.000 kW tot en met 5.000 kW in de gevallen andere dan vermeld sub 1°, a) of b);

hernieuwing

(4.000 kW)

43.4.

installaties voor het verbranden van brandstof met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval.

hernieuwing

(106,4 MW)

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden

1.

De milderende maatregelen die in het MER voorzien worden (‘projectgeïntegreerde maatregelen’) moeten uitgevoerd worden en dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. De aannames die in het MER worden gehanteerd bij de effectbeoordeling dienen verankerd te worden in de vergunning.

2.

Het college wenst ter informatie alle studies en rapportages die de exploitant dient uit te voeren in navolging van de bijzondere voorwaarden te verkrijgen.

3.

Er dient een goede afwatering van het terrein voorzien te worden, roosternetjes op de afwaterkolken van het terrein geplaatst te zijn en voldoende granulaatfilters (korrelafscheiders) geïnstalleerd te zijn die aangepast zijn aan het type granulaten die op de site behandeld worden en die aangepast zijn aan het debiet dat de afwatering moet verwerken. De roosternetjes en granulaatfilters worden regelmatig geïnspecteerd, beproefd en gereinigd zodoende dat werking van de inperkende maatregel gewaarborgd blijft.

4.

Er dient een rapport (met vermelding van OMV2021159325) bezorgd te worden aan de dienst vergunningen/milieu van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) en de milieudienst van het Havenbedrijf Antwerpen (milieu@portofantwerp.com) waarin maatregelen worden opgenomen om emissies van kunststofpellets te voorkomen. Dit rapport dient minimaal volgende zaken bevatten:

- de namen en contactgegevens van de personen die betrokken zijn bij de opmaak van het rapport;

- de te verwachten opslagcapaciteit en de overslaghoeveelheid van kunststofpellets;

- een beschrijving van de behandelingsstappen van de kunststofpellets op het bedrijf, met aanduiding op een plan van de potentiële emissiepunten van kunststofpellets naar de omgeving;

- een overzicht van de maatregelen die worden genomen om verlies van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, met vermelding van dimensionering van de technische installaties;

- een motivatie waarom bepaalde mogelijke bijkomende maatregelen niet worden uitgevoerd;

- een beschrijving van de types procedures en types voorschriften die worden gehanteerd om de verspreiding van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, alsook van de wijze waarop die voorschriften aan de betrokken personeelsleden worden meegedeeld;

- een beschrijving van de manier waarop de periodiciteit waarmee de technische installaties, de behoorlijke werking ervan en de correcte opvolging van de procedures en voorschriften zullen worden gecontroleerd.

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

12 november 2021

Start openbaar onderzoek

21 november 2021

Einde openbaar onderzoek

20 december 2021

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste adviesdatum

1 januari 2022

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag, onder volgende voorwaarden:

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden

1.

De milderende maatregelen die in het MER voorzien worden (‘projectgeïntegreerde maatregelen’) moeten uitgevoerd worden en dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. De aannames die in het MER worden gehanteerd bij de effectbeoordeling dienen verankerd te worden in de vergunning.

2.

Het college wenst ter informatie alle studies en rapportages die de exploitant dient uit te voeren in navolging van de bijzondere voorwaarden te verkrijgen.

3.

Er dient een goede afwatering van het terrein voorzien te worden, roosternetjes op de afwaterkolken van het terrein geplaatst te zijn en voldoende granulaatfilters (korrelafscheiders) geïnstalleerd te zijn die aangepast zijn aan het type granulaten die op de site behandeld worden en die aangepast zijn aan het debiet dat de afwatering moet verwerken. De roosternetjes en granulaatfilters worden regelmatig geïnspecteerd, beproefd en gereinigd zodoende dat werking van de inperkende maatregel gewaarborgd blijft.

4.

Er dient een rapport (met vermelding van OMV2021159325) bezorgd te worden aan de dienst vergunningen/milieu van de stad Antwerpen (milieuvergunningen@antwerpen.be) en de milieudienst van het Havenbedrijf Antwerpen (milieu@portofantwerp.com) waarin maatregelen worden opgenomen om emissies van kunststofpellets te voorkomen. Dit rapport dient minimaal volgende zaken bevatten:

- de namen en contactgegevens van de personen die betrokken zijn bij de opmaak van het rapport;

- de te verwachten opslagcapaciteit en de overslaghoeveelheid van kunststofpellets;

- een beschrijving van de behandelingsstappen van de kunststofpellets op het bedrijf, met aanduiding op een plan van de potentiële emissiepunten van kunststofpellets naar de omgeving;

- een overzicht van de maatregelen die worden genomen om verlies van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, met vermelding van dimensionering van de technische installaties;

- een motivatie waarom bepaalde mogelijke bijkomende maatregelen niet worden uitgevoerd;

- een beschrijving van de types procedures en types voorschriften die worden gehanteerd om de verspreiding van kunststofpellets naar de omgeving te voorkomen, alsook van de wijze waarop die voorschriften aan de betrokken personeelsleden worden meegedeeld;

- een beschrijving van de manier waarop de periodiciteit waarmee de technische installaties, de behoorlijke werking ervan en de correcte opvolging van de procedures en voorschriften zullen worden gecontroleerd.

 

Artikel 2

Het college geeft opdracht aan:

dienst
taak
SW/VHet advies college te bezorgen aan de instantie die advies gevraagd heeft.

Artikel 3

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.