Terug
Gepubliceerd op 25/04/2022

2022_CBS_03119 - Omgevingsvergunning - OMV_2020159454. Winterling 3-7. District Merksem - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 22/04/2022 - 09:00 Hofstraat
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg, schepen; Erica Caluwaerts, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Nabilla Ait Daoud, schepen; Serge Muyters, korpschef

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2022_CBS_03119 - Omgevingsvergunning - OMV_2020159454. Winterling 3-7. District Merksem - Goedkeuring 2022_CBS_03119 - Omgevingsvergunning - OMV_2020159454. Winterling 3-7. District Merksem - Goedkeuring

Motivering

Aanleiding en context

Er werd een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college van burgemeester en schepenen, die behandeld wordt volgens de gewone procedure van het Omgevingsvergunningendecreet.

 

Projectnummer:

OMV_2020159454

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

VZW WERMINVAL (0407839369) met als contactadres Winterling 3 te 2170 Merksem (Antwerpen)

Ligging van het project:

Winterling 3-7 te 2170 Merksem (Antwerpen)

Kadastrale percelen:

afdeling 39 sectie A nrs. 122Z, 122A2 en afdeling 40 sectie C nrs. 31V

waarvan:

 

-     20211001-0014

afdeling 39 sectie A nrs. 122Z, afdeling 40 sectie C nrs. 31V en afdeling 39 sectie A nrs. 122A2 (2021 - Werminval - kl 2)

Vergunningsplichten:

Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

het verder exploiteren van een maatwerkbedrijf

 

Omschrijving ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

Voorgeschiedenis

Op 21 september 1976 verleende het college een vergunning aan vzw Werminval voor het exploiteren van verschillende werkplaatsen voor mindervaliden (kenmerk ME1176). In de besluiten van de deputatie van 25 maart 1982 en 23 juni 1988 werd de vergunning verder uitgebreid (kenmerk 50.612 f2 en 52.788 f2).
Op 22 december 2006 vernieuwde het college de milieuvergunning voor het uitbaten van de beschutte werkplaats (kenmerk AN2006/483). De lopende vergunning is nog geldig tot 21 september 2026.

 

Inhoud van de aanvraag

De aanvraag omvat de actualisatie van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten voor een beschermde werkplaats.

 

Aangevraagde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gevraagd voor

3.2.2°a)

het lozen van meer dan 600 m³/jaar huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, wanneer het lozingspunt gelegen is in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan;

+ 750 m³

6.4.2°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 50.000 liter tot en met 5.000.000 liter;

150.000 liter

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

1 x 315 kVA

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+ 29,60 kW

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

+ 73 voertuigen

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioningsinstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

+ 2,40 kW

17.1.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke aërosolen met een gezamenlijke netto-inhoud van meer dan 3.000 liter tot en met 30.000 liter;

25.000 liter

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

350 liter

17.3.2.1.2.2°

opslagplaatsen voor overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 (andere dan gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige stoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton;

150 ton

17.3.4.2°b)

opslagplaatsen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS05) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

25 ton

17.3.5.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 kg tot en met 5 ton wanneer de inrichting niet volledig gelegen is in industriegebied;

5 ton

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

90 ton

17.3.7.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

2,50 ton

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

30 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

+ 500 liter

19.6.2°b)

opslagplaatsen voor hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van meer dan 200 m³ tot en met 800 m³ in openlucht;

600 m³

23.2.2°b)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

250 kW

23.3.2°c)

opslag in een lokaal van meer dan 20 ton kunststoffen en voorwerpen uit kunststof, volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander dan industriegebied;

+ 5 ton

29.5.2.1°b)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, wanneer de inrichting (deels) gelegen is in een ander gebied dan industriegebied;

+ 1,30 kW

33.4.2°c)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton in ander dan industriegebied met een capaciteit van meer dan 20 ton in een lokaal;

+ 170 ton

34.3.

opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48;

50 ton

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10 ton

41.1.1°b)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen van textiel met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

+ 0,50 kW

41.5.

opslagplaats voor textiel en voor textielwaren met een capaciteit van meer dan 10 ton;

30 ton

43.1.1°b)

het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas.

+ 291 kW

 

 

Argumentatie

Voorafgaand aan zijn beslissing neemt het college kennis van het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar.

 

Het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar luidt:

 

Adviezen

 

Externe adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies ontvangen

Advies

Brandweerzone Antwerpen-Zwijndrecht - Hulpverleningszone 1 (Antwerpen)/ Brandweer Zone Antwerpen

17 november 2021

29 december 2021

Voorwaardelijk gunstig

 

Interne adviezen

 

Adviesinstantie

Datum advies gevraagd

Datum advies

Stadsontwikkeling/ Omgeving/ Vergunningen Stedenbouw

16 november 2021

18 november 2021

 

Toetsing regelgeving en beleidsrichtlijnen

 

Plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen, goedgekeurd op 19 juni 2009.

 

Het eigendom is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan GRUP Oosterweelverbinding-Wijziging, goedgekeurd op 20 maart 2015. Volgens dit plan ligt het eigendom in de volgende zones: parkgebied en gebied voor wegeninfrastructuur.

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor gemeenschapsuitrusting en openbare nutsvoorziening. Onder gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen dient te worden begrepen voorzieningen die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang en die ten dienste van de gemeenschap worden gesteld. De idee van dienstverlening (verzorgende sector) aan de gemeenschap is derhalve rechtstreeks aanwezig. Artikel 4.4.8.van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening schrijft voor dat in gebieden die op de gewestplannen zijn aangewezen als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, handelingen van algemeen belang en de daarmee verbonden activiteiten te allen tijde kunnen worden toegelaten, ongeacht het publiek of privaatrechtelijk statuut van de aanvrager of het al dan niet aanwezig zijn van enig winstoogmerk. Als gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen kunnen eveneens worden beschouwd een school, een voor het publiek toegankelijke toegangsweg tot een vergund gebouwencomplex in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en neveninrichtingen naast een autosnelweg. Alhoewel in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen in principe geen gebouwen met een woonfunctie zijn toegelaten, heeft de Raad van State bovendien niettemin geoordeeld dat service-flats voor bejaarden kunnen worden vergund in dergelijk gebied. Ook een nomadenkamp werd door de Raad van State beschouwd als een gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorziening, (Artikel 17 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen).

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een bufferzone. De bufferzones dienen in hun staat bewaard te worden of als groene ruimte ingericht te worden, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden, (Artikel 14 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen).

 

Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Deze gebieden zijn mede bestemd voor kleine opslagplaatsen van goederen, gebruikte voertuigen en schroot, met uitzondering van afvalproducten van schadelijke aard, (Artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen).

 

(Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP's) kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be/grup. Het gewestplan kan u raadplegen via https://omgeving.vlaanderen.be/gewestplan.)

 

De aanvraag ligt niet in een verkaveling.

 

 

Omgevingstoets

 

Toetsing van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening

 

De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor het verder exploiteren van een maatwerkbedrijf.

 

De aanvraag is gesitueerd naast het op- en afrittencomplex van de autostrade. Links van het perceel bevinden zich volkstuintjes en een lokaal voetbalveld. Rechts van het perceel bevindt zich de supermarkt “Colruyt”. Aan de overzijde van de Winterling bevinden zich woningen.

 

De aanvraag ligt volgens het gewestplan deels in een gebied ‘voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s en deels in een gebied voor ‘gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut’. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften van het gewestplan Antwerpen.

 

De aanvraag is niet conform de afgeleverde omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen dossiernummer OMV_2018042681:

-     Aan de linkerzijde -ter hoogte van het grasveld- is de parking niet uitgevoerd maar zijn er wel haakse parkeerplaatsen geplaatst.

-     De voorziene fietsenberging is niet uitgevoerd op de aangevraagde plaats, maar wel rechts tegen de achtergevel van het gebouw geplaatst.

 

Tevens zijn er nog bijkomende zaken vastgesteld:

-     De verharding achteraan op het perceel is niet vergund. 

-     De locatie van de houtopslag is niet vergund.

 

De aanvraag is niet in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening. De aanvraag is niet conform artikel 27 en 30 van de bouwcode. De verharding op het perceel achteraan moet beperkt blijven tot de strikt noodzakelijke verharding. De parkeerplaatsen moeten minstens in waterdoorlatend materiaal worden aangelegd.

Dit dient door middel van een nieuwe omgevingsaanvraag te worden aangevraagd.

 

Toetsing van aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu

 

De bedrijfssite van Werminval situeert zich ten oosten van de Ring ter hoogte van de afrit Merksem. Ten westen wordt het terrein begrensd door een woongebied en aan de noordzijde door een supermarkt. De inrichting bestaat uit een groot magazijnencomplex waarin de vier hoofdactiviteiten van het maatwerkbedrijf een plaats vinden:

-     de verpakkingsafdeling:

  • het herverpakken van in grote hoeveelheden geleverde goederen naar kleinere verpakkingen;
  • het verpakken van in bulk aangeleverde poeders in zakken van 5, 10 of 15 kg;

-     de groenafdeling: groenonderhoud van tuinen en parken bij derden en tuinaanleg bij particulieren;

-     de confectieafdeling: een uitgebreid naai- en stikatelier met specifieke aandacht voor kussens en gordijnen;

-     de montageafdeling met onder andere een metaalbewerkingswerkplaats.

 

Flankerend aan deze activiteiten onderscheiden zich nog parkeerplaatsen voor personen- en vrachtwagens, laadkades, afval, een bedrijfsrestaurant, een interne wasserij, stookinstallaties, sanitaire installaties en dergelijke op de site.

 

De vergunde toestand komt niet langer overeen met de werkelijk uitgevoerde activiteiten door de exploitant. De belangrijkste aanpassing aan de vergunning handelt over de opslag van de producten met gevaarseigenschappen.

 

Het dossier bevat een lijst met producten onderworpen aan de CLP-regelgeving die mogelijk opgeslagen kunnen worden op de site. De opslag van volgende producten met gevaarseigenschappen worden aangevraagd:

 

ontvlambare producten als motorolie, hydraulische olie, en dergelijke

150 ton

corrosieve producten

25 ton

giftige stoffen

5 ton

schadelijke stoffen

90 ton

gezondheidsgevaarlijke stoffen

2,5 ton

stoffen gevaarlijk voor aquatisch milieu

30 ton

reinigingsmiddelen zonder gevaren

50 ton

 

Deze hoeveelheden zullen niet samen aanwezig zijn op de site. In totaal wordt maximaal 250.000 liter gevaarlijke producten in kleine verpakkingen opgeslagen. Welke producten opgeslagen worden, is afhankelijk van de lopende opdrachten en de samenstelling is dus qua aard en volume wisselend. Een belangrijk volume (150.000 liter) wordt ingenomen door motorolie met een vlampunt van meer dan 200°C in verpakkingen tot 5 liter. Verder betreft het vaak producten die ook in het dagelijks leven gebruikt worden (detergenten en onderhoudsproducten). De gevaarlijke producten worden niet uit de individuele verpakkingen gehaald of overgeheveld in andere recipiënten. De producten worden opgeslagen op paletten die in rekken geplaatst worden.

 

De opslagzone is niet ingekuipt maar heeft wel een vloeistofdichte vloer. Er is in het opslagmagazijn geen rechtstreekse verbinding met het interne rioleringsstelsel. De exploitant voorziet absorptiekorrels en –garen als interventiemiddel bij lekkages. De individuele verpakkingen zijn klein, zodat bij een calamiteit nooit grote hoeveelheden gemorst worden. Het risico op bodemverontreiniging in het opslagmagazijn is aanvaardbaar. Gevaarlijke producten gebruikt in de montage- en groenafdeling worden opgeslagen op opvangbakken en in veiligheidskasten (motorolie, tweetakt en dergelijke).

 

De opslagplaats voor gassen in verplaatsbare recipiënten bevindt zich in openlucht aan de oostzijde van het gebouw. Er wordt in totaal 350 liter propaan opgeslagen dat gebruikt wordt door de groenafdeling. De afstandsregels worden gerespecteerd.

 

Er wordt tot 25.000 liter ontvlambare aërosolen (spuitbussen) opgeslagen. Het gros ervan betreft volgens de CLP-tabel spuitbussen die ethanol bevatten (23.000 liter). Ook hier hangt het van de opdrachten af welke producten en hoeveelheden opgeslagen worden.

 

De opslag van 10 ton rubber wordt gevraagd. Het betreft afgewerkte producten die in de magazijnen opgeslagen worden om ver- of herpakt te worden.

 

Voor het (her)verpakken van producten zijn verschillende toestellen geïnstalleerd die plastiek snijden en/of verwarmen (plastieksnijders, krimplijnen, inpakmachines, wikkelaars). De toestellen hebben een gezamenlijk vermogen van 250 kW. Verspreid over het bedrijf is 20 ton verpakkingsmateriaal uit plastiek aanwezig (+5 ton). Alle toestellen staan inpandig opgesteld en zijn niet uitzonderlijk luidruchtig. Eventuele hinder door dampen die ontstaan is zeer beperkt. Het gaat veelal over packaging met plastiek folie waarbij gewerkt wordt met warme lucht in het krimpproces. Eventuele hinder blijft beperkt tot de onmiddellijke werkplek. Een negatieve invloed op de luchtkwaliteit of geurhinder wordt niet verwacht.

 

De montageafdeling is uitgerust met ijzerzagen, kolomboren, slijpschijven en -molens. Het vermogen hiervan neemt licht toe met 1,3 kW tot 15 kW. Alle toestellen staan inpandig opgesteld. Het betreft louter mechanisch bewerken van metaal. De potentiële hinder of risico’s blijven derhalve beperkt.

 

Het vermogen van de stookinstallaties neemt toe met 291 kW tot 629 kW. Naast branders op gas die instaan voor de centrale verwarming van delen van het gebouw en de productie van warm water, zijn er verspreid over de werkplaatsen 43 luchtverwarmers geplaatst. Het totaal vermogen is relatief beperkt. Wettelijke keuringen en onderhoud volstaan om de potentiële hinder te beperken tot een aanvaardbaar niveau.

 

Het vermogen voor textielbehandeling stijgt met 0,5 kW tot 16 kW. Het betreft naai- en snijmachines die niet hinderlijk of risicovol zijn voor de omgeving. Verbonden aan de textielafdeling wordt maximaal 30 ton textiel opgeslagen.

 

Verspreid over het bedrijf wordt in totaal 200 ton karton opgeslagen (verpakkingsmateriaal), een toename met 30 ton.

 

In de zuidoostelijke hoek van het perceel wordt 600 m³ houten paletten opgeslagen. De opslag grenst aan de afrit en de groenzone/volkstuinen. Er gaat geen hinder of risico uit van de opslag.


Het vermogen van de laadtoestellen stijgt met 29,6 kW tot 67 kW. Het betreft toestellen voor het laden van de batterijen van de heftrucks en de stapelaars. De laadruimte is afgezonderd van de rest van het magazijn en er zijn specifieke brandblusmiddelen voorzien.

 

Het aantal parkeerplaatsen voor bedrijfsvoertuigen stijgt met 73 tot 99. De bedrijfsvoertuigen worden in openlucht gestald aan de westelijke zijde die grenst aan de afrit en de groenzone. De parkeerplaatsen grenzend aan de Winterling zijn voor personenwagens van het personeel en de bezoekers. Het risico op geluidsoverlast door laad- en losactiviteiten en het starten van de voertuigen is klein aangezien de bedrijfsgebouwen als barrière voor het geluid zullen fungeren. De afstand tot de dichtste bewoning is ook meer dan 180 meter. Ook de laad- en loskades bevinden zich achteraan het gebouw. De leveringen vinden plaats tijdens de reguliere kantooruren.

 

Een bijkomende compressor met een drijfkracht van 2,4 kW wordt geplaatst. Het toestel wordt inpandig voorzien, zodat geen geluidshinder verwacht wordt.

 

De hernieuwing van rubriek 12.2.1 voor een transformator wordt aangevraagd. Gezien de vergunning nog geldig is tot 21 september 2026 gaat dit wellicht om een administratieve fout en wordt bedoeld dat deze rubriek ‘ongewijzigd’ blijft ten opzichte van de lopende vergunning.

 

Water

Het geloosde debiet huishoudelijk afvalwater stijgt van 750 m³ naar 2.250 m³. Het dossier vermeldt een lozingspunt in de openbare riolering van Winterling (LP 01) en een lozingspunt in de ingebuisde waterloop het Schijn (LP 02). Voor de voorbehandeling van het zwart water zijn acht septische putten aanwezig op de site.

 

Een deel van het hemelwater afkomstig van magazijn 12 wordt afgeleid naar drie hemelwaterputten (samen 35 m³) aan de oostzijde, het overige hemelwater wordt geloosd in de openbare riolering. Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater.

 

Het lozingspunt in het Schijn staat niet opgetekend op het rioleringsplan, maar zou zich onder de laadkade bevinden. Het is niet toegestaan huishoudelijk afvalwater te lozen in een waterloop als de openbare weg voorzien is van een openbare riolering (artikel 4.2.1.3§3 van Vlarem II). Het lozingspunt van huishoudelijk afvalwater in de waterloop dient zo snel mogelijk gesupprimeerd te worden, tenzij het enkel om hemelwater gaat. Een groot deel van het hemelwater dat op de dakoppervlakte terecht komt wordt nog geloosd in de openbare riolering. Deze hydraulische belasting vermindert de efficiëntie van het uiteindelijk ontvangende waterzuiveringsstation. Elke eventuele aanpassing aan het dak of de interne riolering moet er mee op gericht zijn het hemelwater af te koppelen van de riolering door het nuttig toe te passen of te infiltreren.


CLP tabel

Zie bijlage.

 

Advies aan het college

 

Advies over de ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Mits naleving van de algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden, kan de exploitatie verder plaatsvinden met een aanvaardbaar risico voor mens en milieu. Er wordt gunstig advies gegeven de vergunning uit te breiden.

 

Geadviseerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Geadviseerd voor

3.2.2°a)

het lozen van meer dan 600 m³/jaar huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, wanneer het lozingspunt gelegen is in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan;

+ 750 m³

6.4.2°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 50.000 liter tot en met 5.000.000 liter;

150.000 liter

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

+ 29,60 kW

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

+ 73 voertuigen

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioningsinstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

+ 2,40 kW

17.1.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke aerosolen met een gezamenlijke netto inhoud van meer dan 3.000 liter tot en met 30.000 liter;

25.000 liter

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

350 liter

17.3.2.1.2.2°

opslagplaatsen voor overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 (andere dan gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige stoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton;

150 ton

17.3.4.2°b)

opslagplaatsen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS05) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

25 ton

17.3.5.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 kg tot en met 5 ton wanneer de inrichting niet volledig gelegen is in industriegebied;

5 ton

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

90 ton

17.3.7.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

2,50 ton

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

30 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

+ 500 liter

19.6.2°b)

opslagplaatsen voor hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van meer dan 200 m³ tot en met 800 m³ in openlucht;

600 m³

23.2.2°b)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

250 kW

23.3.2°c)

opslag in een lokaal van meer dan 20 ton kunststoffen en voorwerpen uit kunststof, volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander dan industriegebied;

+ 5 ton

29.5.2.1°b)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, wanneer de inrichting (deels) gelegen is in een ander gebied dan industriegebied;

+ 1,30 kW

33.4.2°c)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton in ander dan industriegebied met een capaciteit van meer dan 20 ton in een lokaal;

+ 170 ton

34.3.

opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48;

50 ton

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10 ton

41.1.1°b)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen van textiel met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

+ 0,50 kW

41.5.

opslagplaats voor textiel en voor textielwaren met een capaciteit van meer dan 10 ton;

30 ton

43.1.1°b)

het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas.

+ 291 kW

 

Gecoördineerde rubrieken

 

Rubriek

Omschrijving

Gecoördineerd

3.2.2°a)

het lozen van meer dan 600 m³/jaar huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, wanneer het lozingspunt gelegen is in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan;

2.250 m³

6.4.2°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 50.000 liter tot en met 5.000.000 liter;

150.000 liter

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

1 x 315 kVA

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

67 kW

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

99 voertuigen

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioningsinstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

40 kW

17.1.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke aërosolen met een gezamenlijke netto-inhoud van meer dan 3.000 liter tot en met 30.000 liter;

25.000 liter

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

350 liter

17.3.2.1.2.2°

opslagplaatsen voor overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 (andere dan gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige stoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton;

150 ton

17.3.4.2°b)

opslagplaatsen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS05) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

25 ton

17.3.5.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 kg tot en met 5 ton wanneer de inrichting niet volledig gelegen is in industriegebied;

5 ton

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

90 ton

17.3.7.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

2,50 ton

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

30 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

850 liter

19.6.2°b)

opslagplaatsen voor hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van meer dan 200 m³ tot en met 800 m³ in openlucht;

600 m³

23.2.2°b)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

250 kW

23.3.2°c)

opslag in een lokaal van meer dan 20 ton kunststoffen en voorwerpen uit kunststof, volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander dan industriegebied;

20 ton

29.5.2.1°b)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, wanneer de inrichting (deels) gelegen is in een ander gebied dan industriegebied;

15 kW

33.4.2°c)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton in ander dan industriegebied met een capaciteit van meer dan 20 ton in een lokaal;

200 ton

34.3.

opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48;

50 ton

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10 ton

41.1.1°b)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen van textiel met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

16 kW

41.5.

opslagplaats voor textiel en voor textielwaren met een capaciteit van meer dan 10 ton;

30 ton

43.1.1°b)

het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas.

629 kW

 

Geadviseerde bijzondere milieuvoorwaarden

1.

Het lozingspunt van huishoudelijk afvalwater in de waterloop het Schijn dient zo snel mogelijk gesupprimeerd te worden.

2.

Elke eventuele aanpassing aan het dak of de interne riolering moet er mee op gericht zijn het hemelwater af te koppelen van de riolering door het nuttig toe te passen of te infiltreren.

 

Juridische grond

Het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en hun uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing.

Regelgeving: bevoegdheid

Conform artikel 15 van het Omgevingsvergunningsdecreet is het college van burgemeester en schepenen voor zijn ambtsgebied in eerste administratieve aanleg bevoegd voor volgende aanvragen van:

 

  1. de gemeentelijke projecten;
  2. andere gevallen dan deze waarvoor de Vlaamse regering of de deputatie bevoegd is.

Fasering

 

Procedurestap

Datum

Indiening aanvraag

25 oktober 2021

Volledig en ontvankelijk

16 november 2021

Start 1e openbaar onderzoek

26 november 2021

Einde 1e openbaar onderzoek

25 december 2021

Beslissing toepassing administratieve lus

13 januari 2022

Start laatste openbaar onderzoek

23 januari 2022

Einde laatste openbaar onderzoek

21 februari 2022

Gemeenteraad voor wegenwerken

geen

Uiterste beslissingsdatum

30 april 2022

Verslag GOA

14 april 2022

naam GOA

Bieke Geypens

 

Administratieve lus

Op de aanvraag werd een administratieve lus toegepast, omwille van de volgende reden(en):

 

De datum van aanplakking is de startdatum van het openbaar onderzoek. De affiche dient minimaal één dag voor de start opgehangen te worden.

 

De stappen in de procedure die verkeerd gelopen zijn werden opnieuw uitgevoerd om te voorkomen dat de eindbeslissing over de aanvraag vernietigd wordt omwille van de vastgestelde procedurefout(en).

 

 

Onderzoek

De aanvraag werd onderworpen aan 2 openbare onderzoeken.

 

Ingediende bezwaarschriften en petitielijsten

 

Startdatum

Einddatum

Schriftelijke bezwaar-schriften

Schriftelijke gebundelde bezwaar-schriften

Petitie-lijsten

Digitale bezwaar-schriften

26 november 2021

25 december 2021

0

0

0

0

23 januari 2022

21 februari 2022

0

0

0

0

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college sluit zich integraal aan bij het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar en maakt dit tot zijn eigen motivatie.

Artikel 2

Het college beslist de aanvraag tot omgevingsvergunning goed te keuren en aan de aanvrager de vergunning af te leveren, die afhankelijk is van de strikte naleving van volgende voorwaarden:

 

Algemene voorwaarden

de algemene voorwaarden die aan de vergunning zijn gehecht en er integraal deel van uitmaken.

 

Bijzondere milieuvoorwaarden

1.

Het lozingspunt van huishoudelijk afvalwater in de waterloop het Schijn dient zo snel mogelijk gesupprimeerd te worden.

2.

Elke eventuele aanpassing aan het dak of de interne riolering moet er mee op gericht zijn het hemelwater af te koppelen van de riolering door het nuttig toe te passen of te infiltreren.


Brandweervoorwaarden
De brandweervoorwaarden uit het verslag met referentie BW/SVE/2021/G.00359.ME.0005 zijn van toepassing.

Artikel 3

De vergunning omvat thans volgende rubriek(en):

 

Rubriek

Omschrijving

Gecoördineerd

3.2.2°a)

het lozen van meer dan 600 m³/jaar huishoudelijk afvalwater, niet afkomstig van woongelegenheden, wanneer het lozingspunt gelegen is in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan;

2.250 m³

6.4.2°

opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van meer dan 50.000 liter tot en met 5.000.000 liter;

150.000 liter

12.2.1°

transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA;

1 x 315 kVA

12.3.2°

accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW;

67 kW

15.1.2°

al dan niet overdekte ruimte voor het stallen van meer dan 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of spoorvoertuigen zijn;

99 voertuigen

16.3.2°a)

koelinstallaties, luchtcompressoren, warmtepompen, airconditioningsinstallaties, en andere installaties voor het fysisch behandelen van gassen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW;

40 kW

17.1.1.2°

opslagplaatsen voor gevaarlijke aerosolen met een gezamelijke netto inhoud van meer dan 3.000 liter tot en met 30.000 liter;

25.000 liter

17.1.2.1.1°

opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 liter tot en met 1.000 liter;

350 liter

17.3.2.1.2.2°

opslagplaatsen voor overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 (andere dan gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige stoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 55°C) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton;

150 ton

17.3.4.2°b)

opslagplaatsen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS05) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

25 ton

17.3.5.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS06 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 200 kg tot en met 5 ton wanneer de inrichting niet volledig gelegen is in industriegebied;

5 ton

17.3.6.2°b)

opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, wanneer de inrichting gedeeltelijk of volledig gelegen is in gebied ander dan een industriegebied;

90 ton

17.3.7.2°b)

opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gezondheidsgevaarlijk zijn (gevarenpictogram GHS08) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 50 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied;

2,50 ton

17.3.8.2°

opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen (gevarenpictogram GHS09) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 200 ton;

30 ton

17.4.

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kg, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter;

850 liter

19.6.2°b)

opslagplaatsen voor hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van meer dan 200 m³ tot en met 800 m³ in openlucht;

600 m³

23.2.2°b)

inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van de inrichtingen, vermeld in rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

250 kW

23.3.2°c)

opslag in een lokaal van meer dan 20 ton kunststoffen en voorwerpen uit kunststof, volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander dan industriegebied;

20 ton

29.5.2.1°b)

smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, wanneer de inrichting (deels) gelegen is in een ander gebied dan industriegebied;

15 kW

33.4.2°c)

opslag van papierdeeg, papier, karton en van waren uit papier en karton in ander dan industriegebied met een capaciteit van meer dan 20 ton in een lokaal;

200 ton

34.3.

opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48;

50 ton

36.4.1°

opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal;

10 ton

41.1.1°b)

inrichtingen voor het mechanisch behandelen van textiel met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied;

16 kW

41.5.

opslagplaats voor textiel en voor textielwaren met een capaciteit van meer dan 10 ton;

30 ton

43.1.1°b)

het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas.

629 kW

Artikel 4

Het college beslist dat de omgevingsvergunning geldig is tot 21 september 2026, de eindtermijn van de lopende vergunning.

Artikel 5

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.