Terug
Gepubliceerd op 02/11/2022

2022_CBS_08814 - Plan-m.e.r.-screeningsnota: lozing bedrijfsafvalwater zonder of met gevaarlijke stoffen - Gunstig advies - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 28/10/2022 - 09:00 Stadhuis
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Nabilla Ait Daoud, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg, schepen; Erica Caluwaerts, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2022_CBS_08814 - Plan-m.e.r.-screeningsnota: lozing bedrijfsafvalwater zonder of met gevaarlijke stoffen - Gunstig advies - Goedkeuring 2022_CBS_08814 - Plan-m.e.r.-screeningsnota: lozing bedrijfsafvalwater zonder of met gevaarlijke stoffen - Gunstig advies - Goedkeuring

Motivering

Aanleiding en context

Voor het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de lozing van bedrijfsafvalwater zonder of met gevaarlijke stoffen werd een plan-m.e.r.-screening opgesteld. Hierin werd onderzocht of dit plan mogelijk aanzienlijke negatieve milieueffecten kan veroorzaken.

a) Onderwerp MER

Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het VLAREL van 19 november 2010, titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wat betreft de lozing van bedrijfsafvalwater zonder of met gevaarlijke stoffen

Dit besluit wijzigt de volgende besluiten: 

- Titel II van het VLAREM en haar bijlagen;
- Titel III van het VLAREM;
- Het VLAREL;
- Het besluit lozing bedrijfsafvalwater op RWZI;
- Het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Met dit besluit worden de sectorale lozingsnormen voor PFAS-verbindingen geactualiseerd (geschrapt) op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. Verder bevat dit besluit verduidelijkingen en kleine aanpassingen.

Verdere toelichting kan teruggevonden worden op pagina 1 en 2 van het Verslag aan de Vlaamse regering.

b) MER-toetsing

Voorliggend besluit wordt door een instantie op regionaal niveau opgesteld en is op grond van decretale bepalingen voorgeschreven. Het besluit voldoet bijgevolg aan de definitie van artikel 4.1.1, §1, 4° DABM. 

Het besluit bevat bepalingen die een kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor een project.

Een kleine wijziging is een wijziging die van die aard is dat ze geen substantiële of essentiële verandering zou kunnen veroorzaken van de milieueffecten ten gevolge van de uitvoering van het plan of programma. Het begrip ‘kleine wijziging’ moet dus op een kwalitatieve manier worden begrepen. In concreto moet gekeken worden naar de context van het plan of programma dat wordt gewijzigd. Het voorliggend besluit bevat een verdere verfijning of detaillering van bestaande regelgeving (VLAREM II), en komt bijgevolg in aanmerking om onder de noemer kleine wijziging te vallen.

Een passende beoordeling is niet vereist aangezien geen betekenisvolle aantasting verwacht wordt van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone.

Overeenkomstig artikel 4.2.3, § 3 DABM is een onderzoek tot milieueffectrapportage (plan-m.e.r.-screening) mogelijk.

Het doel van deze plan-m.e.r.-screening is aantonen dat het initiatief geen aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken en dat er dus geen plan-MER opgesteld moet worden.

Argumentatie

Globaal gesproken verwacht stad Antwerpen dat het ontwerpbesluit een belangrijke stap voorwaarts zal zetten in het beheersen van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het lozen van bedrijfsafvalwater. Het ontwerpbesluit zal niet leiden tot bijkomende aanzienlijke negatieve milieueffecten. De opmaak van een plan-MER wordt niet noodzakelijk geacht. 

Momenteel zijn er echter een aantal onduidelijkheden omtrent de interpretatie van een aantal voorgestelde wijzigingen die stad Antwerpen graag verduidelijkt ziet. Deze verduidelijkingen hebben zowel betrekking op lozingen van bedrijven als op lozingen in het kader van bemalingen:

Vraag 1: Als een stof onvoldoende bekend is bij overheden en exploitanten, hoe kan men dan oordelen of een stof gevaarlijk is?

Aanvullend hierop: de exploitant dient de afvalwaterstroom in kaart te brengen, maar enkel in de mate waarin het ‘gevaarlijke stoffen’ betreft. Wil dit zeggen dat als er nadien in dit afvalwater stoffen gedetecteerd worden waarvan de overheid geen toxicologische gegevens kent, het loutere feit dat deze stoffen niet werden aangemeld bij de aanvraag van de vergunning gelijk staat aan een verklaring van de exploitant dat de stof niet gevaarlijk is? En moet de exploitant dit dan kunnen staven door bijkomende informatie te verschaffen? Of behoudt de exploitant het recht om stoffen te lozen waarvan hij geen toxicologische data kent?

Vraag 2: Op welk niveau wordt de bepalingsgrens/rapporteringsgrens bepaald?

Vraag 3: Wat betekent dit voor de Vlarem II bijlagen?

  • Bijlage 2C:
    • Lijst I: ongewijzigd?
    • Lijst II => zie bijlage 2.3.1, kolom ‘parameter’ (artikel 3)?
    • Lijst III => 45 prioritaire stoffen die exhaustief opgelijst staan?
  • Bijlage 2.3.1/bijlage 2.3.2: Basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater
    • Wordt deze uitgebreid met de milieurisicogrenzen voor individuele stoffen? Of komt hier de verwijzing naar de lijst van VMM?
    • Zal dit leiden tot een uitbreiding/herschikking van bijlage 2.3.1 §4?
    • Als er in de kolom IC een woordelijke verwijzing naar rapportagegrens staat, wat betekent dit dan? Waar vind je de rapportagegrens voor bijvoorbeeld dioxines?

- Milieurisicogrens = de concentratie waarbij op lange termijn geen rechtstreekse of onrechtstreekse effecten op mens of milieu te verwachten zijn.

Vraag 4: Is de milieurisicogrens te beschouwen als een uitbreiding van de basismilieukwaliteitsnormen tot op niveau van de gevaarlijke stoffen?

 - De aanpassingen bieden mogelijkheid om als overheid sneller te reageren wanneer gevaarlijke stoffen in het water gedetecteerd worden. Bij vermoeden van een toxische, persistente of bioaccumuleerbare stof biedt de bepalings- en/of rapportagegrens een houvast om over te gaan tot het bepalen van (tijdelijke?) lozingsnormen. Het is echter momenteel onduidelijk op welke manier de bepalings- en/of rapportagegrens gedefinieerd zal worden. Zal VMM hier een leidende rol opnemen zodat eenduidigheid en consistentie bereikt wordt binnen de lokale administraties bij de bepaling van lozingsnormen?

Vraag 5: Hoe lang duurt het vooraleer hier uitspraak over gedaan wordt? Welke instantie kan onder welke voorwaarde uitspraak doen?

Conclusie

De aanpassingen bieden mogelijkheid om als overheid sneller te reageren wanneer gevaarlijke stoffen in het water gedetecteerd worden. In afwachting tot duidelijk is of het een toxische, persistente of bioaccumuleerbare stof is, bieden de bepalings- en/of rapportagegrens een houvast om over te gaan tot het bepalen van (tijdelijke?) lozingsnormen. Het is echter momenteel onduidelijk op welke manier de bepalings- en/of rapportagegrens gedefinieerd zal worden. Gevraagd wordt dat VMM een leidende rol zal opnemen zodat eenduidigheid en consistentie bereikt worden binnen de lokale administraties bij de bepaling van lozingsnormen. Bijkomend wordt begrepen dat de sectorale lozingsvoorwaarden voor PFAS worden opgeheven.

Juridische grond

Het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) is van toepassing.

Regelgeving: bevoegdheid

Volgens art. 4.2.5 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) dient de initiatiefnemer van een plan/programma in het kader van het “onderzoek tot milieueffectrapportage” een aantal instanties te raadplegen aangaande de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma. 

De raadpleging bij het onderzoek tot milieurapportage is voorzien om de adviserende instantie toe te laten de gegevens met betrekking tot het studiegebied waarvoor zij beschikken, die eventueel nog niet bekend zouden zijn bij de initiatiefnemer, aan de initiatiefnemer te bezorgen zodat de dienst Mer een gefundeerde beslissing kan nemen over de plan-MER-plicht van het voorgenomen plan (zie omzendbrief LNE/2007 milieueffectbeoordeling van plannen en programma's van 1 december 2007). Met huidig advies wordt dan ook op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de beoordelingsruimte die het college zich voorbehoudt in zijn latere adviesverlening of beoordeling.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist het gunstig advies voor de Plan-m.e.r.-screeningsnota: lozing bedrijfsafvalwater goed te keuren.

Artikel 2

Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen.