Terug
Gepubliceerd op 13/11/2023

2023_CBS_07760 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021104744. Scheldelaan 460-490. District Antwerpen - Goedkeuring

college van burgemeester en schepenen
vr 10/11/2023 - 09:00 Stadhuis
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Bart De Wever, burgemeester; Koen Kennis, schepen; Jinnih Beels, schepen; Annick De Ridder, schepen; Karim Bachar, schepen; Peter Wouters, schepen; Elisabeth van Doesburg, schepen; Erica Caluwaerts, schepen; Tom Meeuws, schepen; Sven Cauwelier, algemeen directeur

Afwezig

Nabilla Ait Daoud, schepen

Secretaris

Sven Cauwelier, algemeen directeur

Voorzitter

Bart De Wever, burgemeester
2023_CBS_07760 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021104744. Scheldelaan 460-490. District Antwerpen - Goedkeuring 2023_CBS_07760 - Omgevingsvergunning. Advies hogere overheid. Gunstig advies - OMV_2021104744. Scheldelaan 460-490. District Antwerpen - Goedkeuring

Motivering

Aanleiding en context

Team Omgevingseffecten van het departement Omgeving vraagt advies aan het college over een milieueffectenrapport in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

 

Projectnummer:

OMV_2021104744

Gegevens van de aanvrager:

zie exploitant

Gegevens van de exploitant:

NV Ineos Olefins Belgium (0716953031) met als adres Scheldelaan 482 te 2040 Antwerpen

Ligging van het project:

Scheldelaan 460-490 te 2040 Antwerpen

Kadastrale percelen:

afdeling 18 sectie A nrs. 61M, 61W, 61T, 61X, 61V, 96A, 97B, 150C, 150B, 162S, 162G, 346E, afdeling 19 sectie A nrs. 77C, 77F en 77G

waarvan:

 

-          20210706-0003

afdeling 18 sectie A nrs. 61T, 61V, afdeling 19 77F, afdeling 18 150B, 150C, afdeling 19 77G, 77C, afdeling 18 162S, 162G, 61W en 61M (INEOS Olefins Belgium NV - Project One)

Vergunningsplichten:

stedenbouwkundige handelingen, exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

de bouw en de exploitatie van een ethaankraker met bijhorende ondersteunende faciliteiten

 


Juridische grond

Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende nadere regels voor de milieueffectenrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage.

Regelgeving: bevoegdheid

Artikel 12 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 bepaalt dat Team Omgevingseffecten van het departement Omgeving het college om advies vraagt.

Argumentatie

Beschrijving van het project 

INEOS Olefins Belgium wenst in de haven van Antwerpen een ethaankraker (ECR) met bijhorende ondersteunende infrastructuur te bouwen en te exploiteren. De bouw en realisatie van dit project heeft de naam ‘Project One’ gekregen. 

De ECR zal ethaan omzetten in ethyleen, een basisgrondstof in de chemische industrie. Het aangevoerde ethaan zal in de ethaankraker omgezet worden in ethyleen aan een productiecapaciteit van 1.450.000 ton/jaar. 

Het kraakproces bestaat uit 4 processtappen. In de ovensectie gebeurt de eigenlijke omzetting van ethaan tot ethyleen door het ethaan tot op hoge temperatuur te brengen in de aanwezigheid van stoom. Die productstroom wordt vervolgens in de warme sectie gekoeld met water. In deze stap wordt ook extra stoom gevormd. Daarna wordt deze stroom gezuiverd, waarvoor hij eerst gecomprimeerd wordt. De compressiestap levert de druk die nodig is voor een goede werking van de koude sectie waarin een eerste deel van de gecomprimeerde gassen gezuiverd worden. In de laatste sectie, de C3+ verwerkingssectie, worden de zwaardere componenten van mekaar gescheiden. In het scheidingsgedeelte worden behalve zuiver ethyleen ook zuiver propyleen, C4 en C5+ koolwaterstoffen en pyrolyse olie bekomen als bijproducten van de kraakovens. Daarnaast kan in dit scheidingsgedeelte ook extern aangevoerd propyleen worden gevoed en gezuiverd, zodat dit product eveneens in het Europees pijpleidingennetwerk kan worden afgevoerd. Project One plant 230.000 ton/jaar zuiver (polymer grade) propyleen op deze wijze te produceren. 

Er is voorzien in onafhankelijke koelsystemen voor de ECR en de ondersteunende infrastructuur. Deze systemen verwijderen de restwarmte die niet hergebruikt kan worden uit de verschillende procesdelen. Vanuit een open systeem met geforceerde luchtstroom (koeltorens met ventilatoren) wordt gekoeld water naar de verbruikers gepompt. Na gebruik wordt het warme koelwater teruggevoerd naar de koeltorens. Om de benodigde hoeveelheid vers water en de spuistroom uit deze koelcircuits te beperken, wordt gebruik gemaakt van deminwater. Dit zorgt voor een significante besparing in het verbruik van vers water, door het lagere zoutgehalte. De spuistroom wordt behandeld in de waterzuiveringsinstallatie. 

Er worden grote hoeveelheden oververhitte stoom op hoge druk gegenereerd door het terugwinnen van de warmte uit het procesgas. Deze stoom wordt intern gebruikt om warmte te leveren in verschillende warmtewisselaars, om machines aan te drijven, en ook om elektriciteit te produceren. Er worden 2 stoomketels voorzien om extra stoom te leveren in situaties waarin de eigen stoomproductie verlaagd en/of de stoombehoefte verhoogd is. Verder worden er 2 stoomturbines voorzien, waarmee het mogelijk is met de beschikbare stoom elektriciteit te genereren. De gecondenseerde stoom wordt gereinigd en teruggevoerd naar de stoomketels om zo hergebruikt te worden in de eenheid. 

In de brandstofbehoefte van de ECR-installatie wordt voorzien door gebruik van stookgas. Dit is restgas dat in de installatie wordt geproduceerd als bijproduct. Een deel van het geproduceerde stookgas wordt tevens gebruikt om de gasdrogers te regenereren. Op de momenten dat de hoeveelheid beschikbaar stookgas niet volstaat, kan tijdelijk ook aardgas worden aangewend.  

Het ethaan wordt per schip op zeer lage temperatuur (-88.5°C) vloeibaar aangevoerd. Vanuit de schepen wordt deze grondstof in een cryogene tank gelost en tijdelijk opgeslagen. Daarnaast zijn er ook opslagplaatsen voor C3 en C4 nevenproducten, C5+ nevenproducten en pyrolyse olie. Ook diverse chemicaliën nodig voor onder meer de processen, de waterzuivering en de waterbehandeling worden opgeslagen.  

Er worden verladingsinstallaties voorzien voor het verladen van C3, C4 en C5+ producten en ethaan die via schepen worden vervoerd. De afvoer van de producten en bijproducten (ethyleen, propyleen en C4 koolwaterstoffen) gebeurt zo goed als volledig via bestaande pijpleidingen. Er worden verladingsplaatsen voor vrachtwagens voorzien om producten die in relatief beperkte hoeveelheden voorkomen te transporteren. 

Er wordt 1 grondfakkel voorzien voor de ECR-installatie. Deze wordt gebruikt bij het opstarten of bij het stilleggen van de installatie voor onderhoud. Daarnaast is er een tweede grondfakkel voorzien die de opslag van gassen beschermt (met een reserve grondfakkel voor deze laatste die gebruikt wordt wanneer de eerste uit dienst is voor onderhoud). Er is voor de ECR ook een torenfakkel voorzien die enkel geactiveerd wordt in geval er zich een groot incident voordoet.  

Aan de ingang van de site langs de Scheldelaan zal een administratief gebouw worden voorzien. Aan de ingang van de site is een apart gebouw voor toegangscontrole voorzien. Verder worden ook werkplaatsen en algemene magazijnen gepland. 

 

Aangezien het project valt onder categorie 2 ‘Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt’ van bijlage I van het MER-besluit werd een MER opgesteld. 

  

Het Team Omgevingseffecten - Milieueffectrapportage vraagt het college van burgemeester en schepenen om een advies specifiek over het opgestelde, maar nog niet goedgekeurde MER, binnen een termijn van 30 dagen. De gewestelijke omgevingsvergunningscommissie vraagt het college eveneens om een advies, maar dan voor de gehele omgevingsvergunningsaanvraag, binnen een termijn van 50 dagen. Het advies van het college over de gehele omgevingsvergunningsaanvraag kan pas geformuleerd worden nadat het openbaar onderzoek is afgerond. Onderhavig advies beperkt zich louter tot het opgestelde MER. 

 

Arrest Raad voor Vergunningsbetwistingen 

Met het arrest van 20 juli 2023 vernietigde de Raad voor Vergunningsbetwistingen de beslissing van 7 juni 2022 van de Vlaamse regering tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan Ineos Olefins Belgium voor de bouw en exploitatie van een ethaankraker met bijhorende ondersteunende faciliteiten (project One) gelegen aan de Scheldelaan 460, 480, 482 en 490 in 2040 Antwerpen.  

 

De Raad oordeelde onder meer dat de beslissing van de Vlaamse regering niet uitging van een beoordeling die voldoende concreet en onderbouwd elke redelijke wetenschappelijke twijfel op betekenisvolle effecten voor het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal uitsloot, zodat er geen beoordeling was die passend was in de zin van artikel 36ter, §3 Natuurdecreet. Hoewel het feit dat een project een bijkomende stikstofdepositie genereert op een Natura 2000-gebied waarvan de kritische depositiewaarde reeds is overschreden of hierdoor zal overschrijden, niet noodzakelijk betekent dat er steeds een betekenisvolle aantasting voorligt, moet dit verder in concreto worden onderzocht. De kritische depositiewaarde is dus geen absolute grenswaarde. 

 

De opgemaakte passende beoordeling, waar de beslissing op steunde, hield volgens de Raad onvoldoende rekening met de instandhoudingsdoelstellingen, het aanwezige areaal en de kwaliteit van de natuurwaarden, de specifieke milieukenmerken en de reeds bestaande milieudrukken in het Natura 2000-gebied. Bijgevolg benaderde de passende beoordeling met onvoldoende ecologische onderbouwing de vraag of er in het Natura 2000-gebied sprake was van zodanige omstandigheden dat een verwaarloosbare toename aan stikstofdepositie alsnog zou kunnen leiden tot in ecologische zin aantoonbare significante gevolgen voor de kwaliteit van de verschillende habitattypen en/of leefgebieden.  

 

In navolging van de uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, heeft de Vlaamse regering een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van betekening van het arrest om een nieuwe beslissing te nemen. Om te voldoen aan de uitspraak van de Raad en in het licht van een nieuwe beslissing door de Vlaamse regering, bracht de aanvrager aanvullingen op de eerder opgemaakte passende beoordeling aan. Deze aanvullingen strekken tot verduidelijking zonder het eigenlijke voorwerp van het aangevraagde te wijzigen of een leemte in het aanvraagdossier op te vangen. 

 

Beoordeling MER 

Geluid 

De besproken discipline geluid werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline geluid en sluit zich hierbij aan 


Lucht 

Tijdens de aanlegfase zijn emissies naar de lucht te verwachten vanwege uitlaatgassen van bv. werfmachines en stofemissies ten gevolge van bv. grondverzet. Tijdens de exploitatiefase kan onder meer het onderscheid gemaakt worden tussen schoorsteenemissies, op- en overslagemissies, fugitieve emissies, fakkelemissies en verkeersemissies. 

 

In de ethaankraker worden 6 parallel opgestelde kraakfornuizen voorzien waarin de kraakprocessen plaatsvinden. De fornuizen worden verwarmd met branders die gestookt worden met stookgas (restgas van het kraakproces) en/of, in uitzonderlijke omstandigheden, met aardgas. Na warmterecuperatie (door warmterecuperatie in het proces en door stoomproductie) worden de rookgassen per fornuis naar een schoorsteen geleid. In normale productieomstandigheden is er voldoende stookgas aanwezig en wordt dus geen aardgas ingezet. Het stookgas van de ECR bevat geen zwavel. 

 

De kraakreacties in de kraakfornuizen vinden plaats op hoge temperaturen in buisreactoren (coils), die aan de buitenzijde verwarmd worden. Na verloop van tijd ontstaat er een cokesafzetting aan de binnenkant van deze coils. Wanneer deze isolatielaag te dik wordt, benadert de wandtemperatuur van de coils zijn structurele limiet en moet de cokeslaag verwijderd worden in een decoke-stap. De cokes worden deels geoxideerd, waarbij CO en CO2 ontstaan, maar worden grotendeels als deeltjes in de gasstroom meegevoerd. De decoking gasstroom ondergaat een stofafscheiding om de emissie van cokesstof te beperken. Het stof wordt afgescheiden met 2 cyclonen in serie en de gassen worden vervolgens via een schoorsteen geëmitteerd.  

 

Er worden 2 stoomketels voorzien. De stoomketels hebben een capaciteit van 2 x 142,5 MW (thermisch ingangsvermogen). Deze zullen gebruik maken van het overschot aan ECR-stookgas aangevuld met aardgas. De stoomketels worden gedimensioneerd om bij opstarten van de ECR-installaties de nodige stoom te kunnen voorzien. Er is op dat moment nog geen recuperatie van proceswarmte vanuit de processen. Het opstarten van de ECR zal de grootste stoomvraag vertegenwoordigen. Op dat moment zal er enkel gebruik gemaakt worden van aardgas. Onder normale bedrijfsomstandigheden, met de installaties in normale werking, zal de ECR netto stoom exporteren. Deze stoom wordt over een turbine geleid en omgezet in elektriciteit. Het overschot stoom uit de ECR wordt aangevuld met stoom geproduceerd in de stoomketels om voldoende elektriciteit te kunnen produceren om de ECR te kunnen opereren. De productie van de additionele stoom in de stoomketels wordt deels gerealiseerd met het overschot aan stookgas van de ECR en deels met aardgas. 

 

In enkele stappen van de waterzuivering verdampen VOS (vluchtige organische stoffen) uit het afvalwater, vooral tijdens stripping- en flotatiestappen. Deze ontstane dampen worden afgezogen en de vluchtige organische stoffen zullen worden vernietigd in een thermische oxidator (naverbrander). Er worden enkel gassen afgeleid naar deze thermische oxidator (geen vloeibare stromen). 

 

In de verdere biologische behandeling van de reeds voorbehandelde afvalwaterstromen kunnen door de afbraakprocessen geurstoffen ontstaan. Door de beluchting van het water kan ook nog een beperkte verwijdering van vluchtige stoffen plaatsvinden. Daarnaast zullen ook in de slibbehandeling geurstoffen vrijkomen uit het behandelde waterzuiveringsslib. De installaties waarin de biologische behandeling plaatsvindt en de installaties waarin de slibbehandeling plaatsvindt zullen gesloten zijn of in een gebouw ondergebracht worden en voorzien worden van een afzuiging. De afgezogen lucht wordt over een gemeenschappelijke geurverwijderingsinstallatie gestuurd. Er is een gepakte gaswasser voorzien, met micro-organismen voor verwijdering van de geurstoffen of een gelijkwaardige alternatieve zuivering.  

 

De meeste aan- en afgevoerde producten zijn gassen of zeer vluchtige vloeistoffen, die vanwege hun eigenschappen in volledig gesloten systemen zoals een cryogene opslagtank (ethaan) of druktanks (bv. propyleen) worden opgeslagen. Deze opslagsystemen hebben onder normale omstandigheden geen emissie naar de omgevingslucht. Zo wordt in de cryogene opslagtank gebruik gemaakt van een BOG (Boil Off Gas) systeem, waar het product door koeling gecondenseerd wordt en teruggeleid wordt naar de tank. Enkel de tanks voor opslag van de C5+ fractie en pyrolyse olie zijn atmosferische tanks, waaruit een emissie kan optreden door op- en overslag. Voor deze emissies is er een gezamenlijke gaszuivering die de emissies sterk beperkt, met een emissiepunt naar de omgevingslucht. De gaszuivering omvat een actief koolfilter of een membraanfilter (of een evenwaardig alternatief). 

 

Er wordt een fakkelsysteem met 2 fakkels voorzien voor de ECR: 

- een lage, afgeschermde grondfakkel (schermfakkel) (circa 20 meter), die restgasstromen tot 125 ton/uur opvangt en daardoor de werking van de torenfakkel beperkt tot uitzonderlijke noodgevallen; 

- een hoge open torenfakkel (circa 208 meter), die enkel noodsituaties/incidenten moet opvangen (waarbij restgasstromen boven 125 ton/uur voorkomen). 

Daarnaast is er een fakkelsysteem voorzien voor de gasopslag in de cryogene tank en de druktanks bestaande uit een (dubbel uitgevoerde) lage, afgeschermde grondfakkel (schermfakkel) (circa 20 meter) waarbij steeds slechts één van beide grondfakkels in werking is. De installaties en processen zijn zo ontworpen dat er bij normale werking geen restgassen naar de fakkels geleid worden. De fakkels hebben een beperkte continue emissie als gevolg van het inzetten van aardgas (circa 50 kg/uur) voor de pilootbranders (waakvlam), die verzekeren dat de fakkels steeds onmiddellijk in werking kunnen treden. 

 

Fugitieve VOS-emissies kunnen ontstaan ter hoogte van onder meer flenzen, kleppen en pompen, die gasvormige of vluchtige, vloeibare productstromen bevatten. In de nieuwe installaties zal overal waar dergelijke productstromen voorkomen gebruik worden gemaakt van technisch dichte installatieonderdelen. Om dergelijke fugitieve emissie te voorkomen en beperken, wordt er ingegrepen op het vlak van ontwerp, constructie, oplevering, onderhoud en monitoring. 

 

De site van Project One zal gebruik maken van 2 ligplaatsen voor schepen. De schepen die grondstoffen en eindproducten aan- en afvoeren zullen voor het laden en lossen een periode aangemeerd liggen aan één van de ligplaatsen. Om installaties zoals pompen te laten werken, zijn de schepen uitgerust met stroomgeneratoren op diesel. Project One voorziet het gebruik van moderne gastankers, maar deze schepen zijn niet uitgerust om walstroom te ontvangen. Men anticipeert in het ontwerp van haar elektrische infrastructuur wel reeds op de toekomstige voorziening van walstroom voor cargo-activiteiten. Voor de grote tankerschepen die op ligplaats 2 aanleggen, geldt dat de motoren uitgerust zijn met SCR-DeNOx-gaszuivering. Hierdoor wordt de NOx-emissie verlaagd met ongeveer een factor 4. 

 

Er zullen zowel verkeersemissies voorkomen ten gevolge van de scheepvaart als ten gevolge van wegtransporten. 

 

De voornaamste chemicaliën in de processen van Project One zijn geurloos of vrijwel geurloos. Er zijn geen sterke geurstoffen in grote hoeveelheden aanwezig in de processen. De zwavelhoudende verbindingen als gevolg van het gebruik van DMDS (beperking van cokesafzettingen), komen in een afvalwaterstroom (spent caustic) terecht en worden verder behandeld. Ter hoogte van de waterzuivering wordt voorzien om emissies vanuit het afvalwater op te vangen en te behandelen, alvorens ze te emitteren. Daarvoor is er een thermische oxidator voorzien voor verbranding van de meest geconcentreerde emissies uit de eerste afvalwaterbehandelingsstappen en een gaszuivering voor behandeling van geuremissies uit de verdere biologische behandeling van het afvalwater. Deze maatregelen garanderen dat alle mogelijk relevante geuremissies een behandeling krijgen. Er wordt verwacht dat de restemissies geen geurhinder buiten het terrein zullen veroorzaken. 

 

Voor de aanlegfase is de parameter NOx relevant. In het MER werd rekening gehouden met de emissies van werfmachines en voertuigen op het terrein en met scheepsemissies door scheepstransporten tijdens de aanlegfase. De zone met negatieve effecten (-2) ligt op het bedrijfsterrein en zeer lokaal boven het Kanaaldok. De zone met beperkte negatieve effecten (-1) reikt tot op 0,5 à 1 km van het terrein. Binnen deze afstand zijn beperkte delen van de natuurgebieden Galgenschoor en Opstalvallei gelegen, maar geen woonzones. De impact van de bijkomende verkeersgeneratie (wegverkeer) kan als verwaarloosbaar (0) beschouwd worden. 

 

Gedurende maximaal 1 jaar zullen er tijdens de aanlegfase cumulatieve effecten zijn met de emissies van de baggerschepen die aan de constructie van de kaaimuur werken. Aangezien de verwachte emissies van de baggerschepen in dezelfde grootteorde liggen als de verwachte emissies van de aanlegfase van Project One kan de invloedzone van de cumulatieve emissies toenemen. Er kunnen beperkt negatieve effecten (-1) verwacht worden gedurende 1 jaar tot op maximaal 1,5 km van de site. 

 

Voor de exploitatiefase wordt in het MER het effect van de NOx-emissies bestudeerd aan de hand van 2 scenario’s: 

- scenario A: NOx-emissies in overeenstemming met de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's), door toepassing van voorgeschakelde reductietechnieken zoals low-NOx-branders; 

- scenario B: NOx-emissies die verder gaan dan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's), door toepassing van voorgeschakelde reductietechnieken zoals low-NOx-branders gecombineerd met een nageschakelde SCR-DeNOx gaszuivering (SCR: selectieve katalytische reductie). 

De combinatie van deze technieken bereikt een lager emissieniveau dan voor elke BBT-techniek afzonderlijk. De exploitant heeft beslist om scenario B toe te passen waarbij een lager emissieniveau wordt bereikt. Door het plaatsen van de SCR-DeNOx gaszuivering op de 8 voornaamste schoorstenen wordt een emissiereductie van 591 ton NOx/jaar (Scenario A, zonder SCR-DeNOx) naar 167 ton/jaar (scenario B, met SCR-DeNOx) gerealiseerd waardoor de emissies met 72% verlaagd worden. 

 

Voor wat de jaargemiddelde NOx-emissie betreft, worden er geen aanzienlijke negatieve effecten verwacht. De zone met een negatief effect (-2) bevindt zich enkel boven het Kanaaldok. De zone met een beperkt negatief effect (-1) reikt tot op circa 2 km en raakt niet aan de meest nabijgelegen woonkern van Berendrecht. Op basis van het 99,8-percentiel, dat de 19 hoogste uurwaarden per jaar in rekening brengt, is er een beperkt negatief effect (-1) te verwachten tot op 8 à 12 km van de site. Negatieve effecten (-2) buiten het terrein beperken zich tot het zuidelijk deel van het projectgebied en een beperkte aangrenzende zone boven het Kanaaldok. 

 

Wat betreft de impact van de emissies, NOx in het bijzonder, op de speciale beschermingszones werd nu een afzonderlijke passende beoordeling opgesteld. De bespreking daarvan volgt onder de bespreking van discipline ‘Biodiversiteit’. 

 

Project One zorgt slechts voor zeer beperkte bijkomende SO2-emissievracht (< 1 ton/jaar). De effecten zijn zeer lokaal en toe te schrijven aan de emissies van de schepen. De concentraties liggen onder 1% voor het jaargemiddelde en tussen 1 en 5% voor de grenswaarden voor de percentielwaarden. Het effect is verwaarloosbaar (0) tot beperkt negatief (-1) en doet zich enkel voor nabij de site (Kanaaldok). 

 

De jaargemiddelde bijdragen voor CO en PM10 werden gemodelleerd. De effecten zijn verwaarloosbaar (0). 

 

De emissies van Project One worden voor VOS (vluchtige organische stoffen) ingeschat op circa 74 ton/jaar, waarvan 43,5 ton/jaar fugitieve emissies. Voor benzeen zijn er enkel in de directe omgeving van het bedrijfsterrein, ter hoogte van de ECR, beperkte negatieve effecten (-1) te verwachten. In de omliggende woon- en natuurgebieden is het effect verwaarloosbaar (0), zie ook discipline Mens-Gezondheid. 

 

De verwachte verkeersgeneratie in de exploitatiefase ligt beduidend lager ten opzichte van de verkeersgeneratie in de aanlegfase. Dit betekent dat ook in de exploitatiefase enkel verwaarloosbare effecten (0) verwacht worden afkomstig van het wegverkeer. 

 

Naast de voorgestelde maatregel in functie van de reductie van NOx-emissies (combinatie low-NOx branders en SCR-DeNOx gaszuivering) worden nog diverse andere milderende maatregelen voorzien door de exploitant zoals onder meer het beperken van de decoking-emissies van de ECR door een stofverwijdering met cyclonen.  

 

Gelet op de evaluatie van de emissie van N-verbindingen (NOx en NH3) als aandachtspunt in de disciplines Lucht (NO2), Mens-Gezondheid (NO2) en Biodiversiteit (N-depositie) werd in het MER nagegaan of deze emissies nog verder beperkt kunnen worden. Er wordt geconcludeerd dat de mogelijkheden tot verdere reductie beperkt zijn. 

 

Volledigheidshalve merken we op dat er momenteel - in functie van de discipline lucht - 2 nieuwe actualisaties van toepassing zijn die niet konden meegenomen worden in het MER dat dateert van 16 juli 2021. 

Echter is het enige aangevulde dossierstuk sinds de indiening de effectbeoordeling van stikstofdepositie in de passende beoordeling. Voor de wezenlijke effectbeoordeling biodiversiteit van NOx (Passende beoordeling) blijft de parameter %KDW bijdrage van het project evenwel ongewijzigd: immers gaat het enkel over de  emissiewaarde van het  project versus de KDW. De bijdrage van het project is dus niet afhankelijk van de geactualiseerde achtergronddepositiewaarden.

  1. Het MER maakt gebruik van het Richtlijnenboek Lucht (2012) en niet van het nieuw richtlijnensysteem (RLS) (2021).  
  2. Tevens wordt voor de evaluatie van de bijdrage van de emissies tot de immissie in het MER geen gebruik gemaakt van de meest recente versie van het mathematisch verspreidingsmodel IMPACT (Gehanteerde versie: Immission Prognosis Air Concentration Tool, versie 3, oktober 2020). 


RLS-Lucht:  

Het vernieuwde richtlijnensysteem Lucht maakt een onderscheid tussen luchtverontreiniging door industriële activiteiten, door verkeer en door geur. Het document geeft aandachtspunten per niveau (project/plan/strategisch) en geeft richtlijnen voor het gebruik van modellen. Het beoordelingskader werd aangepast en er wordt aandacht besteed aan milderende maatregelen en monitoring. Dit richtlijnensysteem is echter het referentiedocument voor de uitwerking van de discipline lucht in milieueffectenrapporten, voor aanmeldingen/startnota’s/kennisgevingen ingediend na 1 oktober 2021.

Verspreidingsmodel IMPACT : 

Op 24 maart 2023 werd IMPACT en CAR Vlaanderen geactualiseerd. De nieuwe versie bevat volgende updates: 

  • berekeningen mogelijk voor de jaren 2022, 2025 en 2030 
  • nieuwste emissiefactoren voor wegverkeer 
  • nieuwe achtergrondconcentratiekaarten van NO2, PM10 en PM2,5 
  • nieuwe meteorologie (2017) 
  • Aan de depositiekaarten gebeurde geen wijzigingen.  


Deze aanpassingen in de luchtkwaliteitsmodellen (24/03/2023) dateren van na de uitgevoerde doorrekeningen en zijn in dit Project-MER niet in rekening gebracht. 

De prognoses en de emissiefactoren in de rapportage zijn gebaseerd op de vlootsamenstelling vastgelegd in het voorjaar van 2016, in het kader van de studie "IMMI 3: Analyse van de concentratie van NO2 en fijn stof in 2015 en toekomstige jaren". Door verdere verjonging van het wagenpark, aangescherpte emissiewetgeving en verdere groei van het aantal elektrische voertuigen daalde de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen sneller dan toen voorzien. In 2021 zijn er in het kader van het Luchtbeleidsplan 2021 in opdracht van VMM - Afdeling Lucht, een aantal aanpassingen gedaan. Het vlootjaar 2020 met zijn achtergrondconcentraties zoals gehanteerd in het MER is niet meer beschikbaar in de luchtkwaliteitsmodellen. Nu is het meest recente referentiejaar 2022. Het betreft een gunstige evolutie waardoor de achtergrondconcentraties iets lager zijn en de emissiefactoren voor verkeer ook in positieve zin zijn bijgesteld. Er is dus wel een worstcasesituatie onderzocht.  

 

Bodem 

De besproken discipline ‘bodem’ werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline bodem en sluit zich hierbij aan 

 

Water 

De besproken discipline ‘water’ werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline water en sluit zich hierbij aan 

 

Mobiliteit 

De besproken discipline ‘mobiliteit’ werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline mobiliteit en sluit zich hierbij aan 

 

Biodiversiteit 

Aandachtsgebieden 

De natuurwaarden van verschillende aandachtsgebieden die al of niet een Internationale, Europese of Vlaamse bescherming genieten (o.a. Schelde-estuarium, Galgenschoor, Kalmthoutse heide, …) zijn onderzocht. Ook aandachtsgebieden in Nederland (o.a. Westerschelde, Saeftinghe, Brabantse Wal, …) zijn beschreven. Er zijn veldinventarisaties en data en GIS-analyses gebeurd. 

Voorliggend MER bevat tevens een passende beoordeling (zowel voor gebieden gelegen op Vlaams als op Nederlands grondgebied) en een verscherpte natuurtoets.  


Omschrijving projectgebied 

Het projectgebied (90,3 ha) kenmerkt zich door de aanwezigheid van volgende vegetatietypen: 

- droog, schraal grasland met pioniersvegetatie (36,25 ha). Er is hierbij ook sprake van aanwezigheid van waardevolle en/of beschermde vegetatie zoals duizendguldenkruid bijenorchis en grote keverorchis; 

- duindoornstruweel; 

- rietvegetaties; 

- gemengd bos met wilgen en ruwe berk: de totale oppervlakte aan gemengd bos anno 2020 en aan bos ouder dan 22 jaar bedraagt respectievelijk ca. 39,31 ha en 14,245 ha (gebaseerd op luchtfoto onderzoek en intensieve terreinwaarnemingen op het terrein). 

 

Ook werden van volgende fauna exemplaren of habitats aangetroffen: 

- broedvogels: o.a. heggenmus, tjiftjaf, koolmees, pimpelmees, roodborst, zwartkop, fitis, bergeend, graspieper, kievit, nachtegaal, boompieper en buizerd; 

- overige: o.a. rugstreeppad (larven), blauwvleugelsprinkhaan, vleermuizen (soortenrijkdom evenwel beperkt). 

 

Direct ruimtebeslag (biotoop- en ecotoopverlies) 

Er is vooral een aanzienlijk negatief effect van het directe ecotoop- en biotoopverlies ten gevolge van het verdwijnen van open en beboste ruimte en het verdwijnen van de grote oppervlakte aan pioniersvegetatie. Er vindt geen nieuwe ruimte-inname plaats van de kwetsbare slikken en schorren omdat tijdens de exploitatiefase het bedrijfsafvalwater via de bestaande effluentleiding van Inovyn ter hoogte van het Galgenschoor wordt afgevoerd.  

 

Om het verlies aan pioniersvegetatie op te vangen wordt ingezet op versterking en uitbreiding van de ecologische infrastructuur binnen de Antwerpse haven, in samenwerking met het Havenbedrijf Antwerpen-Brugge. De gronden hiervoor zijn reeds allemaal beschikbaar en in beheer bij de Havenbedrijf Antwerpen-Brugge, echter nog niet allemaal in optimale conditie inzake habitatkwaliteit. In bijlage 7.7. van het MER wordt de engagementsverklaring met het Havenbedrijf toegevoegd, die inmiddels heeft geresulteerd in een samenwerkingsovereenkomst.

 

Boscompensatie  

Er zal een compensatie voor het verlies aan bos gebeuren. Van de circa 40 ha gemengd bos is circa 14 ha te compenseren wegens een leeftijd van meer dan 22 jaar. Daar wordt een boscompensatiefactor 2 op toegepast wegens de aard van het bos, wat resulteert in een totale boscompensatieoppervlakte van circa 28 ha. 

 

Duinvegetaties, waaronder het duindoornstruweel behoort, betreffen verboden te wijzigen vegetaties op grond van artikel 7, 7° van het Vegetatiebesluit. Er wordt een afwijking op dit principiële wijzigingsverbod aangevraagd voor het verlies van 1,07 ha zuiver vrijstaand duindoornstruweel. Er wordt in het kader van het standstill-principe en de zorgplicht voorzien in de aanplanting van 3 ha streekeigen en inheemse gemengd (doorn-)struweel op een terrein aan de Scheldekant in de Antwerpse haven (o.a. in VEN-gebied). Dit zal ruimtelijk aansluiten bij de compensatie die het Havenbedrijf Antwerpen-Brugge moet realiseren voor het verlies aan duindoornstruweel voor de bouw van de kade, met een groter aaneengesloten geheel aan nieuw struweel tot gevolg, wat naar ecologisch functioneren positief kan beoordeeld worden. 

 

De andere 1,97 ha duindoornstruweel komt voor als ondergroei van het bos waarbij dat gedeelte ouder dan 22 jaar mee in de boscompensatie wordt genomen.  

 

Voor het verlies aan rietvegetatie (0,08 ha) eveneens een verboden te wijzigen vegetatie wordt ook een afwijking op het wijzigingsverbod gevraagd. Het natuurherstel zal gebeuren door een heraanplant op eigen terrein.  

 

Beschermde soorten  

Het projectgebied herbergt een aantal beschermde soorten. Volgens het Soortenbesluit dient een afwijking te worden aangevraagd. Voor de kwetsbare soorten wordt ingezet op translocatie/verplaatsing van de beschermde soorten (bv rugstreeppad en bijenorchis) en creatie van leefgebied voor de soorten op het terrein voor zover combineerbaar met geplande ontwikkelingen om de impact op de soorten te milderen. Hiervoor wordt ook een afwijking van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 aangevraagd. De bijhorende documenten zijn opgenomen in voorliggend MER.  

 

Versnippering  

Op vlak van versnippering en barrièrewerking zijn de effecten van de voorbereidende werken op de huidige ecologische verbinding van het gebied - minder uitgesproken voor soorten van gesloten habitats - in eerste instantie ook aanzienlijk negatief beoordeeld. Door het behoud en ecologisch beheer van leidingenstroken met een breedte van circa 20 meter net in het zuidelijke projectgebied wordt dit effect gemilderd en uiteindelijk als beperkt negatief (-1) beoordeeld.  

 

Geluidsverstoring en grondwaterveranderingen  

Indirecte effecten ten gevolge van geluidsverstoring en grondwaterveranderingen (cfr. bemalingen) zijn in de aanlegfase als beperkt negatief (-1) en tijdens de exploitatiefase als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Andere indirecte effecten ten gevolge van bodemverstoring, stikstofdepositie, water- en luchtemissies en lichthinder zijn verwaarloosbaar (0).  

Cumulatieve effecten inzake geluidsverstoring met de werken voor de nieuwe kaaimuur zijn verwaarloosbaar door de grotere afstand tussen de beide sites.  

De impact van geluidsverstoring tijdens de exploitatiefase in het Galgeschoor, de potpolder van Lillo, het Opstalvalleigebied en het projectgebied zelf werd in het MER beoordeeld als een verwaarloosbaar of geen effect (0). Evenmin wordt er een effect verwacht van direct ruimtebeslag in de exploitatiefase. 

 

Verzurende en vermestende deposities 

De vermestende en verzurende deposities ten gevolge van het project tijdens de exploitatiefase zijn verwaarloosbaar tot zeer klein in omvang. Er wordt gesteld dat er ter hoogte van de betreffende habitats in de ruime omgeving geen meetbare of aantoonbare effecten zullen optreden, wat bijgevolg ook aangeeft dat er geen betekenisvolle aantasting is van natuurwaarden (vegetaties). De impact wordt als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. De bijdrage ten gevolge van het project zal op zich niet leiden tot observeerbare veranderingen in de vegetatie (geen bijkomende vergrassing, verruiging, …) en zal als dusdanig niet zichtbaar worden of leiden tot veranderingen in biodiversiteit. (zie ook onder ‘Passende beoordeling’) 

 

Lichthinder en visuele verstoring 

Tijdens de trekperiodes (voorjaar, herfst) kunnen er migrerende vleermuizen aanwezig zijn in de ruime omgeving. Ook nachtelijk overtrekkende vogels kunnen aanwezig zijn tijdens de trekperiode. Migrerende vleermuizen gaan de verlichte zones vermijden, terwijl sommige nachtelijk trekkende vogels aangetrokken kunnen worden tot lichtbronnen. Algemeen zal dit effect beperkt negatief zijn (-1). 

 

Ecotoxicologische effecten als gevolg van water- en luchtemissies 

Er worden geen ecotoxicologische effecten op de aanwezige biota in het water verwacht, vermits alle stoffen beneden de norm zitten. Effecten ten gevolge van wateremissies worden daarom als verwaarloosbaar (0) beschouwd. 

 

Verscherpte natuurtoets 

Het MER omvat een verscherpte natuurtoets. Er wordt geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot onherstelbare of onvermijdbare schade aan de VEN-gebieden ‘Galgenschoor’ en ‘Opstalvallei-Kuifeend’. Een beperkte tijdelijke geluidsverstoring tijdens de aanlegfase is mogelijk in het Galgenschoor, waarbij dit zeer beperkte effect zal verdwijnen na afloop van de werken. 

 

Passende beoordeling 

Het MER omvat eveneens een passende beoordeling waarin de effecten specifiek op de speciale beschermingszones ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’, ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ en ‘Kalmthoutse heide’ werd onderzocht.  

 

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 20 juli 2023, waarmee de Raad de beslissing van de Vlaamse regering van 7 juni 2022 vernietigde, vulde de aanvrager de eerder opgemaakte passende beoordeling aan.  

 

De aanvrager gaat in op de theorie van de ecologische impact van stikstof en op de emissies en achtergronddeposities in Vlaanderen. Vervolgens wordt een algemene effectbeoordeling gedaan van het project ten aanzien van habitats, waarbij de stand van wetenschappelijke kennis rond effectrelatie van zeer kleine absolute bijdrages aan deposities ter hoogte van habitats uitgebreid wordt aangehaald. Vervolgens wordt een algemene effectbeoordeling gedaan van het project ten aanzien van soorten.  

Nadien volgt een specifieke effectbeoordeling van het project ten aanzien van beschermde soorten en beschermde habitats. Daarbij worden alle relevante speciale beschermingszones beschouwd met hun doelstellingen (zowel areaal als kwaliteit) en met wat er bekend is rond de nodige inspanningen om die te bereiken. Binnen elke relevante beschermingszone wordt voor elk voorkomend of tot doel gesteld habitattype alle beschikbare kennis voor de stikstofproblematiek weergegeven, ook gekaderd ten opzichte van andere milieudrukken en geplaatst in het perspectief van de trend van de stikstofmilieudruk. 

 

Er kan dus worden vastgesteld dat zeer uitgebreid en grondig te werk is gegaan bij het weergeven van alle relevante beschikbare informatie over de habitatvlekken (types per gebied). Ook de stand van zaken van de huidige  wetenschappelijke  kennis over de depositie-effectrelatie per habitattype is adequaat weergegeven. Een meer uitgebreide beschrijving zou niet inhoudelijk bijdragen tot de wetenschappelijke kennis noch een impact hebben op de beoordeling. De huidige wetenschappelijke methodiek in de passende beoordeling is een correcte en volledige weergave op basis van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis.  

 

Daarbij werd, in lijn met de richtlijnen van de Europese Commissie en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, zowel rekening gehouden met de gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszones op Vlaams en Nederlands grondgebied, als met de mogelijke cumulatieve gevolgen van andere plannen. In overeenstemming met artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn werden deze gevolgen concreet beoordeeld en is er sprake van een concrete en ecologische benadering inzake de mogelijke significante gevolgen van het project op de betrokken Natura 2000-gebieden. 

 

De stad Antwerpen stelt vast dat deze aangebrachte verduidelijkingen aan de passende beoordeling tegemoetkomen aan de geuite kritiek van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en onderschrijft de conclusie van de MER-deskundige biodiversiteit dat op grond van de huidige wetenschappelijke kennis ter zake het voorliggende project niet zal leiden tot een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszones.  

De conclusie wijzigt na deze aanvullingen en verduidelijkingen dus niet: het voorliggende project zal niet leiden tot een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingsgebieden en heeft dus geen invloed op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen van de aangemelde en tot doel gestelde habitats en soorten in deze speciale beschermingszones. Voor de Nederlandse Natura 2000-gebieden ‘Brabantse Wal’ en ‘Westerschelde en Saeftinghe’ wordt hetzelfde geconcludeerd. Dit geldt voor zowel de aanlegfase als exploitatiefase. 

 

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 

De besproken disciplines ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ werden niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze disciplines. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, disciplines landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en sluit zich hierbij aan 

 

Mens 

De besproken discipline ‘mens’ werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline mens en sluit zich hierbij aan 

 

Klimaat 

De besproken discipline ‘klimaat’ werd niet verduidelijkt of aangevuld ten aanzien van de eerdere versie van het MER. Wij verwijzen dan ook naar het eerdere advies van het college voor een omschrijving van deze discipline. 

De stad Antwerpen onderschrijft de conclusies van het MER, discipline klimaat en sluit zich hierbij aan 


De stad wil er ook op wijzen dat de verwaarloosbare tot zeer beperkte milieueffecten die blijken uit het MER in het niet vallen bij de grote voordelen op vlak van klimaat en de grote economische en maatschappelijke baten die verbonden zijn aan het project dat de grootste investering is in de Europese petrochemie sinds 20 jaar en de eerste kraker betreft die middels beschikbaarheid van klimaatneutrale waterstof technisch in staat is om volledig klimaatneutraal te opereren.  

Inzake de aanlevering van ethaan als feedstock voor de stoomkraker heeft INEOS zich verzekerd van bevoorrading bij ethaanleveranciers die zijn aangesloten bij emissiereductieprogramma's zoals OneFuture Coalition of het Natural Gas STAR program van US EPA en daardoor vluchtige emissies optekenen die beduidend lager liggen dan gemiddeld bij schaliegasproductie. Qua CO2 emissies zal Project One de helft minder uitstoten dan de meest performante stoomkraker op dit moment.

Stroomafwaarts zullen bedrijven die beslissen om hun ethyleen vanuit Project One te betrekken van deze lagere carbonfootprint  kunnen profiteren. INEOS schat dat de klimaatwinst die hieruit resulteert 2 miljoen ton per jaar bedraagt.

Maar Project One zet vooral (voor haar concurrenten) de noodzakelijke eerste stap als het om duurzame transitie gaat; de ethaankraker zal de eerste stoomkraker op het Europees continent zijn die werkt met kraakfornuizen die reeds bij aanvang grotendeels en op termijn (wanneer beschikbaar) volledig op waterstof kunnen draaien. Op een termijn van 10 jaar is klimaatneutraliteit in scope 1 en scope 2 mogelijk, door de inzet op CCS of waterstof als brandstof.

 

Door doorgedreven energie-efficiëntie en rookgasreiniging per ton ethyleen stoot de kraker slechts één tiende van de stikstof uit van andere reeds bestaande stoomkrakers in de Antwerpse haven. In Nederland kregen de stoomkrakers van Shell in Moerdijk, Dow in Terneuzen en Sabic in Geleen een uitstootnorm van 125 mg/Nm3. Project One van Ineos zit aan een daggemiddelde norm van 40 mg/Nm3 en een jaargemiddelde van 25 mg/Nm3.

 

Conclusie 

Het college onderschrijft de conclusies van het MER en sluit zich er bij aan.

 

Fasering

Procedurestap

Datum

Ontvangst adviesvraag

13 oktober 2023

Uiterste adviesdatum

12 november 2023

 

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college beslist een gunstig advies, zoals geformuleerd in de argumentatie, te geven op de aanvraag.

Artikel 2

Dit besluit heeft in principe geen financiƫle gevolgen.